In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met de Russische nationaliteit, die afkomstig is uit Tsjetsjenië en homoseksueel is. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij eerder in Polen internationale bescherming had aangevraagd. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de individuele omstandigheden van de eiser, met name zijn seksuele geaardheid en activisme voor de LHBTIQ+-gemeenschap. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de eiser geen risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest bij terugkeer naar Polen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de individuele omstandigheden van de eiser in acht moeten worden genomen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.518,-.