ECLI:NL:RBDHA:2022:6346

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
NL22.11064
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, en eiser had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 9 juni 2022. Dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. De Staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring op 14 juni 2022 opgeheven omdat eiser was uitgezet. De rechtbank heeft, met instemming van partijen, besloten dat een zitting niet nodig was en het onderzoek op 23 juni 2022 gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, geboren op een onbekende datum en van Algerijnse nationaliteit, niet heeft betwist dat er een significant risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft ook overwogen dat de ambtenaren die de maatregel van bewaring uitvoerden, bevoegd waren, ondanks een onjuiste functiebenaming. Eiser voerde aan dat de uiterste overdrachtstermijn op 13 juni 2022 was verstreken, maar de rechtbank oordeelde dat deze termijn pas op 14 juni 2022 was verstreken, waardoor de maatregel van bewaring op dat moment op een juiste grondslag berustte.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,00. Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, en is openbaar gemaakt op de website van de Rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.11064

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van een schadevergoeding.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft op 14 juni 2022 de maatregel van bewaring opgeheven omdat eiser is uitgezet.
De rechtbank heeft, na akkoord van partijen, bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Op 23 juni 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a: Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe gedaan;
3j: een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de
overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn
asielverzoek;
3k: een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek.
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a: zich niet aan één of meer andere voor hem/haar geldende verplichtingen van
hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4c: geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d: niet beschikt over voldoende middelen van bestaan,
4e: verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden waarop de maatregel berustte niet heeft betwist. De onbetwiste gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en kunnen de maatregel van bewaring dragen.
5. Eiser voert aan dat sprake is van een gebrek in het voortraject omdat hij op 9 juni 2022 is staandegehouden, overgebracht en opgehouden door twee ambtenaren die daar niet toe bevoegd waren omdat hun functiebenamingen niet voorkomen in artikel 2 van het Besluit buitengewoon opsporingsbeambtenaar Dienst Vervoer & Ondersteuning (BboDVO) 2019.
6. De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 9 juni 2022 blijkt dat eiser is staandegehouden door twee verbalisanten, werkzaam voor de Dienst Vervoer & Ondersteuning in de functie medior transportgeleider, respectievelijk senior transportgeleider. De ambtenaren van de Dienst Vervoer en Ondersteuning die tevens zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar in de zin van artikel 2 van het BboDVO 2019 zijn bevoegd om een vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft staande te houden, over te brengen en op te houden. [3] De Functiebeschrijving ‘transportgeleider’ komt wel voor in artikel 2 van het BboDVO 2014 maar dit is met de invoering van BboDVO 2019 vervangen door functie van beveiliger. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 april 2022 [4] blijkt dat de functie van transportgeleider binnen het functiegebouw Rijk wordt aangemerkt als (inrichtings)beveiliger als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder b, van het BboDVO 2019. De betrokken ambtenaren bekleden de functie van beveiliger en zijn daarmee aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaren zodat aan hen de bevoegdheden uit artikel 50a van de Vw toekomen. De rechtbank is, met verwijzing naar de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling, van oordeel dat met deze onjuiste functiebenaming sprake is van een gebrek in het voortraject. Een dergelijk gebrek maakt de bewaring echter pas onrechtmatig als de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. In dit geval is van zo'n situatie geen sprake omdat drie zware en vier lichte gronden onbetwist ten grondslag liggen aan de maatregel van bewaring. Voorts kijkt de rechtbank ook naar de aard van het gebrek en laat zij hierbij wegen dat het in dit geval een gebrek van formele aard is.
7. Eiser heeft verder aangevoerd dat de uiterste overdrachtstermijn op 13 juni 2022 is komen te verstrijken. Verweerder heeft hem niet in bewaring kunnen stellen omdat er geen zicht op overdracht voor het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn bestond. De overdracht stond immers gepland voor 14 juni 2022. Omdat de uiterste overdrachtstermijn op 13 juni 2022 is verlopen berustte de maatregel van bewaring op 14 juni 2022 tevens op een onjuiste grondslag.
8. De rechtbank overweegt dat de uiterste overdrachtstermijn als bedoeld in artikel 29 van de Dublinverordening is verstreken op 14 juni 2022 en niet, zoals eiser stelt, op 13 juni 2022. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening dient een lidstaat de verzoeker voor wiens asielverzoek een andere lidstaat verantwoordelijk is, binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het verzoek tot terug- of overname, aan de verantwoordelijke lidstaat over te dragen. Eiser heeft niet betwist dat het claimakkoord dateert van 14 december 2021. Omdat de overdrachtstermijn pas op 14 juni 2022 is verstreken, bestond tot dat moment een concreet aanknopingspunt dat eiser op grond van de Dublinverordening aan een andere lidstaat van de Europese Unie kon worden overgedragen. De maatregel berustte op dat moment dan ook op een juiste grondslag. Deze grond slaagt niet.

Conclusie

9. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. De rechtbank ziet verder vanwege wat is overwogen in r.o. 5 aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden vastgesteld op € 759 (bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759 en vermenigvuldigd met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,00 (zevenhonderdnegenenvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Dit volgt uit artikel 50a van de Vw, in samenhang gelezen met artikel 4.1, eerste lid, onder d, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.