ECLI:NL:RBDHA:2022:6423

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
AWB 21/5528
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake rechtmatig verblijf van Spaanse gemeenschapsonderdaan

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Spaanse eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris waarin werd vastgesteld dat zij geen rechtmatig verblijf had als gemeenschapsonderdaan. De staatssecretaris had eerder, op 7 juli 2021, vastgesteld dat de eiseres geen rechtmatig verblijf had en dit besluit werd later bevestigd na bezwaar. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 1 juni 2022, waarbij de echtgenoot van de eiseres aanwezig was en bijgestaan door de gemachtigde van de eiseres. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat de eiseres geen rechtmatig verblijf had. De eiseres had in de periode van 7 februari 2020 tot 15 september 2021 een uitkering ontvangen op grond van de Participatiewet, wat betekende dat zij niet voldeed aan de vereisten voor rechtmatig verblijf als economisch-actieve of economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het nadeel van de eiseres was uitgevallen en dat er geen reden was om af te wijken van de beleidsregels van de staatssecretaris.

De rechtbank oordeelde verder dat de eiseres niet had aangetoond dat zij rechtmatig verblijf had als werkzoekende, ondanks haar stelling dat haar echtgenoot over voldoende middelen van bestaan beschikte. De rechtbank concludeerde dat de eiseres ten tijde van het bestreden besluit nooit rechtmatig verblijf had gehad in Nederland, en dat een belangenafweging niet aan de orde was. Het beroep van de eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/5528

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , van Spaanse nationaliteit, eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Jankie),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. de Graaf).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2021 (primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft gehad als gemeenschapsonderdaan.
Bij besluit van 15 september 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Het bestreden besluit is vervangen door het besluit van 22 september 2021 (bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen het besluit van 15 september 2021 beroep ingesteld. Het beroep richt zich ingevolge artikel 6:19 van de Awb [1] ook tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een reactie op het verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2022 op zitting behandeld. De echtgenoot van eiseres, de heer [A] , was aanwezig en werd bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1976 en heeft de Spaanse nationaliteit. Uit een melding van de gemeente Leiden van 24 maart 2020 is gebleken dat eiseres in de periode van 7 februari 2020 tot 15 september 2021 een uitkering heeft ontvangen op grond van de Participatiewet (Pw). Verweerder heeft naar aanleiding hiervan nader onderzoek verricht naar het verblijfsrecht van eiseres als gemeenschapsonderdaan.
2. Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres niet rechtmatig in Nederland verblijft, omdat ze niet kwalificeert als economisch-actieve of economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan in de zin van artikel 8.12 van het Vb 2000. [2] Eiseres beschikt niet over voldoende middelen van bestaan, omdat ze een beroep op de openbare middelen heeft gedaan. Ook beschikt haar echtgenoot niet over voldoende middelen van bestaan. Vervolgens heeft verweerder een belangenafweging verricht om te beoordelen of verblijfsbeëindiging een evenredig middel is. De belangenafweging is in het nadeel van eiseres uitgevallen. Verweerder heeft ook geen reden gezien om af te wijken van de beleidsregels. [3]
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en betoogt dat ze wel degelijk rechtmatig verblijf heeft gehad als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan. Ondanks dat ze een uitkering heeft ontvangen op grond van de Pw, beschikt haar echtgenoot over voldoende middelen van bestaan. Voor zover getwijfeld kan worden aan de rechtmatigheid van haar verblijf, staat het vast dat ze sinds 20 augustus 2021 voldoet aan de voorwaarden van artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000. Vanaf die datum verricht haar echtgenoot arbeid in loondienst. Verder volgt eiseres een talencursus Nederlands en is ze op zoek naar werk, zodat ze rechtmatig verblijf als werkzoekende heeft. [4] Daarnaast betoogt eiseres dat sprake is van bijzondere omstandigheden, omdat haar echtgenoot in detentie zat en ernstig ziek was. Verweerder heeft daarom ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 4:84 van de Awb, dan wel zijn discretionaire bevoegdheid gebruikt om af te wijken van zijn beleid. Verder is de belangenafweging in het kader van de verblijfsbeëindiging ten onrechte in haar nadeel uitgevallen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Toetsingskader
4. In hoofdstuk 8, paragraaf 2, van het Vreemdelingenbesluit 2000 zijn de bepalingen uit de Richtlijn 2004/38/EG (hierna: de Verblijfsrichtlijn) geïmplementeerd. Uit artikel 8.12, eerste lid, onder a en b, in samenhang bezien met artikel 8.17, van het Vb volgt dat eiseres langer dan drie maanden verblijfsrecht heeft als ze kan aantonen dat ze in loondienst of als zelfstandige heeft gewerkt en/of in die periode onder andere over voldoende middelen van bestaan heeft beschikt. [5] Het verblijfsrecht als bedoeld in de Verblijfsrichtlijn en artikel 8.12 van het Vb 2000 is declaratoir en eindigt van rechtswege als de vreemdeling niet meer aan de vereisten voldoet. Nadat is vastgesteld dat de vreemdeling geen aanspraak op verblijf heeft, vereist de Verblijfsrichtlijn een belangenafweging tussen de belangen van de vreemdeling en de Staat. Daarbij moet onder meer rekening worden gehouden met de duur van het verblijf, de persoonlijke omstandigheden en het bedrag van de al uitgekeerde bijstand en dient te worden nagegaan of de problemen van de vreemdeling van tijdelijke aard zijn.
Rechtmatig verblijf
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft gehad als economisch-actieve gemeenschapsonderdaan. [6] Uit het door verweerder verrichte onderzoek, door middel van het raadplegen van Suwinet, volgt dat eiseres in Nederland nooit arbeid in loondienst heeft verricht of als zelfstandige heeft gewerkt. De enkele stelling van eiseres dat zij werkzoekende is leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit niet is onderbouwd.
5.2.
Verder heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad als economisch niet-actieve onderdaan. [7] Niet in geschil is dat eiseres in de periode van 7 februari 2020 tot 15 september 2021 een uitkering op grond van de Pw heeft ontvangen. Hiermee staat vast dat eiseres een beroep heeft gedaan op de publieke middelen en niet over voldoende middelen van bestaan heeft beschikt. Daarnaast is niet gebleken dat haar echtgenoot
ten tijde van het bestreden besluitduurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikte. Uit de gegevens van Suwinet volgt dat de echtgenoot van eiseres in de periode van 5 januari 2018 tot 15 september 2021 ook een uitkering op grond van de Participatiewet heeft ontvangen. Daarnaast heeft eiseres niet aangetoond dat ze samen met haar echtgenoot sinds 21 augustus 2021 duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt. In beroep heeft eiseres zeven loonstroken overgelegd van haar echtgenoot. Aangezien deze loonstroken een overzicht geven van de financiële situatie van slechts zeven weken, kan niet geconcludeerd worden dat er ten tijde van het bestreden besluit duurzaam over voldoende middelen van bestaan werd beschikt. Het feit dat de bijstandsuitkering inmiddels is beëindigd, doet daar niet aan af.
5.3.
Ook heeft verweerder in deze zaak geen toepassing kunnen geven aan zijn afwijkingsbevoegdheid zoals bedoeld in artikel 4:84 van de Awb, nu het niet gaat om beleidsregels, maar om wettelijke regelgeving.
Artikel 8 van het EVRM
6. Voor zover eiseres betoogt dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 7 van het Handvest, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraken van 1 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2440 en van 14 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3147), heeft het bestreden besluit geen verdere strekking dan dat verweerder heeft vastgesteld dat eiseres ten tijde van het bestreden besluit nooit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad. Dat betekent dat de beoordeling van het beroep op artikel 8 van het EVRM en artikel 7 van het Handvest er niet toe kan leiden dat aan eiseres verblijf moet worden toegestaan op grond van de Verblijfsrichtlijn. Eiseres dient, indien zij haar aanspraak op verblijf met het oog op artikel 8 van het EVRM en artikel 7 van het Handvest beoordeeld wenst te zien, een daartoe strekkende aanvraag in te dienen.
7. Nu vast staat dat eiseres ten tijde van het bestreden besluit geen rechtmatig verblijf (heeft ge)had in Nederland, is een belangenafweging niet aan de orde. Er is namelijk geen sprake van verblijfsbeëindiging, maar van de vaststelling in het bestreden besluit dat eiseres nooit rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad.
Wat is de conclusie?
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.W. Craanen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Zie artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Zie artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a van het Vb.
5.Zie artikel 8.12, eerste lid, aanhef onder a en b van het Vb.
6.Zie artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a van het Vb.
7.Zie artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb.