ECLI:NL:RBDHA:2022:6407

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3505
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor maatgevende arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A. Quispel, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door drs. I.M. Veringmeier. Eiseres had een Ziektewet-uitkering die per 25 januari 2021 door de Uwv was beëindigd, omdat zij geschikt werd geacht voor haar maatgevende arbeid. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de processtukken en de medische rapporten van de verzekeringsartsen bestudeerd. Eiseres had eerder een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) geweigerd gekregen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres meldde zich opnieuw ziek in oktober 2020, maar de rechtbank oordeelde dat de Uwv op basis van de beschikbare medische informatie terecht had geconcludeerd dat eiseres per 25 januari 2021 weer geschikt was voor de geduide functies. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen nieuwe medische feiten waren die de conclusie van de verzekeringsartsen konden weerleggen. Eiseres heeft geen bewijs geleverd dat haar klachten en beperkingen in de periode tussen de beëindiging van de ZW-uitkering en de datum in geding waren toegenomen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de beëindiging van de ZW-uitkering in stand gelaten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3505

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. A. Quispel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: drs. I.M. Veringmeier).

Procesverloop

In het besluit van 22 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiseres ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 25 januari 2021 beëindigd.
In het besluit van 14 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook is K.D. Sikorska, tolk in de Poolse taal verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat ging aan deze procedure vooraf?
1.1
Eiseres werkte voorheen als bloembollensorteerder/productiemedewerker voor gemiddeld 31,13 uur per week. Zij meldde zich op 28 juni 2016 vanuit de Werkloosheidswet (WW) ziek met rugklachten. Aan eiseres is per einde wachttijd een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres werd met haar beperkingen in staat geacht de functies samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), productiemedewerker machinaal inpakken (SBC-code 111175), textielproductenmaker, (exclusief textiel) (SBC-code 111160) en productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043) te vervullen.
1.2
Op 4 september 2019 heeft eiseres zich vanuit de WW ziekgemeld vanwege een rugoperatie. Bij deze rugoperatie is er een medisch instrument afgebroken en in haar lichaam achtergebleven. Aan haar is toen een ZW-uitkering toegekend. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek is deze uitkering per 24 februari 2020 beëindigd. Eiseres werd in staat geacht om de maatgevende arbeid (de eerder bij de WIA-beoordeling geduide functies) te verrichten.
Waar gaat het nu om?
2.1
Op advies van haar gemachtigde heeft eiseres zich op 6 oktober 2020 opnieuw ziekgemeld vanuit de WW met lichamelijke klachten (rugklachten en rechterschouder- en armklachten). Verder meldt eiseres duizeligheidsklachten en flauwvallen.
2.2
In het primaire besluit heeft verweerder vastgesteld dat eiseres per 25 januari 2021 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat zij met ingang van deze datum weer geschikt wordt geacht voor de maatgevende arbeid. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts van 22 januari 2021.
2.3
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder opnieuw een medisch onderzoek laten uitvoeren. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 14 april 2021. Hij vindt dat eiseres op medische gronden geschikt is voor het verrichten van de maatgevende arbeid.
2.4
In het bestreden besluit heeft verweerder deze bevindingen overgenomen en beslist dat eiseres geen recht meer heeft op een ZW-uitkering per 25 januari 2021.
Standpunt van eiseres
3. Eiseres is het hier niet mee eens. Zij vindt dat haar klachten en beperkingen onvoldoende zijn meegewogen in de beoordeling. Met name de duizeligheidsklachten, het flauwvallen en de psychische klachten zijn onderbelicht gebleven. Eiseres is voor de psychische klachten niet beperkt geacht door de verzekeringsartsen. Verder wijst zij erop dat sprake is van bedlegerigheid. Door de klachten en beperkingen dient eiseres vaak rust te nemen. Zij is ook ADL-afhankelijk. De huishoudelijke taken worden nu door haar echtgenoot verricht. Eiseres voelt zich niet in staat om 40 uur per week te werken in de geduide functies. Verder wijst eiseres erop dat zonder medische informatie uit de behandelend sector is opgevraagd, de conclusie wordt getrokken dat arbeidsongeschiktheid niet meer plausibel is. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres medische informatie van de behandelend sector overgelegd. Hierbij gaat het om het huisartsenjournaal van 5 maart 2021, een brief van psycholoog orthopedagoog drs. G. Lesniak van 12 februari 2021 en een brief van traumachirurg dr. O.J.F. van Waes van 22 juli 2019.
De beoordeling door de rechtbank
4. In beroep gaat het om de vraag of de medische situatie van eiseres en dat wat zij wel en niet kan op 25 januari 2021 juist is ingeschat. Dit is de datum in geding.
5.1
In artikel 19, eerste lid, van de ZW staat dat iemand recht heeft op ziekengeld als hij als gevolg van ziekte of gebreken niet geschikt is voor het verrichten van zijn arbeid. Normaal wordt met ‘zijn arbeid’ bedoeld: de laatste voor de ziekmelding verrichte arbeid.
5.2
In deze zaak is dat anders. Eiseres heeft eerder de maximumtermijn ziekengeld ontvangen, maar is blijvend ongeschikt voor haar oude arbeid en heeft ook geen andere arbeid verricht. Daarom dienen de in het kader van de eerdere WIA-beoordeling geduide functies in deze zaak als maatgevende arbeid te worden aangemerkt. [1]
6.1
Verweerder heeft zijn besluiten gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Hij mag die rapporten volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten dan:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
- voldoende begrijpelijk zijn.
6.2
Als eiseres van mening is dat een rapport niet aan deze voorwaarden voldoet, dan moet zij uitleggen waarom zij dat vindt. Als eiseres het niet eens is met de beoordeling van de verzekeringsartsen, dan moet zij informatie van een andere arts inbrengen waaruit blijkt dat de beoordeling onjuist is. Het is niet genoeg als eiseres alleen haar gezondheidsklachten noemt.
7. De verzekeringsarts sprak eiseres op 22 januari 2021 telefonisch. Ook heeft hij dossierstudie verricht, waarbij kennis is genomen van de medische informatie van de behandelend sector. Eiseres heeft bij het telefoongesprek haar lichamelijke klachten naar voren gebracht. Verder is naar voren gekomen dat er behalve fysiotherapie en een periode van vermindering van de pijnmedicatie geen sprake was van verdere diagnostiek. Pas begin 2021 is besloten tot verwijzing voor verdere diagnostiek. Er zijn rond de datum ziekmelding geen nieuwe medische feiten aan te wijzen. Met betrekking tot de klachten die betrekking hebben op het flauwvallen merkt de verzekeringsarts op dat hiernaar geen verder onderzoek is gedaan. Blijkbaar was hiervoor geen indicatie. De huisarts heeft alleen de voorgeschreven oxycodon enkele weken gestopt. De verzekeringsarts beschouwt de klachten met een grote mate van zekerheid functioneel (niet anatomisch verklaarbaar). Hij heeft ook gemotiveerd dat de geduide functies ook bij dergelijke valklachten passend zijn. Het gaat om overwegend zittend werk, in een niet risicovolle omgeving. De verzekeringsarts vindt eiseres niet arbeidsongeschikt voor de geduide functies.
8. De verzekeringsarts b&b heeft de dossiergegevens bestudeerd, waarbij hij kennis heeft genomen van het door eiseres overgelegde medisch advies van neurochirurg J.J. van Overbeeke van 22 oktober 2020 en de brieven van traumachirurg Van Waes van 22 juli 2019 en 21 januari 2021. De verzekeringsarts b&b komt tot de conclusie dat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Eiseres voldoet namelijk niet aan de criteria om ‘geen benutbare mogelijkheden’ aan te nemen. Zij is niet opgenomen in een instelling, er is geen sprake van bedlegerigheid of ADL-afhankelijkheid. Ook is er geen sprake van een ernstig persoonlijk en sociaal disfunctioneren of van sterk wisselende mogelijkheden. Ook de verzekeringsarts b&b vindt eiseres geschikt voor de geduide functies. Hij benadrukt dat er door de artsen of fysiotherapeut geen nieuwe medische afwijkingen of toegenomen afwijkingen zijn gevonden. Het medisch advies bevestigt dat. De verzekeringsarts b&b wijst erop dat bij de functieduiding in het kader van de WIA rekening is gehouden met een verminderde belastbaarheid van de rug. Die beperkingen ontlasten ook de schouders en buik mocht dat noodzakelijk zijn, aldus de verzekeringsarts b&b.
9.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij besluit van 17 februari 2020 per 24 februari 2020 de eerder toegekende ZW-uitkering heeft beëindigd. Hiertegen heeft eiseres geen bezwaar gemaakt zodat dit besluit in rechte vast staat. Dit betekent dat het in deze zaak door verweerder ingenomen standpunt niet als onjuist kan worden beschouwd, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat de gezondheidstoestand van eiseres in de periode tussen 24 februari 2020 en de datum in geding (25 januari 2021), dusdanig is verslechterd dat zij niet in staat kan worden geacht om tenminste één van de geduide functies te verrichten. Voor het aannemen van meer beperkingen dient een significante wijziging te zijn opgetreden in de belastbaarheid van eiseres.
9.2
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de uitslag van het medisch onderzoek van de eerste verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b onzorgvuldig dan wel onjuist is. Er zijn geen aanwijzingen dat deze artsen de klachten van eiseres niet serieus genoeg hebben onderzocht. Uit de betreffende rapporten blijkt dat zij aandacht hebben besteed aan alle klachten van eiseres. Ook heeft de verzekeringsarts b&b medische informatie van de behandelend sector bij zijn oordeelsvorming betrokken. De verzekeringsarts b&b had geen reden om aanvullende medische informatie op te vragen. Dit leidt de rechtbank af uit het aanvullende rapport van de verzekeringsarts b&b van 23 juli 2021. Verder blijkt uit vaste rechtspraak [2] ook dat een verzekeringsarts b&b in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel.
9.3
De beroepsgrond dat eiseres ADL-afhankelijk is en er in haar geval ook sprake is van bedlegerigheid, kan geen doel treffen. Uit de beschikbare rapporten van de verzekeringsarts b&b volgt dat deze (strenge) criteria die verbonden zijn aan de toets of sprake is van ‘geen benutbare mogelijkheden’ als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, niet van toepassing zijn op eiseres. Met bedlegerigheid wordt in dit verband bedoeld het als gevolg van ziekte of gebrek zodanig beperkt zijn dat de betrokkene niets anders kan dan het grootste deel van de dag langdurig in bed liggen. Het nemen van extra rust zoals eiseres doet, wordt niet beschouwd als bedlegerigheid. Met betrekking tot de ADL -afhankelijkheid heeft de verzekeringsarts b&b toegelicht dat het hierbij gaat om lichamelijke zelfredzaamheid, zoals zelfstandig kunnen eten, drinken en wassen. Als de betrokken dat niet meer zelfstandig kan, dan is sprake van ADL-afhankelijkheid. Hiervan is in het geval van eiseres geen sprake, zo leidt de rechtbank uit de rapporten van de verzekeringsarts b&b af.
9.4
Verder is niet gebleken dat de lichamelijke klachten van eiseres zodanig zijn toegenomen dat dit zou leiden tot het aannemen van meer beperkingen en ongeschiktheid voor de geduide functies. Ook hebben de verzekeringsartsen afdoende gemotiveerd dat de klachten van flauwvallen en duizeligheid niet leiden tot arbeidsongeschiktheid van de geduide functies. Hierbij is van belang dat het bij de beoordeling door de rechtbank van dit dossier niet gaat om de door eiseres ervaren en naar voren gebrachte klachten als zodanig. Alleen de beperkingen van eiseres die het gevolg zijn van medisch objectiveerbare ziektes of gebreken zijn van belang. Met betrekking tot het flauwvallen zijn dergelijke objectiveerbare ziektes of gebreken niet vastgesteld. De rechtbank wijst in dit verband ook op de toelichting die de verzekeringsarts b&b in het aanvullende rapport van 23 juli 2021 op dit punt heeft gegeven. De duizeligheid en het flauwvallen zorgen mogelijk voor een beperking in het werken met een verhoogd persoonlijk risico, aldus de verzekeringsarts b&b, maar die belasting komt in de geduide functies niet voor. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om dit standpunt onjuist te achten.
9.5
Met betrekking tot de psychische klachten ziet de rechtbank eveneens aanleiding om het hierover door de verzekeringsarts b&b ingenomen standpunt te volgen. Dit standpunt komt erop neer dat er geen reden is tot aanname van beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren die uitoefening van het eigen werk in de weg staan. De reden hiervan is dat eiseres geen psychische klachten naar voren heeft gebracht op het spreekuur van de eerste verzekeringsarts. Verder heeft de verzekeringsarts b&b uit de door eiseres overgelegde medische informatie van Lesniak afgeleid dat eiseres slechts kort onder behandeling is geweest voor haar psychische klachten.
9.6
De rechtbank volgt de conclusie van verweerder dat uit de overige door eiseres in beroep overgelegde medische informatie niet kan worden opgemaakt dat de klachten en beperkingen van eiseres zijn toegenomen. De klachten en diagnoses die in het overgelegde huisartsenjournaal staan vermeld waren bekend en hiervan was ook al sprake ten tijde van de eerdere ziekmelding van eiseres. Van de door eiseres overgelegde brief van traumachirurg Van Waes had de verzekeringsarts b&b in bezwaar al kennis genomen. Er zijn geen concrete aanknopingspunten dat eiseres op basis van haar klachten beperkter is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen.
Conclusie.
10. De rechtbank volgt verweerder in de stelling dat eiseres op 25 januari 2021 geschikt was voor het verrichten van de functies die in het kader van WIA zijn geduid. Dit betekent dat verweerder de ZW-uitkering terecht met ingang van die datum heeft beëindigd.
11. Gelet op al het voorgaande geeft de rechtbank eiseres geen gelijk en verklaart de rechtbank haar beroep ongegrond. De beëindiging van de ZW-uitkering blijft dus in stand.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2022.
De griffier is buiten staat om
de uitspraak te ondertekenen. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 3 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2945.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 mei 2008, ECLI:NL:CRVB:2009:BI4863.