In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 30 juni 2022, is de asielaanvraag van eiser, een Syrische nationaliteit, afgewezen. Eiser had een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze werd als kennelijk ongegrond beschouwd. De rechtbank oordeelde dat eiser verantwoordelijk was voor ernstige niet-politieke misdrijven, zoals marteling en foltering, gepleegd tijdens zijn dienst bij de Syrische militaire politie. De rechtbank concludeerde dat eiser had deelgenomen aan deze misdrijven, wat hem uitsloot van bescherming onder het Vluchtelingenverdrag. Eiser had aangevoerd dat hij gedeserteerd was vanwege het regime en de onderdrukking, maar de rechtbank oordeelde dat er geen verzachtende omstandigheden waren die hem vrijwaarden van verantwoordelijkheid. Daarnaast werd een inreisverbod van tien jaar opgelegd, omdat eiser een actueel en ernstig gevaar voor de openbare orde vormde. De rechtbank benadrukte dat de ernst van de misdrijven en de rol van eiser in deze misdrijven niet konden worden genegeerd, ondanks het tijdsverloop sinds de misdrijven. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde dat de afwijzing van de asielaanvraag en het inreisverbod rechtmatig waren.