Overwegingen
Wat aan deze procedure voorafging
1. De moeder van eiser is op 12 oktober 2017 naar Nederland gekomen. Eiser is op [geboortedatum] 2018 in Nederland geboren. Hij lijdt aan homozygote sikkelcelziekte. Beiden hebben de Nigeriaanse nationaliteit. De moeder van eiser heeft mede namens hem meermalen asiel aangevraagd, steeds zonder succes. Eiser is op 29 maart 2019 aangezegd dat hij de Europese Unie moet verlaten. De termijn voor zelfstandig vertrek is verstreken.
2. Over de vraag of de uitzetting van eiser achterwege moet blijven, omdat het gelet op zijn gezondheid niet verantwoord is om te reizen, is eerder geprocedeerd. Van 31 december 2018 tot 1 juli 2019 is aan eiser voorlopig uitstel van vertrek verleend, maar de ambtshalve aanvraag om uitstel van vertrek wees verweerder af. Doordat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet met originele documenten had aangetoond, kon hij niet aannemelijk maken dat de medische zorg die hij nodig heeft in Nigeria voor hem niet toegankelijk is. Het beroep tegen dat besluit heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, bij uitspraak van 3 september 2020uiteindelijk ongegrond verklaard.
3. Verweerder heeft zowel in de eerdere procedure als in deze procedure advies gevraagd aan het Bureau Medische Advisering (BMA). In het advies dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit beschrijft het BMA dat de behandeling van eiser in Nederland bestaat uit controles bij een kinderarts, hematoloog-oncoloog, halfjaarlijks echo doppler onderzoek, medicatie, vaccinaties en het volgen van bepaalde leefregels. Volgens het BMA is eiser in staat om te reizen, maar kunnen bij het uitblijven van medische behandeling op korte termijn levensbedreigende crises ontstaan. De behandeling en medicijnen waarmee een medische noodsituatie op korte termijn is te voorkomen zijn beschikbaar in Nigeria. Behandeling door een kinderarts, hematoloog, laboratoriumonderzoek en bloedtransfusie zijn aanwezig in onder andere het National Hospital in Abuja en echo doppler onderzoek is mogelijk in het University of Abuja Teaching Hospital. Het medicijn hydroxycarbamide is onder andere te krijgen in de Alpha Pharmacy in Lagos en de overige medicatie, met uitzondering van het influenza vaccin, is aanwezig in de National Hospital Pharmacy in Abuja.
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. Volgens verweerder is de noodzakelijke medische behandeling in Nigeria voor eiser toegankelijk. Eiser heeft namelijk niet aangetoond hoeveel de behandeling daar kost en ook niet aannemelijk gemaakt dat zijn moeder de behandeling niet kan betalen, eventueel met hulp van familie of door zich voor ziektekosten te verzekeren.
5. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert aan dat de noodzakelijke behandeling in Nigeria voor hem niet feitelijk toegankelijk is. De kosten zijn hoog en de moeder van eiser, van wie hij als jong kind afhankelijk is, zal de behandeling niet kunnen betalen. Zij is een alleenstaande moeder zonder eigen vermogen of werk, zij kan zich niet verzekeren tegen ziektekosten en zij heeft geen familie of ander netwerk van wie zij financiële steun kan krijgen.
6. De rechtbank stelt vast dat de identiteit en nationaliteit van eiser niet langer in geschil zijn. Evenmin is in geschil dat er zonder behandeling op korte termijn een medische noodsituatie kan ontstaan en dat de benodigde behandeling aanwezig is in Nigeria. De vraag die partijen verdeeld houdt is of eiser in Nigeria daadwerkelijk toegang heeft tot de behandeling, gezien de kosten daarvan en de sociaal-economische omstandigheden van zijn moeder.
7. Het EHRM heeft in het arrest Paposhviliuiteengezet dat uitzetting niet is toegestaan in het uitzonderlijke geval dat een vreemdeling voor een ernstig levensbedreigende ziekte behandeling of medicatie krijgt die in de ontvangende staat niet voor hem beschikbaar of toegankelijk is, waardoor een ernstige, snelle en onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidstoestand zal optreden. Hierbij heeft het EHRM overwogen:
“186. In the context of these procedures it is for the applicants to adduce evidence capable of demonstrating that there are substantial grounds for believing that, if the measure complained of were to be implemented, they would be exposed to a real risk of being subjected to treatment contrary to Article 3 (…). In this connection it should be observed that a certain degree of speculation is inherent in the preventive purpose of Article 3 and that it is not a matter of requiring the persons concerned to provide clear proof of their claim that they would be exposed to proscribed treatment (…).
187. Where such evidence is adduced, it is for the authorities of the returning State, in the context of domestic procedures, to dispel any doubts raised by it (…). The risk alleged must be subjected to close scrutiny (…) in the course of which the authorities in the returning State must consider the foreseeable consequences of removal for the individual concerned in the receiving State, in the light of the general situation there and the individual’s personal circumstances (…). The assessment of the risk (…) must therefore take into consideration general sources such as reports of the World Health Organisation or of reputable non-governmental organisations and the medical certificates concerning the person in question.
189. As regards the factors to be taken into consideration, the authorities in the returning State must verify on a case-by-case basis whether the care generally available in the receiving State is sufficient and appropriate in practice for the treatment of the applicant’s illness so as to prevent him or her being exposed to treatment contrary to Article 3 (…).
190. The authorities must also consider the extent to which the individual in question will actually have access to this care and these facilities in the receiving State. The Court observes in that regard that it has previously questioned the accessibility of care (…) and referred to the need to consider the cost of medication and treatment, the existence of a social and family network, and the distance to be travelled in order to have access to the required care (…).”
8. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State leidt uit het arrest Paposhvili onder meer af dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij door zijn slechte gezondheid een reëel risico loopt in de zin van artikel 3 van het EVRM.Heeft de vreemdeling dit gedaan, dan is het aan verweerder om de twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen door de algemene situatie in het ontvangende staat, inclusief de gezondheidszorg, en de individuele omstandigheden van de vreemdeling zorgvuldig te onderzoeken. Verweerder moet ook de mate van daadwerkelijke toegang voor de vreemdeling tot de in de ontvangende staat beschikbare zorg bezien. Daarbij moet hij de specifieke omstandigheden, zoals de kosten van de behandeling en de aanwezigheid van een sociaal netwerk, betrekken.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser het door het BMA genoemde National Hospital in Abuja heeft geïnformeerd over zijn gezondheidssituatie en heeft gevraagd of de benodigde behandeling daar beschikbaar is, wat de kosten zijn en of er gratis zorg wordt verleend. Het ziekenhuis heeft niet inhoudelijk gereageerd. Verder heeft eiser een recent wetenschappelijk artikel overgelegd, waarin de auteurs concluderen dat de ouders van kinderen met sikkelcelziekte in Nigeria hoge kosten moeten maken voor onder andere regelmatige ziekenhuisopnames, medicijnen en medisch onderzoek.Ook heeft eiser informatie aangeleverd van Artsen zonder Grenzen. Een medisch adviseur van deze gereputeerde non-gouvernementele organisatie schrijft dat minder dan 5% van de Nigerianen een ziektekostenverzekering heeft, dat mensen die in de informele economie werken dit doorgaans niet hebben en dat eiser zonder verzekering waarschijnlijk “little to no access to treatment” zal hebben. De medisch adviseur wijst op het bestaan van de Sickle Cell Foundation Nigeria, waar bepaalde zorg mogelijk gratis wordt verleend. Ter onderbouwing van de financiële positie van zijn moeder heeft eiser gewezen op het geslaagde beroep op betalingsonmacht in verband met het griffierecht en op het leefgeld dat zij van het COAontvangt. Verder staat vast dat zijn moeder op 19-jarige leeftijd naar Nederland is gekomen en op het moment van het bestreden besluit bijna drieënhalf jaar in Nederland verbleef.
10. Gelet op de kosten van de behandeling voor sikkelcelziekte, eisers afhankelijkheid van zijn moeder, haar precaire financiële situatie, haar uitgangspositie op de arbeidsmarkt als alleenstaande moeder zonder (recente) werkervaring en het gegeven dat een ziektekostenverzekering in Nigeria is voorbehouden aan een kleine minderheid die in de formele sector werkt, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank serieuze twijfel over de feitelijke toegankelijkheid van de voor eiser noodzakelijke medische behandeling. Verder is de rechtbank van oordeel dat, hoewel eiser niet met stukken heeft onderbouwd dat de ouders van zijn moeder zijn overleden en zijn moeder geen contact meer heeft met andere familieleden, verweerder er niet op voorhand van uit kan gaan dat familieleden de medische behandeling kunnen en willen betalen. De rechtbank volgt verweerder evenmin in zijn stelling ter zitting dat eiser mogelijk een beroep kan doen op de Sickle Cell Foundation. Het BMA heeft deze organisatie namelijk niet genoemd in het advies, zodat niet bekend is eiser hier de noodzakelijke behandeling kan krijgen. Het lag op de weg van verweerder om de twijfel weg te nemen door nader te onderzoeken of eiser in Nigeria daadwerkelijk toegang zal hebben tot de noodzakelijke behandeling. Nu verweerder dit heeft nagelaten, is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
11. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van tien weken.
12. Nu het bezwaar weer openvalt en het bezwaar – ook volgens het primaire besluit – geen schorsende werking heeft, zal de rechtbank gebruik maken van de in artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen bevoegdheid tot het treffen van een voorlopige voorziening. Deze voorlopige voorziening houdt in dat eiser niet wordt uitgezet tot vier weken nadat verweerder een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen.
Verzoek om voorlopige voorziening
13. De gevraagde voorlopige voorziening strekt ertoe dat eiser het beroep in Nederland mag afwachten. Doordat de rechtbank beslist op het beroep, kan zij de gevraagde voorziening niet treffen. De rechtbank wijst het verzoek daarom af.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 voor het indienen van het verzoekschrift en 1 voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).Omdat aan eiser een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de Rechtsbijstand, moet verweerder dit bedrag vergoeden aan de rechtsbijstandverlener van eiser.