In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, en eiser had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 9 juni 2022. Dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. De Staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring op 14 juni 2022 opgeheven omdat eiser was uitgezet. De rechtbank heeft, met instemming van partijen, besloten dat een zitting niet nodig was en het onderzoek op 23 juni 2022 gesloten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, geboren op een onbekende datum en van Algerijnse nationaliteit, niet heeft betwist dat er een significant risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft ook overwogen dat de ambtenaren die de maatregel van bewaring uitvoerden, bevoegd waren, ondanks een onjuiste functiebenaming. Eiser voerde aan dat de uiterste overdrachtstermijn op 13 juni 2022 was verstreken, maar de rechtbank oordeelde dat deze termijn pas op 14 juni 2022 was verstreken, waardoor de maatregel van bewaring op dat moment op een juiste grondslag berustte.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,00. Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, en is openbaar gemaakt op de website van de Rechtspraak.