ECLI:NL:RBDHA:2022:6487

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
AWB 21/4923
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier op basis van gezinsleven onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Kaapverdische vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het uitoefenen van gezinsleven met haar dochter, referente, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De aanvraag werd afgewezen omdat verweerder van mening was dat er geen sprake was van een ongerechtvaardigde inmenging in het gezinsleven van eiseres en referente, aangezien eiseres al een Chavez-Vilchez-verblijfsrecht had in Nederland. Dit verblijfsrecht bood voldoende bescherming voor het gezinsleven, waardoor de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM.

Eiseres had eerder een verblijfsrecht op basis van haar dochter, maar de aanvraag voor een nieuwe verblijfsvergunning werd afgewezen omdat de situatie van eiseres niet leidde tot een schending van haar recht op gezinsleven. De rechtbank oordeelde dat de verweerder terecht had vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag geen inmenging betekende in het gezinsleven, omdat eiseres haar gezinsleven met referente ongehinderd kon uitoefenen op basis van haar bestaande verblijfsrecht. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de aanvraag niet moest plaatsvinden tegen de achtergrond van een fictieve situatie van uitzetting, maar op basis van de feitelijke situatie ten tijde van het bestreden besluit.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tevens werd opgemerkt dat referente binnenkort meerderjarig zou worden, wat gevolgen zou hebben voor het verblijfsrecht van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/4923

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], eiseres,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Wiersma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Procesverloop

Met het besluit van 27 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfdoel ‘het uitoefenen van gezinsleven op grond van artikel 8 EVRM’ afgewezen.
Met het besluit van 5 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op 11 april 2022 nadere beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2022 in Dordrecht op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens is verschenen de dochter van eiseres, [naam referente] (hierna: referente). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiseres is geboren op [geboortedatum eiseres] en heeft de Kaapverdische nationaliteit. Referente is de (nu nog) minderjarige dochter van eiseres. Zij is geboren op [geboortedatum referente] en heeft de Nederlandse nationaliteit.
1.2.
Bij besluit van 22 januari 2014 heeft verweerder vastgesteld dat eiseres een (van referente afgeleid) verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, in samenhang bezien met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354, in de zaak Chavez-Vilchez (hierna: Chavez-Vilchez-verblijfsrecht). Naar aanleiding hiervan is eiseres in het bezit gesteld van een EU-verblijfsdocument.
1.3.
Op 4 december 2020 heeft eiseres de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel het uitoefenen van gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM met referente ingediend.
Bestreden besluit
2. Het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, houdt het volgende in. Verweerder verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM alleen als afwijzing van de aanvraag leidt tot een schending van het recht op gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Daarvan is in het geval van eiseres geen sprake. Haar beschermenswaardige gezinsleven met referente wordt namelijk beschermd door haar Chavez-Vilchez-verblijfsrecht. Met dit verblijfsrecht is een gedwongen scheiding van eiseres en referente niet aan de orde en kan eiseres ongehinderd haar gezinsleven met referente uitoefenen. Verder stelt verweerder, onder verwijzing naar het arrest van het EHRM van 26 april 2018, ECLI:CE:ECHR:2018:0426JUD006331114, in de zaak Hoti tegen Kroatië, dat artikel 8 van het EVRM geen aanspraak geeft op een bepaald type verblijfsvergunning. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag van eiseres gehandhaafd.
Beroepsgronden
3. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Primair heeft zij – samengevat weergegeven – aangevoerd dat haar (niet in geschil zijnde) procesbelang bij het verkrijgen van een sterker verblijfsrecht maakt dat er een materiële beoordeling dient te worden verricht van haar aanspraak op verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM. Om een ongerechtvaardigd verschil in behandeling van artikel 8 EVRM-gerechtigden te voorkomen dient in een geval als het onderhavige volgens eiseres – anders dan deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, in de uitspraak van de meervoudige kamer van 2 augustus 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:8765, rechtsoverweging 5.4.2. heeft geoordeeld – in abstracto te worden beoordeeld of er sprake is van aanspraken op grond van artikel 8 van het EVRM, dat wil zeggen: zonder dat de vreemdeling reeds concreet met inmenging op het recht op gezinsleven wordt bedreigd. Subsidiair heeft eiseres – samengevat weergegeven – aangevoerd dat aan de ondergrens voor de wijze waarop de nationale autoriteiten aan de positieve verplichtingen uit hoofde van artikel 8 van het EVRM kunnen voldoen met de erkenning van een Chavez-Vilchez-verblijfsrecht niet is voldaan. Volgens eiseres, die in dit kader verwijst naar het EHRM-arrest Hoti tegen Frankrijk en het EHRM-arrest van 17 januari 2006, nr. 51431/99 (JV 2006/72), in de zaak Aristimuño Mendizabal tegen Frankrijk, is een dergelijk verblijfsrecht zodanig tijdelijk en onzeker dat het haar niet de mogelijkheid biedt om haar recht op gezinsleven en privéleven zonder belemmeringen en obstakels en met het oog op toekomstig verblijf uit te oefenen, wat betekent dat het gezins- en privéleven van eiseres met het Chavez-Vilchez-verblijfsrecht niet voldoende wordt beschermd. Die belemmeringen betreffen niet alleen de onmogelijkheid tot naturalisatie, maar ook de volledige afhankelijkheid en tijdelijkheid van het verblijfsrecht, waarbij een gereguleerde mogelijkheid tot voortzetting van het verblijf op zelfstandige gronden ontbreekt en eiseres voortdurend de mogelijkheid boven het hoofd hangt dat het haar ex lege toegevallen verblijfsrecht komt te vervallen.
Beoordeling
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel het uitoefenen van gezinsleven (of privéleven) op grond van artikel 8 van het EVRM verleent, indien afwijzing van een verblijfsaanvraag of intrekking van een verblijfsrecht strijd oplevert met het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht op respect voor het gezinsleven (of privéleven). Van strijd met artikel 8 van het EVRM is sprake in geval er een ongerechtvaardigde inmenging in de uitoefening van het recht op respect voor het gezinsleven (of het privéleven) plaatsvindt of in geval de uit artikel 8 van het EVRM voorvloeiende positieve verplichtingen niet worden nagekomen.
4.2.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres, anders dan zij lijkt te betogen, inhoudelijk getoetst aan artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft vastgesteld dat er sprake is van gezinsleven tussen eiseres en referente dat valt onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM. Vervolgens heeft verweerder beoordeeld of er door het nemen van het bestreden besluit een inmenging in hun gezinsleven plaatsvindt dan wel of er door het nemen van het bestreden besluit een situatie in stand wordt gelaten waarin eiseres en referente worden gehinderd in het uitoefenen van hun gezinsleven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit niet leidt tot inmenging in het beschermenswaardige gezinsleven dat eiseres met referente uitoefent. Immers, eiseres had ten tijde van het bestreden een Chavez-Vilchez-verblijfsrecht in Nederland, wat maakt dat uitzetting van haar niet aan de orde is en dat (handhaving van) de afwijzing van de aanvraag van eiseres niet tot gevolg heeft dat eiseres en referente van elkaar worden gescheiden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich eveneens terecht op het standpunt gesteld dat eiseres haar beschermenswaardige gezinsleven met referente op grond van haar Chavez-Vilchez-verblijfsrecht ongehinderd kan uitoefenen. Weliswaar heeft het Chavez-Vilchez-verblijfsrecht een tijdelijk karakter met de nodige gevolgen van dien (bijvoorbeeld onzekerheid, maar ook de onmogelijkheid van naturalisatie), maar eiseres heeft geen concrete feiten en omstandigheden gesteld en onderbouwd die leiden tot het oordeel dat eiseres door de tijdelijkheid van dit verblijfsrecht en de gevolgen daarvan daadwerkelijk wordt belemmerd, beperkt of beknot in de feitelijke uitoefening van haar gezinsleven met referente. De rechtbank is kortom van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat het beschermenswaardige gezinsleven tussen eiseres en referente wordt beschermd door het Chavez-Vilchez-verblijfsrecht van eiseres. Van een ongerechtvaardigde inmenging of niet-nakoming van positieve verplichtingen is geen sprake.
4.3.
Ter zitting heeft eiseres – naar de rechtbank begrijpt: over de boeg van artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) – ook een beroep gedaan op haar privéleven. Hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het gezinsleven geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor het privéleven van eiseres, voor zover dat door artikel 8 van het EVRM wordt beschermd: het bestreden besluit leidt niet tot inmenging in het privéleven en met het bestreden besluit wordt geen situatie in stand gelaten waarin eiseres wordt belemmerd in de feitelijke uitoefening van haar privéleven.
4.4.
Gelet op het vorenstaande is verweerder terecht niet toegekomen aan een ‘artikel 8 EVRM-belangenafweging’. Het standpunt van eiseres dat verweerder de aanvraag had moeten beoordelen tegen de achtergrond van de fictieve situatie dat eiseres zou worden uitgezet, welke beoordelingswijze tot gevolg zou hebben dat er wel wordt toegekomen aan een ‘artikel 8 EVRM-belangenafweging’, volgt de rechtbank niet. De rechtbank is van oordeel, zoals ook is overwogen door zittingsplaats Arnhem in de uitspraak van 2 augustus 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:8765, dat de beoordeling niet dient plaats te vinden tegen de achtergrond van de fictieve situatie dat eiseres zou worden uitgezet, maar tegen de achtergrond van de situatie zoals deze ten tijde van het bestreden besluit feitelijk aan de orde was, wat in dit geval betekent dat uitzetting van eiseres, gelet op haar Chavez-Vilchez-verblijfsrecht, niet aan de orde is.
5. Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat afwijzing van de aanvraag van eiseres geen strijd oplevert met artikel 8 van het EVRM. Dit betekent dat niet is voldaan aan de voorwaarden van de door eiseres gevraagde verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel het uitoefenen van gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft daarom de aanvraag terecht afgewezen. Ook is niet voldaan aan de voorwaarden van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel het uitoefenen van privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM, zodat verweerder een dergelijke verblijfsvergunning terecht niet ambtshalve aan eiseres heeft verleend.
6.1.
De rechtbank merkt volledigheidshalve op dat de betwisting door eiseres van de rechtmatigheid van de regel dat met een Chavez-Vilchez-verblijfsrecht geen duurzaam verblijfsrecht kan worden verkregen en ook niet kan worden genaturaliseerd, buiten de omvang van dit geschil valt. De rechtbank laat zich hierover in deze uitspraak dan ook niet uit. Eiseres kan dit aan de orde stellen in een procedure omtrent duurzaam verblijfsrecht of naturalisatie.
6.2.
Verder merkt de rechtbank nog op dat referente binnenkort, op 14 juli 2022, meerderjarig wordt en dat het Chavez-Vilchez-verblijfsrecht van eiseres dan van rechtswege komt te vervallen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat omstreeks de achttiende verjaardag van referente een besluit zal worden genomen waarin wordt vastgesteld dat het Chavez-Vilchez-verblijfsrecht is komen te vervallen en waarin ambtshalve zal worden beoordeeld of eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft verder toegelicht dat eiseres hiervoor geen aparte aanvraag hoeft in te dienen. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder deze mededelingen gestand zal doen.
Conclusie
7. Het beroep is gezien het voorgaande ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 1 juli 2022.
De rechter en griffier zijn verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.