ECLI:NL:RBDHA:2022:6412

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
NL22.8102
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak van bijzondere procedurele waarborgen in asielprocedures

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, van Marokkaanse afkomst, heeft in het verleden meerdere asielaanvragen ingediend, waarvan de meeste zijn afgewezen. De rechtbank behandelt de vraag of verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, een medisch onderzoek had moeten aanbieden om te beoordelen of eiser bijzondere procedurele waarborgen behoeft. De rechtbank stelt vast dat artikel 24, eerste lid, van de Procedurerichtlijn niet verplicht tot het verrichten van een medisch onderzoek, maar dat verweerder wel moet letten op signalen die wijzen op de behoefte aan dergelijke waarborgen. In dit geval heeft verweerder nagelaten om een medisch onderzoek aan te bieden, ondanks signalen van verminderd toerekeningsvatbaarheid van eiser. De rechtbank concludeert dat dit een gebrek in de procedure vormt, waardoor het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt het besluit en draagt verweerder op om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de signalen van eiser in acht moeten worden genomen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.8102

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S.L. Sarin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

ProcesverloopBij besluit van 20 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verder heeft eiser een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats van 28 juli 2021 [1] is het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep verwezen naar de meervoudige kamer.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2021 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998.
1.1
Eiser heeft op 4 maart 2019 asiel aangevraagd in Nederland. Deze aanvraag is niet in behandeling genomen, omdat Italië daarvoor verantwoordelijk werd geacht. Het beroep daartegen is bij uitspraak van 15 augustus 2019 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is in hoger beroep bevestigd met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 september 2019. Op 12 augustus 2019 heeft verweerder de Italiaanse autoriteiten gemeld dat eiser is ondergedoken en dat de overdrachtstermijn wordt verlengd tot 12 maanden.
Op 30 juni 2020 heeft eiser een herhaalde aanvraag ingediend. Deze aanvraag is op 7 juli 2020 ingetrokken.
Op 4 augustus 2020 is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd en is tegen hem een inreisverbod van tien jaar uitgevaardigd, omdat hij voor een poging tot zware mishandeling en zware mishandeling is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden.
Op 13 april 2021 heeft eiser onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Zijn moeder is in 2007 overleden en zijn vader is daarna hertrouwd. Eisers stiefmoeder is eiser en zijn broer op enig moment slecht gaan behandelen en zij zijn op straat gaan leven. Eisers broer is op enig moment door een oom van moeders kant opgenomen. Eiser probeerde terug te keren naar huis, maar werd daar niet geaccepteerd door zijn stiefmoeder. Zij gaf eisers neven opdracht hem weg te jagen en te mishandelen. Dit zijn de neven [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Eiser denkt dat zijn stiefmoeder ervoor wil zorgen dat hij geen aanspraak gaat maken op de erfenis als zijn vader overlijdt. Eiser is gaan zwerven en op enig moment heeft hij besloten het land te verlaten en naar Italië te gaan. Ook daar heeft eiser een zwervend bestaan geleid. In Italië is eiser door zijn neven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aangevallen met een mes. Eiser had acht hechtingen. [minderjarige 2] is na die aanval teruggekeerd naar Marokko, maar [minderjarige 1] is opgepakt en heeft een jaar in de gevangenis gezeten. Eiser stelt dat deze aanval hem ook in Marokko had kunnen overkomen. Eiser stelt verder dat hij in Marokko niet de mogelijkheid had de bescherming van de autoriteiten in te roepen.
Had verweerder een medisch onderzoek moeten aanbieden?
3. Eiser voert allereerst aan dat verweerder ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de vraag of eiser bijzondere procedurele waarborgen behoeft. Dit doet volgens eiser afbreuk aan artikel 24 van de Procedurerichtlijn [2] . Het beleid van verweerder is op dit punt in strijd met dit artikel. Eiser wijst op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats 'sHertogenbosch, van 18 februari 2021 [3] . In de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016 [4] , heeft verweerder gesteld dat het concept veilig land van herkomst vooral een procedureel doel heeft. Volgens verweerder maakt de toepassing hiervan het onderzoek naar en de beoordeling van het relaas, alsook de bewijslastverdeling tussen partijen, niet wezenlijk anders. Uit de uitspraak van zittingsplaats ’s-Hertogenbosch blijkt echter het tegendeel. Het ‘procedurele doel’ neemt een vreemdeling procedurele waarborgen af waar hij recht op heeft. Hierdoor komt ook de kern van de asielprocedure in het geding. Voor zover verweerder stelt dat het gehoor goed is verlopen en er geen reden was om aan te nemen dat er bijzondere procedurele waarborgen nodig waren is dit een beoordeling die verweerder niet zelf kan maken, maar waarvoor het opstellen van een medisch advies door de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (FMMU) van belang is. Het is niet aan eiser zelf om vast te stellen of een FMMU-advies nodig is, maar dit is ook niet aan de gehoormedewerker. Het is aan verweerder om de waarborgen te bieden die de Procedurerichtlijn oplegt. Eiser heeft zelf het volgende aangegeven in zijn gehoor: “Hij heeft mij geestelijk en lichamelijk kapot gemaakt.” Dit had voor verweerder het moment moeten zijn om in ieder geval nader medisch onderzoek aan te bieden via FMMU. Nu verweerder dit niet heeft gedaan handelt hij in strijd met het zorgvuldigheidbeginsel en zijn eigen beleid.
3.1
In artikel 24, eerste lid, van de Procedurerichtlijn is bepaald dat de lidstaten binnen een redelijke termijn nadat een verzoek om internationale bescherming wordt gedaan beoordelen of de verzoeker een verzoeker is die bijzondere procedurele waarborgen behoeft.
3.2
Deze verplichting is geïmplementeerd in artikel 3.108b van het Vreemdelingenbesluit 2000. Uit punt 29 van de considerans bij de Procedurerichtlijn blijkt dat verweerder moet trachten te herkennen of een verzoeker bijzondere procedurele waarborgen nodig heeft voordat een beslissing in eerste aanleg wordt genomen. In de Nota van Toelichting [5] bij het besluit van 10 juli 2015, houdende wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 in verband met de implementatie van de Procedurerichtlijn en Opvangrichtlijn [6] , is vermeld dat Nederland in belangrijke mate aan die verplichting voldoet doordat FMMU al in de rust- en voorbereidingstijd in opdracht van verweerder een medisch advies uitbrengt omtrent de vraag of de vreemdeling gehoord kan worden en in staat is zijn verhaal op coherente wijze naar voren te brengen. De beoordeling of een persoon bijzondere procedurele waarborgen behoeft beperkt zich niet tot het medisch advies van FMMU, maar het medisch advies heeft daarin wel een belangrijke rol, aldus de Nota van Toelichting.
3.3
De rechtbank stelt vast dat artikel 24, eerste lid, van de Procedurerichtlijn in beginsel niet verplicht tot het verrichten van een medisch onderzoek naar de vraag of iemand die een asielverzoek doet, bijzondere procedurele waarborgen behoeft. De uniewetgever laat de nationale autoriteiten daarin ruimte. Daarmee is er, in tegenstelling tot hetgeen deze rechtbank, zittingsplaats ’sHertogenbosch in haar hiervoor genoemde uitspraak van 18 februari 2021 heeft geoordeeld, geen grond voor het oordeel dat verweerder geen ruimte heeft om ten aanzien van bepaalde categorieën van vreemdelingen uitzonderingen te maken voor wat betreft het verrichten van een medisch onderzoek. Dit laat wel onverlet dat verweerder altijd, ook als een medisch onderzoek is verricht, oog moet houden voor signalen waaruit blijkt van het bestaan van een behoefte aan bijzondere procedurele waarborgen.
3.4
De rechtbank stelt verder vast dat artikel 24, eerste lid, van de Procedurerichtlijn een minimumnorm is, die dus niet verder strekt dan dat moet worden beoordeeld of bijzondere procedurele waarborgen nodig zijn. Dit betekent dat verweerder in beginsel ook gunstiger regelingen mag vaststellen en mag bepalen dat een medisch onderzoek wordt verricht naar de vraag of de vreemdeling bijzondere procedurele waarborgen behoeft. Daarbij mag verweerder ook bepalen dat deze gunstigere regeling niet geldt voor één of meer specifieke categorieën asielzoekers, maar daarvoor moet dan wel een goede rechtvaardiging worden gegeven. De rechtbank ziet zich in dit geval gesteld voor de vraag of een dergelijke rechtvaardiging is gegeven.
3.5
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat asielverzoeken van vreemdelingen die afkomstig zijn uit een veilig land van herkomst op basis van alleen die afkomst in het zogenoemde spoor 2 worden behandeld. Op grond van de afkomst wordt namelijk aangenomen dat het asielverzoek niet erg kansrijk is. Het doel van spoor 2 is, zo blijkt ook uit Werkinstructie 2021/14 [7] , om een groep vreemdelingen van wie de aanvragen in principe niet kansrijk zijn, efficiënt en snel door de procedure te geleiden zodat zij niet onnodig lang plekken bezet houden in de opvang.
3.6
De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee onvoldoende goede rechtvaardiging heeft gegeven voor het maken van onderscheid tussen asielzoekers van wie de aanvragen in spoor 2 worden behandeld en asielzoekers van wie de aanvraag op andere wijze wordt afgedaan. Het enkele feit dat een vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst zegt immers niets over het al dan niet bestaan van een behoefte aan bijzondere procedurele waarborgen.
3.6.1
Ook de doelmatige afhandeling van aanvragen ten aanzien waarvan volgens verweerder het rechtsvermoeden bestaat dat geen bescherming nodig is, vormt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende rechtvaardiging voor het maken van dit onderscheid. Bij een asielverzoek staat voorop dat de vreemdeling gegronde vrees voor vervolging kan hebben, dan wel een reëel risico kan lopen op een in artikel 3 van het EVRM [8] verboden behandeling, ook als het rechtsvermoeden bestaat dat bescherming niet nodig is. De vreemdeling kan dat rechtsvermoeden weerleggen door middel van onder meer zijn eigen verklaringen waarom in zijn specifieke geval het land van herkomst niet als veilig kan worden aangemerkt. Voor deze categorie asielzoekers vormt daarmee het gehoor, net zoals voor andere categorieën asielzoekers, een belangrijk onderdeel van de asielprocedure. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat ten tijde van het gehoor in ieder geval deugdelijk moet zijn beoordeeld of de vreemdeling gehoord kan worden en of bijzondere procedurele waarborgen nodig zijn, met name of sprake is van fysieke of psychische beperkingen waarmee verweerder bij het horen en beslissen rekening moet houden.
3.7
Gelet op het voorgaande heeft verweerder ten onrechte nagelaten eiser een medisch onderzoek aan te bieden voorafgaand aan het gehoor. Daarmee kleeft aan het onderzoek naar de aanvraag van eiser een gebrek.
Is er aanleiding om dit gebrek te passeren?
4. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat gedurende de hele procedure signalen kunnen voorkomen waaruit kan volgen dat de vreemdeling bijzondere procedurele waarborgen nodig heeft. In het specifieke geval van eiser is van dergelijke signalen niet gebleken. Dat eiser volgens de strafrechter verminderd toerekeningsvatbaar is geweest, was bekend bij de gehoormedewerker, maar tijdens het gehoor is niet gebleken dat eiser niet coherent of consistent kon verklaren. Als er signalen waren geweest, dan was daarvan tijdens het gehoor wel gebleken.
4.1
De rechtbank volgt verweerder hierin niet. In het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 maart 2020 is geoordeeld dat eiser verminderd toerekeningsvatbaar is. Verweerder had dit moeten opvatten als een signaal als bedoeld in Werkinstructie 2021/9 [9] , dat moet worden betrokken bij de beoordeling van de vraag of bijzondere procedurele waarborgen nodig zijn. De enkele stelling van verweerder dat het bekend was bij de gehoormedewerker, maakt niet inzichtelijk of en op welke wijze hiermee rekening is gehouden tijdens het horen en beslissen. Dat tijdens het gehoor geen andere signalen naar voren zijn gekomen waaruit blijkt dat eiser niet coherent en consistent kan verklaren, zoals verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht, maakt dat niet anders. Op voorhand valt namelijk niet uit te sluiten dat de verminderde toerekeningsvatbaarheid van invloed is geweest tijdens het gehoor en eiser heeft gehinderd bij het afleggen van verklaringen over zijn asielrelaas. Daarom ziet de rechtbank geen mogelijkheid om het gebrek te passeren.
Was een forensisch medisch onderzoek nodig?
5. Eiser heeft, samengevat weergegeven, aangevoerd dat verweerder hem een forensisch medisch onderzoek (FMO) had moeten aanbieden. Eiser heeft een litteken op zijn voorhoofd dat te maken heeft met zijn asielrelaas.
5.1
Gelet op deze beroepsgrond is de vraag gerezen of verweerder in alle gevallen gehouden is een FMO aan te bieden als sprake is van een litteken dat de vreemdeling in verband brengt met zijn asielrelaas.
5.2
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Als het relaas van de vreemdeling om andere redenen ongeloofwaardig is, bijvoorbeeld omdat de gestelde herkomst uit een land waar het gestelde probleem zich zou hebben voorgedaan ongeloofwaardig is, hoeft verweerder geen FMO aan te bieden. De Procedurerichtlijn verplicht ook niet tot het aanbieden van een FMO. In artikel 18, eerste lid, van de Procedurerichtlijn is immers bepaald dat alleen in die gevallen waarin de beslissingsautoriteit dit voor de beoordeling van het asielverzoek relevant acht, een FMO wordt geregeld. Ook in het geval van eiser hoefde verweerder geen FMO te laten verrichten. Dat eiser littekens heeft van een meswond, zegt immers niet per definitie iets over de geloofwaardigheid van het relaas en de oorzaak van die wond. Verweerder kan in een geval als dit dus afzien van het aanbieden van een FMO, maar moet dan in het besluit wel motiveren waarom geen aanleiding bestaat een FMO aan te bieden. Dat heeft verweerder in dit geval voldoende gedaan.
Conclusie
6. Gelet op de overwegingen in 3.6 tot en met 4.1, heeft het bestreden besluit een gebrek dat de rechtbank niet passeert. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat het gebrek, naar het zich laat aanzien, slechts met nader onderzoek kan worden hersteld. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van tien weken.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, voorzitter, en mr. H. Battjes en
mr. M.A.J. van Beek , leden, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
binnen één weekna de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.NL21.8102
2.Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming
5.Staatsblad 2015, 294
6.Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming
7.Werkinstructie 2021/14 Spoor 2
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
9.WI 2021/9 Bijzondere procedurele waarborgen