ECLI:NL:RBDHA:2022:6474

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
NL22.3812
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening asielbesluit en substantiële niet-strafrechtelijke detentie van een Iraakse asielzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij eiser, een Iraakse nationaliteit, een verzoek om heroverweging van een eerder asielbesluit heeft ingediend. Eiser had eerder een verblijfsvergunning asiel gekregen, maar deze was verlopen zonder verlenging. In 2016 vroeg hij opnieuw asiel aan, na een periode van ontvoering en detentie in Irak. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft zijn asielaanvraag in 2018 afgewezen, omdat hij niet als vluchteling werd beschouwd en er geen reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM was bij terugkeer naar Irak. Eiser heeft in 2021 een verzoek om heroverweging ingediend, waarbij hij stelde dat hij in het verleden ernstig was mishandeld en dat zijn detentie onterecht was. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, oordelend dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft gesteld dat substantiële niet-strafrechtelijke detentie geen grond vormt voor herziening van het besluit. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris het verzoek om heroverweging inhoudelijk heeft beoordeeld en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herziening rechtvaardigen. De rechtbank heeft de beslissing van de staatssecretaris bevestigd en het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.3812

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.J.M. Louwerse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch. Wesenbeek).

ProcesverloopBij besluit van 8 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers verzoek om heroverweging van het asielbesluit van 16 mei 2018 afgewezen.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat ging aan deze zaak vooraf?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1991 en heeft de Iraakse nationaliteit. Verweerder heeft eiser op 23 april 2010 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend, geldig vanaf 30 november 2009 tot 30 november 2014. De geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning is verlopen zonder dat eiser deze heeft verlengd.
2. Eiser heeft op 29 november 2016 opnieuw om asiel gevraagd en daaraan ten grondslag gelegd dat hij in juli 2013 is teruggekeerd naar Irak om te trouwen met zijn nichtje. Hij heeft verklaard dat hij vier dagen na aankomst in Irak is ontvoerd door leden van een sjiitische militie en na twee maanden onderhandelingen is vrijgelaten. Drie dagen na deze vrijlating stelt eiser opnieuw door dezelfde mensen te zijn ontvoerd en vast te zijn gezet van september 2013 tot april 2015. Na vrijlating is eiser naar Turkije gereisd, waar hij is getrouwd. In Turkije is hij op een gegeven moment opgepakt en teruggestuurd naar Irak. In Irak is hij gearresteerd omdat hij een vals paspoort had. Hij heeft daarvoor vanaf januari 2016 een gevangenisstraf van drie maanden uitgezeten. Na vrijlating heeft hij Irak verlaten.
3. Verweerder heeft met het besluit van 16 mei 2018 eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. [1] Verweerder gelooft dat eiser in Irak is gediscrimineerd als soenniet, hij drie maanden in de gevangenis heeft gezeten vanwege het hebben van valse documenten, maar niet dat eiser is ontvoerd en gedetineerd in juli 2013 en van september 2013 tot april 2015 door een sjiitische militie in Irak. Eiser is volgens verweerder geen vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag noch loopt hij bij terugkeer naar Irak een reëel risico op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. [2] Bij uitspraak van 14 juni 2018 heeft de rechtbank het beroep van eiser tegen dit besluit ongegrond verklaard. De hoogste bestuursrechter [3] heeft het hoger beroep van eiser bij uitspraak van 19 juli 2018 niet-ontvankelijk verklaard.
Waar gaat deze zaak over?
4. Eiser heeft op 7 januari 2021 een verzoek om heroverweging van het besluit van 16 mei 2018 ingediend. Volgens eiser heeft verweerder verzuimd te toetsen aan de regeling waarmee verweerder hem een verblijfsvergunning kan verlenen omdat hij in het verleden ernstig is mishandeld. [4] Eiser wijst erop dat verweerder het geloofwaardig vindt dat hij wegens valse documenten in detentie heeft gezeten, waar hij is mishandeld en gemarteld, én dat dit voor eiser aanleiding was om binnen zes maanden Irak te verlaten.
5. Verweerder heeft met het bestreden besluit het verzoek afgewezen, omdat het verzoek volgens verweerder op een onjuiste lezing van de relevante gebeurtenissen berust. Eiser heeft namelijk niet verklaard dat hij tijdens zijn detentie in 2016, wegens bezit van valse documenten, door de Iraakse autoriteiten is mishandeld en gemarteld. De verklaringen van eiser over mishandeling en marteling zien op de detentie in 2013 en zijn ongeloofwaardig bevonden.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
6. Eiser stelt dat het bestreden besluit onvolledig is. Hij betwist niet dat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsgunning asiel omdat hij in het verleden ernstig is mishandeld, maar stelt – onder verwijzing naar zijn brief van 15 maart 2021 – dat verweerder heeft nagelaten te toetsen of hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel vanwege substantiële niet-strafrechtelijke detentie. Eiser stelt dat hij onevenredig is bestraft voor het hebben van valse documenten, omdat hij soenniet is. De autoriteiten hadden kunnen volstaan met een geldboete, maar hebben hem zonder bewijs gedetineerd. Hij verwijst daarbij naar het relevante wetsartikel uit het Iraakse wetboek en het Country Report on Human Rights Practices Iraq 2019 van maart 2020 van het United States Department of State. Hieruit blijkt dat soennieten te maken hebben met willekeurige arrestaties en detenties.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. De rechtbank stelt voorop dat uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt, dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om een verzoek om terug te komen van een besluit inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang kan heroverwegen. Een bestuursorgaan mag dit ook als de rechtszoekende aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het bestuursorgaan kan er ook nog steeds voor kiezen om een verzoek tot heroverweging af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit, als er volgens het bestuursorgaan geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Daarbij heeft de hoogste bestuursrechter overwogen dat het belang van rechtszekerheid een belangrijke rol speelt. [5]
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder het verzoek van eiser om heroverweging van het besluit van 16 mei 2018 inhoudelijk heeft beoordeeld en vervolgens heeft afgewezen. De vraag in beroep is, of verweerder dit niet ten onrechte heeft gedaan.
9. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder niet ten onrechte dat ook substantiële niet-strafrechtelijke detentie geen grond vormt om het besluit van 16 mei 2018 te herzien. In het besluit van 16 mei 2018 (op pagina 6 en 7) is verweerder namelijk ingegaan op eisers betoog dat hij als soenniet op buitensporige wijze is gestraft voor een commuun delict (substantiële niet-strafrechtelijke detentie). Verweerder heeft in dit kader overwogen dat uit openbare bronnen blijkt dat de gangbare strafmaat in Irak voor het hebben van valse documenten een boete of een gevangenisstraf kan zijn. Dat uit het Country Report on Human Rights Practices Iraq 2019 van het United States Department of State volgt dat er in zijn algemeenheid sprake is van willekeurige arrestaties en detentie van vooral soennieten, doet hier geen afbreuk aan. Hieruit volgt niet dat de aan eiser opgelegde gevangenisstraf buitensporig was. In het besluit van 16 mei 2018 heeft verweerder verder terecht relevant bevonden dat eiser na zijn gevangenisstraf is vrijgelaten en zijn aanvraag voor een Iraakse identiteitskaart is gehonoreerd.
Wat is de conclusie?
10. Dit alles maakt dat verweerder het verzoek om herziening van het besluit van 16 mei 2018 niet ten onrechte heeft afgewezen.
11. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft eiser geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr.R. Kroes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie artikel 31, eerste lid, en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw 2000).
2.Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
4.Zie paragraaf C2/3.3. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (de Vc 2000).
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759, r.o. 4.7 en 4.8).