ECLI:NL:RBDHA:2022:6387

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
C/09/594457 / HA ZA 20-565
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfgrens, aanleg weg en erfdienstbaarheid

In deze bodemzaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2022, betreft het een burengeschil tussen verschillende partijen over de loop van de erfgrens, de aanleg van een weg en de vestiging van erfdienstbaarheden. De eisers, [partij 1 cs], zijn eigenaren van een perceel grond dat zij in 2017 hebben gekocht van [partij 3 cs]. In de koopovereenkomst zijn bepalingen opgenomen over de grootte van het perceel en de vestiging van erfdienstbaarheden. De gedaagden, [partij 5], zijn de huidige eigenaren van een aangrenzend perceel en hebben ook verplichtingen met betrekking tot de aanleg van de weg. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de erfgrens en dat de kadastrale grenzen voorlopig zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de erfgrens gelijk is aan de voorlopige kadastrale grens, zoals vastgesteld door een adviesbureau. De rechtbank heeft de vorderingen van [partij 1 cs] tot het vaststellen van de erfgrens en het aanleggen van de weg afgewezen, maar heeft [partij 5] wel veroordeeld tot het afvlakken van de weg en het opvullen van gaten in de berm. Daarnaast zijn er vorderingen gedaan over de erfdienstbaarheid en het onderhoud van nutsvoorzieningen, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat [partij 5] niet aansprakelijk is voor de kosten van onderhoud van de persriool. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Vonnis van 25 mei 2022
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: C/09/594457 / HA ZA 20-565 van

1.[partij 1] te [plaats 1] ,

2.
[partij 2]te [plaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. A.S. van Gaalen te Hoofddorp,
tegen

1.[partij 3] te [plaats 2] ,

2.
[partij 4]te [plaats 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. C.J.R. van Binsbergen te Alphen aan den Rijn,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer /rolnummer C/09/601224 / HA ZA 20/1022 van

1.[partij 3] te [plaats 2] ,

2.
[partij 4]te [plaats 2] ,
eisers,
advocaat mr. C.J.R. van Binsbergen te Alphen aan den Rijn,
tegen
[partij 5]te [plaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. T.M. van Dijk en mr. J.R. Beelen te Den Haag,
en in de gevoegde zaak met zaaknummer / rolnummer C/09/600910 / HA ZA 20-999 van

1.[partij 1] te [plaats 1] ,

2.
[partij 2]te [plaats 1] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. A.S. van Gaalen te Hoofddorp,
tegen
[partij 5]te [plaats 1] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. T.M. van Dijk en mr. J.R. Beelen te Den Haag,
Partijen zullen hierna [partij 1 cs] (meervoud), [partij 3 cs] (meervoud) en [partij 5] genoemd worden.

1.De procedure

in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: C/09/594457 / HA ZA 20-565

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 8 juni 2020 met producties 1 tot en met 10;
- de akte houdende uitlating van [partij 1 cs] omwisseling productie 8 en 10 dagvaarding;
- de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van [partij 3 cs] met producties 1 en 2;
- de conclusie van antwoord in het incident tot oproeping in vrijwaring van [partij 1 cs] ;
- het vonnis in incident van 9 september 2020 waarbij [partij 3 cs] is toegestaan [partij 5] in vrijwaring op te roepen;
- de conclusie van antwoord van [partij 3 cs] met producties 1 tot en met 3;
- het tussenvonnis van 15 december 2021 waarbij de mondelinge behandeling is bepaald op 15 februari 2022;
- de akte houdende wijziging eis c.q. overlegging producties van [partij 1 cs] met producties 11 tot en met 25;
- de akte houdende wijziging eis c.q. overlegging producties van [partij 1 cs] met producties 26 tot en met 29;
- de antwoordakte van [partij 3 cs] ;
- de brief van 7 februari 2022 van [partij 3 cs] met producties 4 en 5;
- de ambtshalve beschikking van 11 februari 2022 waarbij een plaatsopneming is bepaald op 15 februari 2022;
- het proces-verbaal van de plaatsopneming en de aansluitende mondelinge behandeling gehouden op 15 februari 2022.
in de vrijwaringszaak met zaaknummer /rolnummer C/09/601224 / HA ZA 20/1022
1.2.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding in vrijwaring van 8 oktober 2020 met producties 1 tot en met 3;
  • de conclusie van antwoord in vrijwaring met producties 1 tot en met 9;
  • het tussenvonnis van 15 december 2021 waarbij de mondelinge behandeling is bepaald op 15 februari 2022;
  • de brief van 5 februari 2022 van [partij 5] met producties 10 en 11;
  • de ambtshalve beschikking van 11 februari 2022 waarbij een plaatsopneming is bepaald op 15 februari 2022;
  • het proces-verbaal van de plaatsopneming en de aansluitende mondelinge behandeling gehouden op 15 februari 2022.
in de gevoegde zaak met zaaknummer / rolnummer C/09/600910 / HA ZA 20-999
1.3.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 12 oktober 2020 met producties 1 tot en met 3;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende akte van eis in reconventie met producties 1 tot en met 14;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte in conventie met producties 11 tot en met 16;
  • het tussenvonnis van 15 december 2021 waarbij de mondelinge behandeling is bepaald op 15 februari 2022;
  • de akte houdende wijziging eis c.q. overlegging producties in conventie en in reconventie van [partij 1 cs] met producties 11 tot en met 27 ;
  • de brief van 5 februari 2022 van [partij 5] met producties 15 tot en met 17;
  • de ambtshalve beschikking van 11 februari 2022 waarbij een plaatsopneming is bepaald op 15 februari 2022;
  • het proces-verbaal van de plaatsopneming en de aansluitende mondelinge behandeling gehouden op 15 februari 2022.
in alle zaken
1.4.
De zaken waarin met dit vonnis een beslissing wordt gegeven zijn op de rol gevoegd met de zaak van [partij 5] tegen [naam 1] en [naam 2] (hierna: [naam 1 cs] ) (zaaknummer / rolnummer C/09/615955 / HA ZA 21/687). In alle zaken heeft op 15 februari 2022 een plaatsopneming en aansluitend een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Omdat de zaak van [partij 5] tegen [naam 1 cs] enigszins op zichzelf staat zal in die zaak vandaag een afzonderlijk vonnis worden gewezen.
1.5.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is, met hun instemming, buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld commentaar te leveren op de verslaglegging, voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. [partij 3 cs] hebben bij brief van 7 maart 2022 van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Deze brief is aan het dossier toegevoegd. [partij 1 cs] en [partij 5] hebben geen opmerkingen gemaakt bij het proces-verbaal.
1.6.
De rechtbank heeft na afloop van de plaatsopneming en de mondelinge behandeling de zaken twee weken aangehouden in verband met schikkingsonderhandelingen van partijen. Nadat partijen de rechtbank hadden bericht dat zij geen schikking hadden bereikt, is de zaak verwezen naar de rol voor vonnis. De datum voor het vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[partij 1 cs] zijn eigenaar van het kadastrale perceel G- [perceelnr 1] dat (op dit moment) plaatselijk bekend is als [adres 1] te [plaats 1] , op welk perceel zij een woonhuis hebben gebouwd. Dit perceel hebben zij op 16 april 2017 gekocht van [partij 3 cs] . In de tussen partijen gesloten koopovereenkomst is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

1 Verkoop en koop
Verkoper verkoopt aan koper, die van verkoper koopt:
een perceel grond met de zich daarop en daarin bevindende onroerende zaken (…), ter grootte van circa 9 are en 44 centiare, plaatselijk bekend [straatnaam 1] (ongenummerd, nabij [adres 2] ), gesitueerd te [plaats 1] , kadastraal bekend gemeente [plaats 1] , sectie G, nummer [perceelnr 1] (bijlage 1a), zoals op de bijgevoegde kadastrale tekening middels een lijnarcering is aangegeven (bijlage 1b); overeenkomstig de aangehechte situatietekening aangeduid met het perceelnummer 2 (bijlage 3), hierna te noemen de onroerende zaak (…)
(…)
Artikel 6 Staat van de onroerende zaak. Gebruik.
(…)
6.11
Verschil tussen de opgegeven en werkelijke grootte verleent aan geen der partijen enig recht
(…)
ERFDIENSTBAARHEDEN VESTIGEN BIJ DE LEVERING
(…)
6.15
Tevens wordt door de notaris een erfdienstbaarheid gevestigd, waarbij het perceel G- [perceelnr 1] (als heersend erf) een recht van uitweg (zakelijk recht) over de [straatnaam 2] (perceel G- [perceelnr 2] ) verkrijgt om te komen van en te gaan naar de openbare weg ( [straatnaam 1] ), met als voorwaarden: t.b.v. woondoeleinden, over het nieuw aan te leggen wegtracé, onderhoud van voornoemd tracé is voor het dienend erf (G- [perceelnr 2] ). Op het tracé is het niet toegestaan om te parkeren/stilstaan op de weg/berm.
(…)
Artikel 18 Toegangsweg ( [straatnaam 1] ).
Verkoper gaat voor zijn rekening en risico op het naastgelegen kwekerijperceel een nieuwe weg aanleggen (bijlage 2) ten behoeve van de achterliggende boomkwekerij (G- [perceelnr 2] ). Kopers verkrijgen hierop een erfdienstbaarheid van weg. De onderbaan van deze nieuwe [straatnaam 2] zal in ieder geval zijn aangelegd vóór het passeren van de akte van kwijting. De afwerking (deklaag) van de nieuwe [straatnaam 2] wordt pas uitgevoerd, nadat de drie woningen (inclusief bijgebouwen) op de drie percelen zijn afgebouwd, waarbij de nieuwe [straatnaam 2] dan uiterlijk binnen drie maanden gereed zal zijn, of indien dat eerder is, uiterlijk op 31 december 2018.
Voornoemde weg zal bestaan uit een tracé van 8 meter breed, met een weg van 4 meter breed, een onderheide brug of dam bij de openbare weg en dam bij overige sloot (nabij loods), langs noordzijde een ca. 2 meter brede berm voor aankleding + nutsvoorzieningen en langs zuidzijde een ca. 2 meter brede berm, inclusief wilgenlaantje; doch exclusief straatverlichting.
Artikel 19 Nutsvoorzieningen.
De nutsvoorzieningen (gas, water, elektra,(druk)riool, telefonie, dataverkeer en voorzieningen voor glasvezelkabel) zullen door de daartoe bevoegde instanties worden aangelegd in/naast de [straatnaam 1] . De aanleg is voor rekening van de verkoper en zal in opdracht van de verkoper plaatsvinden. De aansluitingen vanaf de nieuw aan te leggen weg naar de nieuw te bouwen woning zijn voor rekening van koper. De hoofdaansluiting zullen eerst worden aangelegd, nadat de drie woningen op de drie percelen, inclusief bijgebouwen, zijn afgebouwd, waarbij de nutsvoorzieningen dan uiterlijk binnen drie maanden zijn aangelegd, of indien dat eerder is, uiterlijk op 31 december 2017. Mochten de definitieve nutsvoorzieningen nog niet zijn aangelegd voor start bouw, dan zal door verkoper binnen 20 dagen, nadat de koper is begonnen met heiwerkzaamheden, een tijdelijke voorziening naar perceel 2 worden aangelegd voor wat betreft elektra en water.
Artikel 20 Kadastrale uitmeting
De opdracht tot definitieve kadastrale uitmeting van het bij deze verkochte zal uiterlijk binnen twee weken na de akte van kwijting plaatsvinden en deze kosten zijn voor rekening van de verkoper. Bij de juridische levering (Groninger akte) zal voorafgaand door de notaris een voorlopige uitmeting (grens en oppervlakte) plaatsvinden.”
2.2.
Aan de koopovereenkomst zijn onder meer de volgende bijlagen gehecht:
Bijlage 2
Bijlage 3
2.3.
Op 19 juni 2017 is het perceel aan [partij 1 cs] geleverd. In de leveringsakte, waaraan een kopie van de koopovereenkomst is gehecht, is de volgende omschrijving van het perceel gegeven:
“een perceel grond (…), plaatselijk bekend als [straatnaam 1] (ongenummerd nabij [adres 3] ) te [plaats 1] ,kadastraal bekend gemeente [plaats 1] , sectie G nummer [perceelnr 1], groot circa negen are vierenveertig centiare, zijnde een perceel met een voorlopige kadastrale grens en -oppervlakte (…).”
2.4.
Bij diezelfde akte is ook de overeengekomen erfdienstbaarheid gevestigd. In de akte is daarover het volgende opgenomen:
“Vestiging erfdienstbaarheid van weg
De verschenen personen verklaarden nog te zijn overeengekomen en ter uitvoering van die overeenkomst bij deze akte te vestigen en aan te nemen om niet en altijddurend ten laste van het bij de verkoper resterende kadastrale perceel gemeente [plaats 1] sectie G nummer [perceelnr 2] als dienend erf en ten behoeve van de bij deze akte gekochte perceel [perceelnr 1] van dezelfde gemeente en sectie als heersend erf de navolgende erfdienstbaarheid
De erfdienstbaarheid van weg om te komen van en te gaan naar de openbare weg (de [straatnaam 1] ) hierna te noemen “de weg” over de aan te leggen [straatnaam 2] met een tracé zoals schetsmatig met kruisarcering is aangeduid op de aan de koopakte gehechte situatieschets, welke niet is bestemd om te worden ingeschreven in de openbare registers.
Ten aanzien van deze erfdienstbaarheid gelden de navolgende bepalingen:
I De weg mag zonder toestemming van de eigenaar van het heersend erf niet worden verlegd of afgesloten
II De eigenaar van het dienend erf zal van de weg gebruik kunnen blijven maken zoals hij dit wenst mits het gebruik daarvan door de eigenaar van het heersend erf onverminderd en ongehinderd kan blijven geschieden
III De kosten van het onderhoud van de weg komt voor rekening van de eigenaar van het dienend erf
IV De weg mag zowel door het heersend erf en dienend erf nimmer gebruikt worden als opslag, parkeerplaats of anderszins, derhalve uitdrukkelijk en alleen te gebruiken als weg.
De hiervoor vermelde erfdienstbaarheid zal moeten worden uitgeoefend op de voor het dienend erf minst bezwarende wijze.”
2.5.
In juli 2019 is bij ‘procesverbaal van kennelijke misslag’ de omschrijving van de erfdienstbaarheid aangepast in die zin dat de omschrijving van het dienend erf is gewijzigd in “
de kadastrale percelen gemeente [plaats 1] sectie G nummers [perceelnr 3] (afkomstig uit het thans vervallen perceel nummer [perceelnr 2] ) en [perceelnr 4]”.
2.6.
Ten tijde van de verkoop en levering van perceel G- [perceelnr 1] was [vader partij 3] , de vader van [partij 3] , (hierna: [vader partij 3] ) eigenaar van perceel G- [perceelnr 3] . Dit perceel heeft hij op 2 juli 2019 aan [partij 5] geleverd. In de leveringsakte is het perceel als volgt omschreven: “
een perceel grond, gelegen te [plaats 1] nabij [adres 4] , kadastraal bekend gemeente [plaats 1] , sectie G nummer [perceelnr 3] , ter grootte van ongeveer vijftig are (50 a), aan welk perceel door de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers een voorlopige kadastrale grens en oppervlakte is toegekend op grond van het verzoek tot splitsing met ordernummer 6162064. (…).”
2.7.
In de leveringsakte is verder het volgende opgenomen:
“Bijzondere bepalingen koopovereenkomst
(…) Koper zal op zijn kosten de toegangsweg verharden, aankleden met beplanting en onderhouden. Hierbij neemt de koper de aanlegverplichting van verkoper over welke beschreven is in de koopakten van de kadastrale percelen [plaats 1] sectie G nrs. [perceelnr 5] , [perceelnr 6] en [perceelnr 1] (…).”
2.8.
Ook wordt in de akte van levering melding gemaakt van de erfdienstbaarheden van weg die zijn gevestigd laste van perceel G- [perceelnr 2] (bij proces-verbaal van verbetering gecorrigeerd naar de percelen G- [perceelnr 3] en G- [perceelnr 4] ) en ten behoeve van perceel G- [perceelnr 5] en perceel G- [perceelnr 6] (het perceel van [naam 1 cs] ). Deze erfdienstbaarheden komen overeen met de ten behoeve van het perceel van [partij 1 cs] gevestigde erfdienstbaarheid.
2.9.
Het Kadaster is tot tweemaal toe zonder resultaat langs geweest om de erfgrenzen tussen de in dit geding centraal staande percelen (G- [perceelnr 1] en het voormalige perceel G- [perceelnr 3] ) vast te stellen. In een brief van 2 oktober 2019 schrijft het Kadaster dat zij, omdat partijen ( [partij 1 cs] , [partij 3 cs] en [partij 5] ) het niet eens zijn en de omschrijving van de grens in de leveringsakte geen volledige duidelijkheid verschaft, besloten is om de voorlopige grenzen niet als definitieve grenzen vast te stellen.
2.10.
In reactie op een door de advocaat van [partij 1 cs] aan [partij 3 cs] gestuurde sommatiebrief heeft [partij 5] bij e-mail van 18 maart 2020 aan (de advocaat van) [partij 1 cs] onder meer laten weten dat hij de aanlegverplichting van de weg heeft overgenomen en dat [partij 1 cs] zich voor wat betreft die weg tot hem dienen te wenden.
2.11.
Door [partij 5] is aan RPS advies- en ingenieursbureau B.V. (hierna: RPS) de opdracht gegeven om de voorlopige kadastrale grens tussen de percelen G- [perceelnr 6] en G- [perceelnr 1] enerzijds en perceel G- [perceelnr 3] anderzijds ter plaatse zichtbaar te maken. RPS heeft haar bevindingen vastgelegd in een rapport van 26 januari 2021. In dat rapport komt zij voor wat betreft het perceel G- [perceelnr 1] , het perceel van [partij 1 cs] , tot de volgende conclusies:
“Perceel [perceelnr 1] ( [adres 1] )
Perceel [perceelnr 1] ( [adres 1] ) wordt aan de noord- en oostkant begrensd door een definitief vastgelegde kadastrale grens. De west- en zuidgrens bestaan uit voorlopige kadastrale grenzen.
3.1.1
Bebouwing versus voorlopige kadastrale grens
Op basis van de bij het Kadaster aanwezige gegevens betreffende de voorlopige kadastrale grens en de door de landmeter van RPS ingemeten topografie is vastgesteld dat de woning [adres 1] zich deels op perceel [perceelnr 3] bevindt. Dit betreft voor de zuidhoek 15 cm en voor de zuidwesthoek 6 cm.
3.1.2
Voortuin versus voorlopige kadastrale grens
Vastgesteld is dat de aanwezige voortuin, welke zich ten zuiden van de voorgevel bevindt, gelegen is op perceel [perceelnr 3] .
3.1.3
Oppervlakte perceel [perceelnr 1]
Op basis van de digitale bestaande kadastrale grenzen en de voorlopige kadastrale grenzen is vastgesteld dat na uitmeting van de definitieve en voorlopige kadastrale grenzen en daarmee van het perceel, de grootte van het perceel aldus 9 are en 44 centiare bedraagt. Deze is vastgesteld op 9are en 44centiare.
3.1.4
Voorlopige kadastrale grenzen versus definitieve grenzen
De voorlopige kadastrale grenzen sluiten aan op de bestaande kadastrale grenzen. Aan de zuidzijde valt deze op de definitieve westgrens van perceel [perceelnr 5] . Aan de oostzijde is de voorlopige grens aangesloten op de definitieve zuidgrens van perceel [perceelnr 7] .”
2.12.
Perceel G- [perceelnr 3] is nadien gesplitst in de percelen G- [perceelnr 8] en G- [perceelnr 9] .
2.13.
[partij 5] was tot 29 april 2021 ook eigenaar van perceel G- [perceelnr 5] , plaatselijk bekend als [adres 4] te [plaats 1] . Dit perceel heeft hij eind 2016 gekocht van [vader partij 3] [partij 5] heeft perceel G- [perceelnr 5] samen met perceel G- [perceelnr 9] verkocht en op voormelde datum geleverd aan de heer [naam 3] en mevrouw [naam 4] (hierna: [naam 3 cs] ). In de leveringsakte is onder het kopje ‘OVERIGE BEPALINGEN’ onder meer het volgende opgenomen:
“Artikel 24 aan te leggen asfaltweg
Verkoper is verplichting aangegaan een asfaltweg aan te leggen over het perceel grond, kadastraal bekend sectie G, no [perceelnr 3] (gedeeltelijk) voor aanwonenden om te komen van en naar de openbare weg (de [straatnaam 1] ).Verkoper zal de asfaltweg zoals aangegeven op bijlage 7, aanleggen tot aan het elektrische hek van de [adres 3 + 4] (…).”
2.14.
In de leveringsakte is ook een omschrijving gegeven van de erfdienstbaarheden, kwalitatieve bedingen en/of bijzondere verplichtingen die verbonden zijn aan de geleverde percelen.
2.15.
[partij 5] is op dit moment alleen nog eigenaar van het na de splitsing van perceel
G- [perceelnr 3] ontstane perceel G- [perceelnr 8] .

3.Het geschil

in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: C/09/594457 / HA ZA 20-565

3.1.
[partij 1 cs] vorderen – samengevat en na wijziging van eis – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
A. [partij 3 cs] hoofdelijk veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis mee te werken aan:
- de definitieve kadastrale uitmeting voor het vaststellen van de erfgrens tussen de zuidelijke erfgrens van het kavel van [partij 1 cs] en de kavel van [partij 5] , welke grens loopt acht meter evenwijdig in de noordelijke richting van de noordkant sloot;
- het afronden van het wegtracé, nu de aangelegde weg 60% te kort en 20% te smal is en de rest van het wegtracé niet is afgemaakt;
- het egaliseren van de zijkanten van de weg aan de kant van het perceel van [partij 1 cs] ;
- het opvullen van gaten in de berm aan de noordzijde onder het perceel van [partij 1 cs] en het aanleggen van een ca. twee meter berm voor aankleding en nutsvoorzieningen;
- het aankleden van de [partij 1] aan de zuidzijde;
- het plaatsen van een dam bij de overige sloot (nabij de loods);
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000 per dag met een maximum van € 50.000;
B. [partij 3 cs] gebiedt om uiterlijk 31 december 2017 voor hun rekening en risico een voorziening voor glasvezelkabel aan te leggen;
C. [partij 3 cs] veroordeelt in de proces- en nakosten.
3.2.
[partij 3 cs] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak met zaaknummer /rolnummer C/09/601224 / HA ZA 20/1022
3.4.
[partij 3 cs] vorderen dat [partij 5] bij vonnis – uitvoerbaar bij voorraad – in de zaak tussen [partij 1 cs] en [partij 3 cs] gelijktijdig jegens [partij 3 cs] zal worden veroordeeld hetgeen waartoe [partij 3 cs] jegens [partij 1 cs] mochten worden veroordeeld, met veroordeling van [partij 5] in de kosten van de hoofdzaak en de vrijwaringszaak.
3.5.
[partij 5] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de gevoegde zaak met zaaknummer / rolnummer C/09/600910 / HA ZA 20-999
in conventie
3.7.
[partij 1 cs] vorderen – samengevat en na wijziging van eis – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
A. de definitieve kadastrale erfgrens tussen percelen G- [perceelnr 1] en G- [perceelnr 8] op grond van artikel 5:47 BW vaststelt in die zin dat de erfgrens loopt tussen de zuidelijke erfgrens van het kavel van [partij 1 cs] en voorts acht meter evenwijdig in de noordelijke richting van de noordkant sloot;
B. [partij 5] gebiedt om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis;
- de gaten, de sleuf en het overige gedeelte van de nutsstrook voor het perceel van [partij 1 cs] op te vullen met schoon materiaal tot aan de hoogte van de weg;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500 per dag met een maximum van € 50.000;
C. [partij 5] veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis mee te werken aan
- de aanleg van een voorziening voor glasvezelkabel;
- het afronden van het wegtracé en het afvlakken van de weg ter hoogte van het perceel van [partij 1 cs] ;
- het aankleden van de berm aan de zuidzijde van de weg;
- het plaatsen van een dam bij de overige sloot;
- het handhaven van de erfdienstbaarheid van weg ten gunste van het perceel van [partij 1 cs] vanaf perceel [perceelnr 9] en verder naar de openbare weg;
- het beëindigen van het onrechtmatig gebruik van zijn perceel door een tuinbedrijf;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000 per dag met een maximum van € 50.000;
D. voor recht verklaart dat de erfdienstbaarheid van uitweg, tussen partijen vastgelegd in de leveringsakte van [partij 3] en [partij 1] , wordt aangevuld met het recht voor [partij 1] dat derden tijdelijk op het terrein ten zuiden van het perceel van [partij 1] kunnen parkeren om te kunnen laden en lossen;
E. voor recht verklaart dat [partij 5] vanaf de datum van het te wijzen vonnis aansprakelijk wordt gehouden voor de kosten van het onderhoud, storingen en reparatie van het persriool na daartoe door [partij 1] aan de gemeente [plaats 1] te betalen rekeningen.
F. [partij 5] veroordeelt in de proces- en nakosten
in reconventie
3.8.
[partij 5] vordert dat de rechtbank bij vonnis, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(I) voor recht verklaart dat de (voorlopige) kadastrale grenzen tussen percelen G- [perceelnr 1] en G- [perceelnr 3] als bedoeld en uitgewerkt in de rapportage van RPS de eigendomsgrenzen weergeven;
(II) [partij 1 cs] gebiedt op eerste schriftelijk verzoek van [partij 5] mee te werken aan vastlegging van de definitieve kadastrale grenzen waarbij de door RPS op 1 december 2020 uitgezette afpalingstekens door partijen worden aangewezen als de enige juiste eigendomsgrens, op straffe van een éénmalige dwangsom ineens van € 50.000;
(III) [partij 1 cs] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 440,00 aan het Kadaster voor de definitieve vastlegging van de (voorlopige) kadastrale grens, althans [partij 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 220,00 binnen 14 dagen na het eerste schriftelijke verzoek van [partij 5] , indien en voor zover een factuur van het Kadaster bij helfte in rekening wordt gebracht bij [partij 5] ;
(IV) [partij 1 cs] veroordeelt tot vergoeding van de nog te maken (redelijke) kosten van RPS voor het opnieuw (moeten) uitzetten van de afpalingstekens, voor zover [partij 1 cs] de afpalingstekens, zoals in opdracht van [partij 5] op 1 december 2020 op perceel G- [perceelnr 1] en G- [perceelnr 3] zijn geplaatst, hebben verwijderd;
(V) [partij 1 cs] veroordeelt om binnen twee weken na de datum van het te wijzen vonnis een schadevergoeding van € 451,23 aan [partij 5] te betalen voor het gedeeltelijk realiseren van de voorgevel op zijn perceel (G- [perceelnr 3] );
(VI) [partij 1 cs] gebiedt om binnen veertien dagen na de datum van het te wijzen vonnis de opstallen die [partij 1 cs] op perceel G- [perceelnr 3] hebben gerealiseerd, waaronder de warmtepomp, de vlaggenmast, het hekwerk en de lantaarn, te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een direct opeisbare dwangsom per item van € 2.500 per dag met een maximum van € 50.000;
(VII) [partij 1 cs] gebiedt om binnen veertien dagen na de datum van het te wijzen vonnis de kunstmatige ophoging van de grond inclusief de planten die hierop zijn gerealiseerd te verwijderen en verwijderd te houden en dit stuk grond (opnieuw) te egaliseren, op straffe van een direct opeisbare dwangsom van € 2.500 per dag met een maximum van € 50.000;
(VIII) [partij 1 cs] verbiedt om voertuigen (in de breedste zin van het woord) van henzelf of van hun bezoekers, te plaatsen, parkeren of zich anderszins op te (laten) houden op perceel G- [perceelnr 3] , op straffe van een direct opeisbare dwangsom per, door [partij 5] geconstateerde, overtreding met een maximum van € 50.000;
(IX) [partij 1 cs] gebiedt op eerste schriftelijk verzoek binnen veertien dagen, mee te werken aan het realiseren van een scheidsmuur van maximaal 2 meter hoog tussen perceel [perceelnr 1] en [perceelnr 3] , met uitzondering van het gedeelte direct voor het woonhuis op straffe van een direct opeisbare dwangsom van € 2.500 per dag met een maximum van € 50.000;
(X) [partij 1 cs] op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW veroordeelt om binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis de kosten van de landinmeting door RPS en het opstellen van de rapportage, zijnde een bedrag van € 2.026,75 te betalen;
(XI) [partij 1 cs] veroordeelt in de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank leest G- [perceelnr 3] in voormelde vorderingen als G- [perceelnr 8] gelet op de splitsing van perceel G- [perceelnr 3] in onder meer G- [perceelnr 8] waarvan [partij 5] op dit moment alleen nog eigenaar is.
in conventie en in reconventie
3.9.
Zowel in conventie als in reconventie is verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in de zaken 20-565 en 20-999

4.1.
Een groot aantal van de door [partij 1 cs] tegen [partij 3 cs] ingestelde vorderingen is (nagenoeg) gelijkluidend aan, althans komt op hetzelfde neer als de door [partij 1 cs] tegen [partij 5] ingestelde vorderingen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [partij 1 cs] ermee ingestemd dat de rechtbank eerst beoordeelt in hoeverre deze vorderingen tegen [partij 5] toewijsbaar zijn en vervolgens, voor zover deze vorderingen tevergeefs tegen [partij 5] zijn ingesteld, beoordeelt of [partij 3 cs] kan worden aangesproken. Dit vormt het uitgangspunt voor de hiernavolgende beoordeling. Bij die beoordeling zal de rechtbank eerst ingaan op het geschil over de erfgrens en de daarmee samenhangende door [partij 5] in de zaak tegen [partij 1 cs] in reconventie ingestelde vorderingen.
in de zaak 20-999
de erfgrens
de loop van de erfgrens
4.2.
Partijen verschillen van mening over de vraag waar de erf-/eigendomsgrens (hierna: de erfgrens) tussen de percelen G- [perceelnr 1] en G- [perceelnr 8] loopt. Volgens [partij 1 cs] loopt die grens op een (in de noordelijke richting gemeten) afstand van acht meter vanaf de noordelijke oever van de sloot die ten zuiden van de percelen is gelegen en loopt de grens evenwijdig aan die oever. Volgens [partij 5] is de erfgrens gelijk aan de (voorlopige) kadastrale perceelsgrens. Dit komt (bij benadering) op het volgende neer:
De gele lijn geeft de erfgrens weer zoals die volgens [partij 1 cs] loopt. De blauwe lijn geeft de erfgrens weer zoals die volgens [partij 5] loopt.
4.3.
Hoewel partijen het niet eens zijn over de loop van de erfgrens tussen hun percelen, betekent dit niet dat die grens onzeker is, zoals bedoeld in artikel 5:47 BW. Dit artikel, waarop [partij 1 cs] zich beroepen, komt pas aan de orde wanneer vaststaat dat geen van partijen kan worden gevolgd in hun standpunt over de loop van de grens. Die situatie doet zich in dit geval niet voor, zo blijkt uit het navolgende.
4.4.
Voor het vaststellen van de loop van de erfgrens is in dit geval bepalend welk stuk grond door [partij 3 cs] aan [partij 1 cs] in eigendom is overgedragen. Volgens vaste rechtspraak komt het daarbij aan op de in de notariële leveringsakte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling. Die partijbedoeling moet worden afgeleid uit de in de akte opgenomen, naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte, uit te leggen omschrijving van de over te dragen onroerende zaken. De ratio van deze objectieve uitlegmaatstaf is gelegen in het voor registergoederen geldende stelsel van publiciteit. Derden moeten kunnen afgaan op dat wat in een – in de openbare registers ingeschreven – akte is vermeld over de overdracht van een registergoed of over de vestiging van een beperkt recht daarop. De bedoeling van de betreffende partijen bij de uitleg van dat wat met de leveringsakte is geleverd, is anders dan [partij 1 cs] betogen, dus slechts relevant voor zover die bedoeling uit de leveringsakte blijkt.
4.5.
Volgens de akte van levering van 19 juni 2017 is aan [partij 1 cs] geleverd een stuk grond gelijk aan het kadastrale perceel G- [perceelnr 1] , met een grootte van circa negen are en vierenveertig centiare. In artikel 1 van de aan de akte van levering gehechte koopovereenkomst (met bijlagen) wordt bij de omschrijving van het ge-/verkochte ook expliciet verwezen naar het kadastrale perceel G- [perceelnr 1] met een grootte van circa 9 are en 44 centiare. Daarbij wordt verwezen naar bijlagen 1a (een kadastraal bericht object van perceel G- [perceelnr 1] ) en 1b (een uittreksel van de kadastrale kaart van perceel G- [perceelnr 1] met lijnarcering) bij de overeenkomst en de situatietekening die als bijlage 3 bij de overeenkomst is gevoegd (zie2.2). Die situatietekening omvat niet meer dan een weergave van de ligging van de drie te verkopen percelen, waaronder het door [partij 1 cs] gekochte perceel, en de daaraan gegeven bestemming(en). De tekening is onvoldoende concreet om daaraan enige conclusie te verbinden over de beoogde erfgrenzen. Ook de koopovereenkomst – daargelaten de vraag of deze in de openbare registers is ingeschreven – bevat aldus geen aanknopingspunten waaruit volgt dat de partijen bij die overeenkomst hebben bedoeld om meer te (ver)kopen en leveren dan het kadastrale perceel G- [perceelnr 1] . Anders dan [partij 1 cs] menen kan aan de als bijlage 2 aan de koopovereenkomst gevoegde tekeningen geen betekenis worden toegekend bij vaststelling van de partijbedoeling. Bijlage 2 wordt niet bij de omschrijving van het ge-/verkochte genoemd. Die bijlage is aangehecht om, zo leidt de rechtbank met [partij 5] af uit artikel 18 (waarin naar de bijlage wordt verwezen) in combinatie met de omschrijving van de bijlage in de koopovereenkomst (“Uittreksel kadastrale kaart van erfdienstbaarheid van uitweg met kruisarcering”) en de aantekening op de tekening zelf (“Aanleg weg [straatnaam 1] ”), de ligging van de (door [partij 3 cs] , dan wel [partij 5] ) aan te leggen nieuwe weg vast te leggen. Dit betreft de weg waarop bij de levering van het perceel ten gunste van [partij 1 cs] een erfdienstbaarheid zou worden gevestigd. Dat op één van de tekeningen ook afmetingen zijn vermeld maakt dat niet anders, nog daargelaten dat het gaat om de afmetingen van perceel G- [perceelnr 5] . [partij 1 cs] hebben ook niet duidelijk toegelicht in hoeverre uit die tekening kan worden afgeleid dat bedoeld is om meer te ((ver)kopen en) leveren dan het kadastrale perceel. Ook de overige door [partij 1 cs] aangehaalde documenten, zoals het bestemmingsplan, de verklaring van de door [vader partij 3] ingeschakelde (verkoop)makelaar Van der Vis en de door [partij 1 cs] bij aanvraag van de omgevingsvergunning ingediende tekeningen, zijn niet relevant bij de beantwoording van de vraag wat [partij 1 cs] en [partij 3 cs] bedoeld hebben te ((ver)kopen en) leveren. Die documenten zijn, zo staat vast, immers niet aan de in de openbare registers ingeschreven leveringsakte gehecht. Met hun beroep op de mogelijkheid van het leveren van tegenbewijs tegen de notariële akte miskennen [partij 1 cs] dat het in de procedure tegen [partij 5] niet gaat om de uitleg van de (in de) koopovereenkomst (opgenomen afspraken), waarbij [partij 5] geen partij is, maar om de uitleg van de leveringsakte. Daarvoor geldt de hiervoor geformuleerde maatstaf.
4.6.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan [partij 1 cs] in eigendom is geleverd het kadastrale perceel G- [perceelnr 1] . Vast staat dat de grenzen (en oppervlakte) van het kadastrale perceel G- [perceelnr 1] ten tijde van de levering van dat perceel een voorlopig karakter hadden. In zoverre is de opmerking van het Kadaster in de brief van 2 oktober 2019 dat de omschrijving van de grens in de akte geen volledige duidelijkheid verschaft, niet onbegrijpelijk. Dat ten tijde van de levering sprake was van voorlopige kadastrale perceelsgrenzen betekent niet dat hiervan niet kan worden uitgegaan bij de vaststelling van de loop van de erfgrens tussen de percelen G- [perceelnr 1] en G- [perceelnr 8] . Indien bij de bepaling van de voorlopige grens van perceel G- [perceelnr 1] gebruik is gemaakt van nauwkeurige gegevens, kan aan de hand van de in de leveringsakte genoemde perceelsgrens de erfgrens worden vastgesteld.
4.7.
In dit geval zijn bij de splitsing van de tuinbouwgrond van [vader partij 3] in de percelen G- [perceelnr 5] , G- [perceelnr 6] , G- [perceelnr 1] en het voormalige G- [perceelnr 3] in de systemen van het Kadaster coördinaten geregistreerd. Aan de hand van deze coördinaten heeft RPS in opdracht van [partij 5] de voorlopige en de (inmiddels) definitieve kadastrale grenzen van perceel G- [perceelnr 1] (de grenzen aan de noord- en oostzijde van het perceel) uitgezet in het veld. Na uitmeting van het perceel is gebleken dat de oppervlakte van perceel G- [perceelnr 1] 9 are en 44 centiare bedraagt, wat exact overeenkomt met de oppervlakte die is vermeld in de leveringsakte. Dit wijst erop dat de voorlopige perceelsgrenzen op een nauwkeurige wijze zijn bepaald.
4.8.
De bevindingen van RPS over de loop van de kadastrale grenzen zijn door [partij 1 cs] onvoldoende gemotiveerd betwist. Weliswaar voeren zij aan dat de coördinaten die RPS heeft gebruikt niet door partijen (waarmee kennelijke [partij 1 cs] en [partij 3 cs] bedoeld worden) zijn overeengekomen, maar hiermee miskennen zij dat de voorlopige kadastrale grenzen al eerder, door of in opdracht van [vader partij 3] zijn vastgesteld en dat die grenzen het uitgangspunt vormden bij de (ver)koop en levering. Ge-/verkocht en geleverd is immers perceel G- [perceelnr 1] , een perceel met voorlopige kadastrale grenzen. Ook betogen zij dat RPS is uitgegaan van de verkeerde aanname dat de grens aan de zuidzijde van het perceel voorlopig is, terwijl uit de maten in artikel 18 van de koopovereenkomst blijkt dat die grens hard is. Nu de in dat artikel genoemde maten zien op de aan te leggen weg, kunnen zij alleen daarom al niet worden gevolgd in hun – niet nader toegelichte – betoog.
4.9.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat [partij 5] kan worden gevolgd in zijn stelling dat de erfgrens tussen de percelen G- [perceelnr 1] en G- [perceelnr 8] gelijk is aan de voorlopige kadastrale grens. Dat is de grens zoals die door RPS in het veld is uitgezet en is beschreven in haar rapport van 26 januari 2021. Dit betekent dat de door [partij 5] gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen evenals zijn – op zichzelf niet betwiste – vordering om [partij 1 cs] te veroordelen mee te werken aan de definitieve vastlegging van die grens door het Kadaster. Aan deze veroordeling zal, zoals gevorderd, een eenmalige dwangsom worden verbonden, maar de hoogte van die dwangsom zal worden beperkt tot een bedrag van € 10.000.
4.10.
Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen grond om de volledige factuur van het Kadaster voor rekening van [partij 1 cs] te laten komen. Dat, zoals [partij 5] stelt, het Kadaster kosten in rekening zal brengen voor de grensaanwijzing is gelegen in het feit dat partijen van mening verschillen over de loop van de erfgrens en het daarom eerder niet mogelijk was om de definitieve grens aan te wijzen. Pas in deze procedure is duidelijk geworden wie in de discussie over de loop van de erfgrens het gelijk aan zijn zijde heeft. De rechtbank acht het daarom redelijk dat beide partijen de helft van de factuur voldoen. Indien en voor zover tijdens de nog met het Kadaster te maken afspraak ook de definitieve grens tussen de percelen van [partij 5] en [naam 1 cs] kan worden aangewezen en daarvoor geen afzonderlijke kosten in rekening worden gebracht, acht de rechtbank het redelijk dat [partij 1 cs] , [partij 5] en [naam 1 cs] ieder een derde van de factuur van het Kadaster betalen. Het komt de rechtbank het meest praktisch voor dat [partij 5] de volledige factuur betaalt, waarna [partij 1 cs] de helft, dan wel een derde van het factuurbedrag aan [partij 5] betalen. De vordering van [partij 5] zal op die wijze worden toegewezen.
overbouw
4.11.
Het oordeel dat de erfgrens tussen de percelen van [partij 1 cs] en [partij 5] gelijk is aan de voorlopige kadastrale grens brengt mee dat [partij 5] kan worden gevolgd in zijn stelling dat de woning van [partij 1 cs] gedeeltelijk op zijn perceel is gebouwd. [partij 1 cs] hebben de daarop betrekking hebbende resultaten van het onderzoek van RPS, waarop [partij 5] zich beroept, immers niet betwist. Ook hebben zij niet betwist dat hiermee een onrechtmatige inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van [partij 5] en dat die inbreuk de gevorderde schadevergoeding rechtvaardigt. De rechtbank zal de door [partij 5] gevorderde schadevergoeding, waarvan ook de hoogte niet is betwist, dan ook toewijzen.
opstallen
4.12.
[partij 1 cs] zijn gelet op het oordeel over de loop van de erfgrens ook gehouden om alle op het perceel van [partij 5] gerealiseerde opstallen, te weten de vlaggenmast, de warmtepomp, de lantaarn en het (gedeelte van het) hekwerk, te verwijderen. Nu [partij 1 cs] niet hebben betwist dat [partij 5] voor het plaatsten van die opstallen geen toestemming heeft gegeven, maken zij ook hiermee op onrechtmatige wijze inbreuk op het eigendomsrecht van [partij 5] . Door [partij 1 cs] is ook niet aangevoerd dat het onmogelijk of onredelijk is om de genoemde opstallen te verwijderen. De vordering van [partij 5] tot verwijdering van deze opstallen is dan ook toewijsbaar. Dat er ook nog andere opstallen op het perceel van [partij 5] staan, is niet gebleken. De termijn waarbinnen de opstallen moeten worden verwijderd stelt de rechtbank op drie maanden na de datum van dit vonnis. Daarbij houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat [partij 1 cs] voor de verwijdering van deze opstallen mogelijk afhankelijk zijn van de bijstand van derden. De gevorderde dwangsom wordt toegewezen, met dien verstande dat de dwangsom zal worden beperkt tot een bedrag van € 500 per dag dat [partij 1 cs] in gebreke blijven en zal worden gemaximeerd tot een bedrag van € 10.000.
ophoging
4.13.
De vordering tot het verwijderen en verwijderd houden van de kunstmatige ophoging is naar het oordeel van de rechtbank slechts toewijsbaar voor zover die vordering ziet op het verwijderen van de op die ophoging geplaatste planten. [partij 1 cs] zijn niet gerechtigd om dit stuk van het perceel van [partij 5] als tuin in bezit te nemen. Met [partij 1 cs] acht de rechtbank volledige verwijdering van de kunstmatige ophoging niet gerechtvaardigd. Vaststaat dat er een substantieel hoogteverschil is tussen de voordeur van [partij 1 cs] en het perceel van [partij 5] . [partij 1 cs] hebben er gelet hierop belang bij dat de ophoging in stand blijft. [partij 5] heeft daarentegen niet gesteld welk belang hij heeft bij verwijdering van de ophoging en dat belang is ook niet direct duidelijk. Om deze reden zal het daarop betrekking hebbende deel van de in 3.8 onder VII weergegeven vordering worden afgewezen. Aan de veroordeling tot verwijdering van de planten zal een dwangsom worden verbonden van € 100 per dag met een maximum van € 5.000.
scheidsmuur
4.14.
Ook de vordering van [partij 5] om [partij 1 cs] te gebieden hun medewerking te verlenen aan het plaatsen van een scheidsmuur wordt afgewezen. [partij 5] heeft deze vordering gebaseerd op artikel 5:49 BW dat bepaalt dat ieder der eigenaars van aangrenzende erven in een aaneengebouwd gedeelte van een gemeente te allen tijde kan vorderen dat de andere eigenaar ertoe meewerkt, dat op de grens van de erven een scheidsmuur van twee meter hoogte wordt opgericht. De rechtbank is van oordeel dat dit artikel, dat gericht is op privacybescherming, in dit geval toepassing mist. Voor zover al kan worden aangenomen dat de percelen van [partij 1 cs] en [partij 5] zich in een aaneengebouwd gedeelte van de gemeente bevinden, geldt dat [partij 5] onvoldoende heeft onderbouwd dat zijn privacy in het geding is. Dit is gegeven het feit dat op zijn perceel (enkel) een weg is gelegen ook niet aannemelijk. De scheidsmuur heeft, zoals [partij 1 cs] terecht opmerken, dan ook geen nut. Dat met het oprichten van de scheidsmuur toekomstige geschillen over de vraag wat tot het perceel van [partij 1 cs] behoort en wat tot het perceel van [partij 5] behoort kunnen worden voorkomen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Nog daargelaten dat met de toewijzing van de vorderingen die zien op de loop van de erfgrens al aan dit gestelde belang tegemoet wordt gekomen.
kosten RPS
4.15.
[partij 5] vordert op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW vergoeding door [partij 1 cs] van de door RPS gemaakte kosten van € 2.026,75. Deze vordering zal worden toegewezen. In verband met de vaststelling van (de aansprakelijkheid van [partij 1 cs] voor) het hiervoor aan de orde gekomen inbreuk makend handelen, kan het naar het oordeel van de rechtbank redelijk worden geacht dat [partij 5] de bijstand van RPS heeft ingeroepen. De hoogte van de in verband daarmee gemaakte kosten, die door [partij 1 cs] niet is betwist, komt de rechtbank ook niet onredelijk voor. [partij 1 cs] zal dan ook worden veroordeeld om het door [partij 5] gevorderde bedrag te betalen.
4.16.
[partij 5] vordert daarnaast vergoeding van de door RPS te maken kosten in verband met het opnieuw moeten uitzetten van afpalingstekens. Nu tijdens de plaatsopneming is vastgesteld dat de eerder door RPS uitgezette afpalingstekens niet door [partij 1 cs] zijn verwijderd, bestaat er geen grond voor toewijzing van deze vordering.
de weg
aanleg en onderhoud weg
4.17.
In de leveringsakte tussen [vader partij 3] en [partij 5] met betrekking tot perceel G- [perceelnr 3] is opgenomen dat [partij 5] gehouden is de toegangsweg te verharden, aan te kleden met beplanting en te onderhouden. Daarbij is verwezen naar de aanlegverplichting zoals die onder meer in de koopovereenkomst tussen [partij 1 cs] en [partij 3 cs] is opgenomen. Volgens de leveringsakte heeft [partij 1 cs] die verplichting overgenomen. In de brief van 18 maart 2020 aan (de advocaat van) [partij 1 cs] heeft [partij 5] dat ook bevestigd en kenbaar gemaakt dat [partij 1 cs] zich voor wat betreft de weg tot hem moeten wenden. De door of namens hem uitgevoerde werkzaamheden kunnen als een bevestiging daarvan worden gezien. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat [partij 1 cs] (ook) [partij 5] op (correcte) nakoming van deze verplichting kunnen aanspreken.
4.18.
Er bestaat echter geen grond voor toewijzing van de vordering van [partij 1 cs] tot afronding van het wegtracé. Naar de rechtbank begrijpt, ziet deze vordering op het stuk weg dat loopt bij de bocht richting de dam / de openbare weg en dat al aanwezig was ten tijde van de verkoop van de percelen en begrijpt de rechtbank dat met afronding door [partij 1 cs] vernieuwing van het asfalt wordt bedoeld. Op grond van de door [partij 1 cs] overgenomen verplichting uit de koopovereenkomst tussen [partij 3 cs] en [partij 1 cs] is [partij 1 cs] gehouden tot de aanleg van de onderbaan van de [straatnaam 2] en deze onderbaan moet worden afgewerkt met een deklaag. Vaststaat dat het door [partij 1 cs] bedoelde stuk weg is voorzien van asfalt en daarmee een deklaag aanwezig is. Daarmee staat vast dat het door [partij 1 cs] bedoelde stuk weg verhard is. Aldus is de rechtbank van oordeel dat [partij 5] aan zijn verplichting heeft voldaan en dat op dit moment, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, geen verdere verplichting voor [partij 5] kan worden aangenomen ten aanzien van dit stuk weg.
4.19.
Voor zover de vordering van [partij 1 cs] (ook) ziet op verbreding van het door [partij 5] aangelegde weggedeelte dat langs hun perceel en het perceel van [naam 1 cs] loopt, bestaat er evenmin een grond voor toewijzing van de vordering. Weliswaar staat vast dat het door [partij 5] aangelegde weggedeelte niet vier meter – zoals vermeld in artikel 18 van de koopovereenkomst tussen [partij 1 cs] en [partij 3 cs] – maar drie meter en veertig centimeter breed is, maar door [partij 5] is met verwijzing naar de verklaring van de heer [naam 5] van Zwammerdam wegenbouw B.V. (degene die de weg heeft aangelegd) toegelicht dat de aanleg van een bredere weg niet mogelijk is. [partij 1 cs] hebben dit niet gemotiveerd weersproken. Bovendien hebben zij niet duidelijk gemaakt welk belang zij hebben bij verbreding van de weg, anders dan dat zij wensen dat de belofte die aan hen bij de aankoop van hun perceel is gedaan (de aanleg van een vier meter brede weg) wordt nagekomen. Ter zitting heeft [partij 1] ook verklaard dat hij even makkelijk over een weg van drie meter veertig breed kan rijden als over een weg van vier meter breed. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet van [partij 5] worden verlangd dat hij de weg verbreedt.
4.20.
Wel kunnen [partij 1 cs] van [partij 5] verlangen dat hij de weg afvlakt en de gaten, de sleuf en de nutsstrook in de berm aan de noordzijde van de weg opvult met schoon materiaal tot aan de hoogte van de weg. Op [partij 5] rust immers de verplichting om de weg, die mede bestaat uit twee bermstroken van circa twee meter breed, aan te leggen. Die verplichting houdt verband met de erfdienstbaarheid van uitweg die mede ten gunste van [partij 1 cs] is gevestigd. Een en ander brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat [partij 5] ervoor moet zorgen dat [partij 1 cs] gemakkelijk de weg op moeten kunnen komen. Daarvoor zal nodig zijn dat de naast de weg liggende berm wordt gelijkgetrokken met de weg. [partij 5] heeft ter zitting ook met zoveel woorden erkend dat hij gehouden is de bermstrook op te vullen, maar dat hij dit in verband met dit geschil tot op heden achterwege heeft gelaten. De in 3.7 onder B, eerste gedachtestreepje, en C, tweede gedachtestreepje, weergegeven vorderingen van [partij 1 cs] zijn in zoverre toewijsbaar. De gevorderde dwangsom wordt toegewezen, met dien verstande dat de dwangsom zal worden beperkt tot een bedrag van € 500 per dag dat [partij 5] in gebreke blijft en zal worden gemaximeerd tot een bedrag van € 10.000.
aankleden berm zuidzijde
4.21.
[partij 1 cs] hebben ook gevorderd dat de berm aan de zuidzijde van de weg door [partij 5] wordt aangekleed. Op grond waarvan [partij 5] gehouden is tot aankleding van deze berm, anders dan door de aanleg van een wilgenlaantje, en waaruit die aankleding naast de wilgen moet bestaan hebben zij echter niet duidelijk gemaakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [partij 5] met de aanleg van het wilgenlaantje aan zijn verplichting heeft voldaan en dat de vordering van [partij 1 cs] moet worden afgewezen. Dit neemt niet weg dat [partij 5] ter zitting heeft erkend dat hij de berm moet onderhouden. De rechtbank geeft partijen in overweging om hierover in onderling overleg, al dan niet in samenspraak met [naam 1 cs] , afspraken te maken.
plaatsen dam
4.22.
In artikel 18 van de koopovereenkomst tussen [partij 1 cs] en [partij 3 cs] is opgenomen dat de aan te leggen weg ook zal bestaan uit een dam bij de “overige sloot (nabij loods)”. Tijdens de plaatsopneming heeft de rechtbank geconstateerd dat er een dam over de sloot ligt. [partij 1 cs] hebben niet onderbouwd wat er ten aanzien van de dam nog verder van [partij 5] mag worden verwacht in het kader van de overgenomen aanlegverplichting zoals vermeld onder 2.7. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [partij 5] aan zijn verplichting heeft voldaan en dat de vordering van [partij 1 cs] tot het plaatsen van een dam moet worden afgewezen.
de erfdienstbaarheid
handhaving erfdienstbaarheid
4.23.
Op 29 april 2021 is een deel van het voormalige perceel G- [perceelnr 3] (het huidige perceel G- [perceelnr 9] ) geleverd aan [naam 3 cs] . [partij 1 cs] stellen dat de erfdienstbaarheid die ook op dat deel van het voormalige perceel G- [perceelnr 3] rust niet op [naam 3 cs] is overgegaan. Ter onderbouwing hiervan wijzen zij op het in de Overige bepalingen van de leveringsakte opgenomen artikel 24 uit de koopovereenkomst tussen [partij 5] en [naam 3 cs] Dat artikel ziet echter (alleen) op de door [partij 5] aan te leggen weg. Die weg wordt volgens het artikel aangelegd tot aan het elektrische hek van de [adres 3] /2F (de percelen G- [perceelnr 5] en G- [perceelnr 9] ). Over de erfdienstbaarheid bepaalt het artikel niets. Door [partij 5] is tijdens de zitting erop gewezen dat die erfdienstbaarheid wel degelijk is doorgelegd aan [naam 3 cs] Daarbij heeft hij gewezen op het bepaalde op bladzijde 10 onder C. van de leveringsakte. Hoewel die bladzijde geen onderdeel uitmaakt van het procesdossier in de zaak tussen [partij 1 cs] en [partij 5] ( [partij 1 cs] hebben enkel de eerste vijf bladzijden van de leveringsakte overgelegd), heeft [partij 1 cs] niet gemotiveerd betwist dat op grond van die betreffende bladzijde moet worden aangenomen dat de erfdienstbaarheid is doorgelegd. De rechtbank gaat daar dan ook vanuit. Dit betekent dat indien [partij 1 cs] door bijvoorbeeld het op perceel G- [perceelnr 9] , waarvan [naam 3 cs] eigenaar zijn, geplaatste hek worden belemmerd in de uitvoering van de erfdienstbaarheid, zij [naam 3 cs] daarop moeten aanspreken. Waarom [partij 1 cs] van [partij 5] mogen verlangen dat hij op dit punt (nadere) actie onderneemt, hebben zij niet onderbouwd. Dat [partij 5] degene is die het hek in het verleden – voor de verkoop van perceel G- [perceelnr 5] en G- [perceelnr 9] – heeft geplaatst, is hiervoor onvoldoende. De rechtbank zal de vordering van [partij 1 cs] om [partij 5] te veroordelen om mee te werken aan het handhaven van de erfdienstbaarheid dan ook afwijzen.
onderhoud riool
4.24.
[partij 1 cs] vorderen een verklaring voor recht dat [partij 5] aansprakelijk kan worden gehouden voor de kosten van onderhoud, storingen en reparatie van het persriool. Zij stellen dat de persrioolpomp die geplaatst is op perceel G- [perceelnr 5] niet door de gemeente kan worden onderhouden, omdat de weg die leidt naar dat perceel door een elektrisch hek is afgesloten. Hiermee doelen zij op het hek dat zich bevindt op perceel G- [perceelnr 9] . Vaststaat dat [naam 3 cs] inmiddels eigenaar zijn van de percelen G- [perceelnr 5] en G- [perceelnr 9] . Zij zullen aldus [naam 3 cs] hierop moeten aanspreken. Voor zover [partij 1 cs] hun vordering baseren op de stelling dat [partij 5] de erfdienstbaarheid niet heeft overgedragen op [naam 3 cs] , stuit de vordering af op dat wat daarover is overwogen in 4.23. Een andere grondslag voor de vordering is niet gesteld en ook niet gebleken.
4.25.
Daar komt nog bij dat [partij 5] heeft betwist dat de gemeente niet in staat is om onderhoud te plegen aan het persriool. Hij heeft er tijdens de plaatsopneming op gewezen dat toen hij zelf nog aan de [straatnaam 1] woonde, de gemeente twee à drie keer langs is geweest voor onderhoud. Gelet op deze betwisting is de niet nader (met van de gemeente afkomstige stukken) onderbouwde stelling van [partij 1 cs] niet komen vast te staan.
4.26.
Dit betekent dat de gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen.
aanvulling erfdienstbaarheid
4.27.
Bij de vestiging van de erfdienstbaarheid van weg is vastgelegd dat de weg zowel door het heersend erf als het dienend erf nimmer mag worden gebruikt als opslag, parkeerplaats of anderszins en dus enkel en alleen als weg gebruikt mag worden. [partij 1 cs] wensen dat dit gewijzigd wordt, in die zin dat de rechtbank bepaalt dat op grond van de erfdienstbaarheid is toegestaan dat derden tijdelijk op de weg parkeren om te laden en te lossen. Zij baseren zich daarbij op artikel 5:80 BW. Wijziging van de erfdienstbaarheid op grond van dit artikel is echter alleen aan de orde indien sprake is van onvoorziene omstandigheden op grond waarvan (i) de uitoefening van de erfdienstbaarheid blijvend of tijdelijk onmogelijk is geworden of (ii) het belang van de eigenaar van het heersende erf aanzienlijk is verminderd. Dat een van die situaties zich in dit geval voordoet, hebben [partij 1 cs] niet onderbouwd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de erfdienstbaarheid (enkel) tot doel heeft om [partij 1 cs] (en hun bezoekers) de mogelijkheid te geven om van en naar de openbare weg te gaan. De gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden afgewezen.
parkeerverbod
4.28.
Op grond van de omschrijving van de erfdienstbaarheid in de leveringsakte waarbij de erfdienstbaarheid is gevestigd, is het niet toegestaan op de weg te parkeren. Dit ligt ook voor de hand, nu het gaat om een erfdienstbaarheid van weg om van en naar de openbare weg te gaan. Door het parkeren van voertuigen op deze weg wordt de uitoefening van die erfdienstbaarheid belemmerd.
4.29.
Door [partij 1 cs] is niet betwist dat zij, dan wel hun bezoekers auto’s op de weg parkeren of hebben geparkeerd. Dit handelen is in strijd met de erfdienstbaarheid en rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de toewijzing van het door [partij 5] gevorderde verbod. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, maar zal worden beperkt tot een bedrag van € 250 per door [partij 5] geconstateerde overtreding en zal worden gemaximeerd tot een bedrag van € 10.000.
voorziening voor een glasvezelkabel
4.30.
Op grond van artikel 19 van de tussen [partij 1 cs] en [partij 3 cs] gesloten koopovereenkomst rustte op [partij 3 cs] de verplichting tot aanleg van (onder meer) een voorziening voor glasvezelkabel. Deze verplichting is, anders dan de aanlegverplichting van de weg, niet door [partij 5] overgenomen. [partij 1 cs] hebben ook niet onderbouwd op grond waarvan [partij 5] gehouden is tot aanleg van een voorziening voor glasvezelkabel. Al om deze reden bestaat er geen grond voor toewijzing van de door [partij 1 cs] tegen [partij 5] ingestelde vordering.
onrechtmatig gebruik (gedeelte) perceel G- [perceelnr 8]
4.31.
[partij 1 cs] stellen dat [partij 5] een deel van perceel G- [perceelnr 8] onrechtmatig gebruikt of laat gebruiken, omdat daarop spullen van een tuin-/hoveniersbedrijf zijn opgeslagen terwijl dit op grond van het geldende bestemmingsplan niet is toegestaan. Zij vorderen dat dit onrechtmatig gebruik wordt beëindigd. Wat de grondslag is voor deze vordering hebben zij echter in hun stukken niet duidelijk gemaakt. Tijdens de zitting hebben [partij 1 cs] desgevraagd gezegd dat de gemeente heeft bevestigd dat sprake is van handelen in strijd met het bestemmingsplan en dat aan [partij 5] een last zal worden opgelegd, maar zelfs indien dit zo is (er zijn geen stukken overgelegd die dit bevestigen) levert dat geen grondslag op voor de door [partij 1 cs] in deze procedure jegens [partij 5] ingestelde vordering. Daarmee is immers nog niet gezegd dat dit gebruik (ook) onrechtmatig jegens [partij 1 cs] is. [partij 1 cs] hebben zich tijdens de zitting nog wel beroepen op onrechtmatige hinder. Waaruit die hinder bestaat hebben zij echter niet, althans onvoldoende toegelicht. Dat het gebruik van het betreffende deel van perceel G- [perceelnr 8] door het tuin-/hoveniersbedrijf hinder oplevert, laat staan onrechtmatige hinder, is dan ook niet komen vast te staan. De rechtbank zal de vordering van [partij 1 cs] daarom afwijzen.
proceskosten
4.32.
Gelet op de aard van de zaak en nu partijen in conventie en in reconventie over en weer in het (on)gelijk worden gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
in de zaak 20-565
de erfgrens
4.33.
Gelet op dat wat in de zaak tegen [partij 5] is overwogen over de loop van de erfgrens bestaat geen aanleiding voor toewijzing van de vordering van [partij 1 cs] om [partij 3 cs] te veroordelen mee te werken aan de definitieve kadastrale uitmeting voor het vaststellen van de erfgrens. Die vordering zal dan ook worden afgewezen.
de weg
4.34.
Uit overweging 4.17 tot en met 4.22 volgt dat de rechtbank van oordeel is dat [partij 5] heeft voldaan aan dat wat in artikel 18 van de koopovereenkomst tussen [partij 1 cs] en [partij 3 cs] is bepaald, behalve voor wat betreft het afvlakken van de weg en het opvullen van de gaten in de berm aan de noordzijde van de weg. Daarop kunnen [partij 1 cs] echter [partij 5] aanspreken. Dit brengt mee dat de (nagenoeg) gelijkluidende door [partij 1 cs] tegen [partij 3 cs] ingestelde vorderingen moeten worden afgewezen
voorziening voor een glasvezelkabel
4.35.
Nu [partij 1 cs] [partij 5] niet kunnen aanspreken op nakoming van de in artikel 19 van de koopovereenkomst tussen [partij 1 cs] en [partij 3 cs] neergelegde verplichting tot aanleg van “voorzieningen voor glasvezelkabel”, moet de rechtbank beoordelen of [partij 3 cs] kunnen worden veroordeeld om mee te werken aan de aanleg van (een) dergelijke voorziening(en). De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Niet is komen vast te staan dat met artikel 19 van de koopovereenkomst bedoeld is dat [partij 3 cs] meer moesten aanleggen dan alleen een (mantel)buis waardoor een glasvezelkabel zou kunnen worden getrokken. [partij 3 cs] hebben erop gewezen dat anders dan bij de overige in het artikel genoemde nutsvoorzieningen, bij glasvezel expliciet is vermeld dat (een) voorziening(en) voor de kabel moet worden aangelegd (zie 2.1). Daar komt bij dat, zo is tijdens de zitting duidelijk geworden, een aansluiting op het glasvezelnetwerk ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst nog niet mogelijk was. De uitrol van glasvezel ten behoeve van de woningen aan de [straatnaam 1] heeft pas in 2020 plaatsgevonden. Ook dit vormt een aanwijzing dat van [partij 3 cs] enkel verwacht werd dat zij ervoor zouden zorgen dat de woning van [partij 1 cs] (op termijn) op het glasvezelnetwerk zou kunnen worden aangesloten.
4.36.
Dat in opdracht van [partij 3 cs] een mantelbuis is aangelegd, hebben [partij 1 cs] niet (gemotiveerd) weersproken. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [partij 3 cs] daarmee hebben voldaan aan hun verplichting op basis van artikel 19 van de koopovereenkomst. De vordering van [partij 1 cs] wordt om die reden afgewezen. Het beroep van [partij 3 cs] op de schending van de klachtplicht, kan gelet hierop onbesproken blijven.
conclusie en proceskosten
4.37.
De conclusie na het voorgaande is dat alle vorderingen van [partij 1 cs] zullen worden afgewezen.
4.38.
[partij 1 cs] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [partij 3 cs] worden begroot op € 937 aan betaald griffierecht en € 1.970,50 aan salaris advocaat (3,5 punt x tarief II).
4.39.
In het vonnis in het vrijwaringsincident is de beslissing over de kosten van het incident aangehouden totdat in de hoofdzaak zal worden beslist. Nu [partij 1 cs] in de hoofdzaak in het ongelijk zijn gesteld, zullen zij eveneens worden veroordeeld in de kosten van het vrijwaringsincident. Die kosten worden aan de zijde van [partij 3 cs] begroot op € 563 aan salaris advocaat (1 punt x tarief II).
4.40.
De totale kosten aan de zijde van [partij 3 cs] worden aldus begroot op € 3.470,50. De over deze kosten gevorderde, en niet betwiste, wettelijke rente zal worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum is vermeld.
in de (vrijwarings)zaak 20-1022
4.41.
Nu de door [partij 1 cs] tegen [partij 3 cs] ingestelde vorderingen worden afgewezen, ligt de vordering in de vrijwaringszaak eveneens voor afwijzing gereed.
4.42.
[partij 3 cs] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [partij 5] worden begroot op € 937 aan griffierecht en € 1.126 aan salaris advocaat (2 punten x tarief II), totaal € 2.063. De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen.
4.43.
Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. Hoge Raad 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116). De rechtbank zal de nakosten begroten conform het daarop toepasselijke liquidatietarief.

5.De beslissing

De rechtbank
in de zaak 20-565
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [partij 1 cs] in de proceskosten, aan de zijde van [partij 3 cs] tot op heden begroot op € 3.470,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag te rekenen vanaf de vijftiende dag na heden tot aan de dag van algehele voldoening;
5.3.
verklaart de in 5.2. gegeven beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak 20-1022
5.4.
wijst de vordering af;
5.5.
veroordeelt [partij 3 cs] in de proceskosten, aan de zijde van [partij 5] tot op heden begroot op € 2.063 en op € 163 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85 in geval van betekening, steeds te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen te rekenen vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
5.6.
verklaart de in 5.5. gegeven beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak 20-999
in conventie
5.7.
veroordeelt [partij 5] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis mee te werken aan het afvlakken van de weg en het opvullen van de gaten, de sleuf en het overige gedeelte van de nutsstrook in de berm aan de noordzijde van de weg ter hoogte van het perceel van [partij 1 cs] met schoon materiaal tot aan de hoogte van de weg, op straffe van een dwangsom van € 500 voor iedere dag dat [partij 5] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 10.000;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.9.
verklaart voor recht dat de (voorlopige) kadastrale grenzen tussen percelen G- [perceelnr 1] en G- [perceelnr 8] , als bedoeld en uitgewerkt in de rapportage van RPS van 26 januari 2021 de eigendomsgrenzen weergeven;
5.10.
gebiedt [partij 1 cs] , op eerste schriftelijke verzoek van [partij 5] , mee te werken aan de definitieve vastlegging van de kadastrale grenzen door een landmeter (in dienst) van het Kadaster, waarbij de door RPS op 1 december 2020 uitgezette afpalingstekens door partijen worden aangewezen als enige juiste eigendomsgrens, op straffe van een dwangsom, ineens, van € 10.000;
5.11.
veroordeelt [partij 1 cs] tot betaling aan [partij 5] van de helft, althans (gelet op dat wat in 4.10 is overwogen) een derde van het bedrag dat door het Kadaster in rekening zal worden gebracht voor het definitief vastleggen van de kadastrale grens, nadat [partij 5] het volledige bedrag aan het Kadaster heeft betaald;
5.12.
veroordeelt [partij 1 cs] om binnen veertien dagen na heden aan [partij 5] een schadevergoeding te betalen van € 451,23 voor het gedeeltelijk realiseren van de voorgevel op perceel G- [perceelnr 8] ;
5.13.
gebiedt [partij 1 cs] om binnen drie maanden na heden de door hen op perceel G- [perceelnr 8] geplaatste warmtepomp, vlaggenmast, lantaarn en het op dat perceel door hen gerealiseerde hekwerk te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een direct opeisbare dwangsom per item van € 500 voor iedere dag dat [partij 1 cs] in gebreke blijven aan dit gebod te voldoen, met een maximum van € 10.000;
5.14.
gebiedt [partij 1 cs] om binnen veertien dagen na heden de planten op de kunstmatige ophoging te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een direct opeisbare
dwangsom van € 100 voor iedere dag dat [partij 1 cs] in gebreke blijven aan dit gebod te voldoen, met een maximum van € 5.000;
5.15.
verbiedt [partij 1 cs] voertuigen (in de breedste zin van het woord) van henzelf of van hun bezoekers te plaatsten, te parkeren of zich anderszins op te laten houden op perceel G- [perceelnr 8] op straffe van een direct opeisbare dwangsom van € 250 per, door [partij 5] geconstateerde, overtreding, met een maximum van € 10.000;
5.16.
veroordeelt [partij 1 cs] om binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis aan [partij 5] een bedrag van € 2.026,75 te betalen;
5.17.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in conventie en in reconventie
5.18.
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
5.19.
verklaart de in 5.7., 5.10., 5.11., 5.12., 5.13., 5.14., 5.15. en 5.16. gegeven beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 2341