ECLI:NL:RBDHA:2022:6487
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning regulier op basis van gezinsleven onder artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Kaapverdische vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het uitoefenen van gezinsleven met haar dochter, referente, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De aanvraag werd afgewezen omdat verweerder van mening was dat er geen sprake was van een ongerechtvaardigde inmenging in het gezinsleven van eiseres en referente, aangezien eiseres al een Chavez-Vilchez-verblijfsrecht had in Nederland. Dit verblijfsrecht bood voldoende bescherming voor het gezinsleven, waardoor de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM.
Eiseres had eerder een verblijfsrecht op basis van haar dochter, maar de aanvraag voor een nieuwe verblijfsvergunning werd afgewezen omdat de situatie van eiseres niet leidde tot een schending van haar recht op gezinsleven. De rechtbank oordeelde dat de verweerder terecht had vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag geen inmenging betekende in het gezinsleven, omdat eiseres haar gezinsleven met referente ongehinderd kon uitoefenen op basis van haar bestaande verblijfsrecht. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de aanvraag niet moest plaatsvinden tegen de achtergrond van een fictieve situatie van uitzetting, maar op basis van de feitelijke situatie ten tijde van het bestreden besluit.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tevens werd opgemerkt dat referente binnenkort meerderjarig zou worden, wat gevolgen zou hebben voor het verblijfsrecht van eiseres.