Beoordeling rechtbank
13. De rechtbank stelt allereerst dat verweerder zich heeft afgemeld voor de zitting vanwege de werkdruk en capaciteitsproblemen. Daarbij heeft verweerder eveneens geen verweerschrift ingediend. Dit terwijl de, met bronnen onderbouwde, beroepsgronden van eisers wel degelijk tot een reactie noopten. Eisers hebben bovendien in de fase van beroep nadere stukken overgelegd, waarbij verzocht is deze aan een onderzoek te onderwerpen door Bureau Documenten. Ook hierop is door verweerder geen reactie gekomen. De rechtbank heeft voorts op 9 juni 2022 gebeld met verweerder met de vraag of, zoals eisers hebben gesteld in de brief van 9 juni 2022, er inderdaad nog een verweerschrift zou worden ingediend. Daarop is aangegeven dat dit niet te verwachten viel. De rechtbank heeft daarop op 9 juni 2022 verweerder expliciet verzocht om voor 10 juni 2022, om 10:00 uur, te reageren op de laatst ingediende stukken van eisers. Hierop is geen enkele reactie binnengekomen van de zijde van verweerder. De rechtbank constateert dan ook dat verweerder op essentiële punten geen nadere onderbouwing of motivering heeft gegeven voor zijn eerder ingenomen standpunten. De rechtbank zal daar waar dit noodzakelijk geacht wordt dit voor rekening en risico van verweerder laten komen.
14. Eiser voert aan dat hij sjiitisch is en dit ook openlijk uitdraagt in Pakistan. Uit het besluit volgt dat dit geloofwaardig wordt geacht. Vanwege zijn sjiitische geloof loopt eiser gevaar in Pakistan. Eisers persoonlijke problemen komen voort uit de algemene situatie in Pakistan voor sjiieten. Eiser brengt in beroep informatie in over de toestand voor sjiieten in Pakistan. Eiser wijst op de brief van Vluchtelingenwerk van 10 september 2021 over de positie van sjiieten in Pakistan, waarin wordt verwezen naar het Algemeen Ambtsbericht (AAB) Pakistan van 2020, rapporten van UK Home Office, US Department of State (USDoS), EASO en BAMF. Hieruit volgt dat sjiieten worden gediscrimineerd, aangevallen, vermoord, ontvoerd en te maken krijgen met geweld, dat dit geweld toeneemt, dat de overheid faalt in de aanpak van het haat zaaien en geweld tegen sjiieten, en dat de Lashkare Jhangwi (LJ) de voornaamste daders zijn. Ook blijkt uit deze bronnen dat LJ sympathie heeft van de Pakistaanse veiligheidstroepen. Eiser wijst verder op diverse (social) mediaberichten waarin verslag wordt gedaan van het geweld en de aanvallen en aanslagen tegen de sjiitische bevolking in Pakistan. Het relaas van eiser past bij het algemene beeld van de LJ past en hoe deze organisatie opereert. Het gaat om een militie die sektarisch geweld pleegt tegen sjiieten. Het kan eiser niet worden tegengeworpen dat hij door hen zonder aanleiding bedreigd en aangevallen is. Eiser betwist dat hij vaag en weinig concreet heeft verklaard over de dreigtelefoontjes. Eiser kan niet worden tegengeworpen dat hij een aantal dagen voor zijn vertrek geen problemen heeft gehad. Deze periode was kort en bovendien zat hij ondergedoken en had hij zijn telefoon uitgezet. Ten onrechte heeft verweerder de documenten van de politie niet bij het besluit betrokken. Verweerder had hier meer onderzoek naar moeten doen. Eiser geeft aan dat hij bij de aangifte wel heeft verteld dat hij is beschoten door de LJ, maar dat de politieambtenaar dat klaarblijkelijk niet heeft opgeschreven. Dit past bij de overgelegde landeninformatie waaruit blijkt dat de LJ sympathisanten heeft binnen de autoriteiten. Eiser kan niet worden tegengeworpen dat hij is teruggegaan om zijn moeder in het ziekenhuis te bezoeken – dit vanwege haar urgente gezondheidssituatie. Eiser heeft uitgelegd waaruit hij kon opmaken dat de leden van de LJ hem in 2019 weer hebben gezocht thuis. Dat verweerder dat niet aanneemt is onvoldoende gemotiveerd. De moeder van eiser heeft vanwege de bedreigingen aan haar adres Pakistan verlaten en zij is naar de Emiraten gegaan. Dit blijkt ook uit de in beroep overgelegde kopie van het paspoort. In de aanvullende gronden brengt eiser een tweetal originele documenten naar voren: een document van het ziekenhuis en de aangifte van de moeder. Deze documenten zijn al eerder naar Bureau Documenten verzonden met het verzoek om ze te onderzoeken op echtheid.
15. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers toegelicht dat de aangehaalde informatie over de algemene positie van sjiieten in Pakistan zo moet worden opgevat dat dit in de eerste plaats gezien moet worden als externe geloofwaardigheidsindicator in de zin dat dit het relaas van eiser bevestigt, en voorts dat gelet op deze informatie over de positie van sjiieten in het algemeen in het beleid van verweerder deze groep ten onrechte niet als risicogroep dan wel kwetsbare minderheidsgroep is aangemerkt.
16. De rechtbank is van oordeel dat eisers beroepsgronden tegen dit onderdeel van de besluitvorming slagen. Verweerder heeft het besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende toereikend gemotiveerd dat de door eiser gestelde problemen ongeloofwaardig zijn. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
17. In de eerste plaats is van belang dat verweerder in zijn geloofwaardigheidsbeoordeling het relaas niet kenbaar heeft afgezet tegen wat in het algemeen bekend is over de positie van sjiieten in Pakistan. Verweerder is hier wel toe gehouden gelet op zijn Werkinstructie 2014/10. Verweerder dient immers dit soort algemene informatie te betrekken als externe geloofwaardigheidsindicator bij zijn besluitvorming. Eiser heeft voorts ter onderbouwing van zijn standpunt in beroep diverse stukken ingebracht en verweerder heeft daar in het geheel niet meer op gereageerd. Gelet hierop heeft verweerder onvoldoende zorgvuldig onderzoek verricht naar dit asielmotief van eiser is het besluit in het verlengde hiervan onvoldoende gemotiveerd.
18. Dit geldt ook ten aanzien van de door eiser, bij zijn correcties en aanvullingen, ingeleverde kopie van de aangifte van de door hem gestelde aanval in 2006. Verweerder heeft deze aanval niet geloofwaardig geacht en heeft over het document in het voornemen enkel gesteld dat het document niet kan worden onderzocht op echtheid nu het geen origineel document is en eiser zelf heeft verklaard dat hij een origineel document zou hebben. Door om die reden het document niet (inhoudelijk) te betrekken bij de beoordeling van eisers asielrelaas heeft verweerder geen invulling gegeven aan zijn samenwerkingsverplichting en gehandeld in strijd met Werkinstructie 2014/10. Bij de beoordeling van een eerste asielaanvraag dient verweerder, ook als de authenticiteit van een document niet is vast te stellen, dit document wel inhoudelijk bij zijn beoordeling te betrekken.
19. Hierbij komt nog dat de rechtbank ook enkele door verweerder gehanteerde tegenwerpingen niet kan volgen. Zo heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd gesteld waarom het niet valt in te zien dat eiser door de desbetreffende groepering ineens een doelwit was geworden, en dat een concrete aanleiding hiervoor ontbreekt. Het gaat hier immers om een militie die sektarisch geweld pleegt tegen sjiieten. In dit licht lijkt het niet onaannemelijk dat bedreigingen pas beginnen zodra de persoon bij de desbetreffende groepering in beeld komt, en hoeft er niet per se sprake te zijn van een eerdere periode met problemen met deze organisatie, waardoor niet direct valt in te zien waarom de problemen niet ‘ineens’ zouden kunnen zijn begonnen. Tenslotte overweegt de rechtbank dat zij verweerders tegenwerping, dat de omstandigheid dat eiser geen problemen heeft gehad van 15 april 2006 tot 28/29 april 2006 niet erop wijst dat hij in de negatieve belangstelling stond, niet kan volgen. Zoals eiser terecht heeft aangevoerd was deze periode zeer kort, en bovendien heeft eiser gesteld dat hij in deze periode zat ondergedoken. Onder deze omstandigheden kan deze tegenwerping geen standhouden.
20. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van eiser. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd en verweerder zal in zijn nieuw te nemen besluit opnieuw onderzoek moeten doen naar de geloofwaardigheid van de door eiser gestelde problemen in Pakistan vanwege zijn Sjiitisch geloof, met inachtneming van wat hiervoor is overwogen. Voorts zal verweerder de door eiser in beroep overgelegde documenten en informatie daarbij moeten betrekken.
21. Verweerder zal in zijn nieuw te nemen besluit voorts in moeten gaan op het standpunt van eiser dat sjiieten in Pakistan ten onrechte niet zijn aangemerkt als risicogroep dan wel kwetsbare minderheidsgroep.
Geloofwaardigheidsbeoordeling identiteit, nationaliteit en herkomst
22. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte aanneemt dat zij de Tanzaniaanse nationaliteit heeft. Eiseres heeft verklaard dat zij in Tanzania als vluchteling aankwam en in het kader daarvan een paspoort heeft verkregen. Vanaf het begin heeft zij eenduidig verklaard dat zij niet de Tanzaniaanse nationaliteit heeft, ondanks dat zij een Tanzaniaans paspoort heeft. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte naar de ‘Tanzania Citizenship Act’ uit 1995 verwijst en stelt dat deze sindsdien niet meer is gewijzigd. Uit openbare gegevens blijkt dat deze wet is herzien in 2002. Ook blijkt uit een rapport van CIPESA van september 2019 dat Tanzania in januari 2018 een nieuw elektronisch paspoort voor de Oost-Afrikaanse Gemeenschap in gebruik heeft genomen ter vervanging van het bestaande paspoort, dat tegen januari 2020 geleidelijk moet zijn afgeschaft. Uit een artikel van Africa News uit 2020 volgt dat de Tanzaniaanse regering, om eerdere fouten te vermijden waarbij paspoorten aan niet-staatsburgers werden afgegeven, besloot dat elke aanvrager het proces opnieuw moet doen en dat men daarvoor in het bezit moet zijn van een nationaal identiteitsbewijs dat is afgegeven door de National Identification Authority (NIDA). Aldus blijkt uit deze bronnen dat de verklaringen van eiseres dat zij geen Tanzaniaans paspoort meer kan krijgen worden bevestigd. Ook verklaart het waarom zij nog wel een paspoort heeft kunnen krijgen in 2019, aangezien de oude paspoorten tegen januari 2020 geleidelijk afgeschaft zouden moeten zijn. Gelet op deze informatie heeft verweerder op basis van onjuiste en onvolledige informatie een beslissing genomen, en op onjuiste wijze gebruik gemaakt van landeninformatie. Verweerder had in het kader van zijn samenwerkingsplicht in elk geval meer onderzoek moeten doen hiernaar. Voorts overlegt eiseres in beroep een tweetal documenten om aannemelijk te maken dat eiseres de Somalische afkomst kent (geboorteakte en nationaliteitsverklaring). Eiseres beschikt ook over de originele documenten. Zij is op dit moment bezig om een Somalisch paspoort aan te vragen, daarom kunnen de originelen niet worden overgelegd. Vanaf het eerste moment bij alle gehoren heeft eiseres aangegeven dat zij niet de Tanzaniaanse nationaliteit bezit, maar de Somalische. Alle gehoren heeft zij afgelegd in een Somalische taal. Tenslotte heeft eiseres in al haar gehoren haar levensloop, en hoe zij in Tanzania zijn terechtgekomen, uitgelegd. Eiseres behoort tot de Hawiye clan, subclan Abgal. Eiseres heeft een Somalische identiteitskaart van haar moeder overgelegd. In Italië wordt voorts aangenomen dat de moeder van eiseres van Somalische afkomst is. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel werkt dit door naar eiseres. Ook in het AAB Somalië van 2021 is opgenomen dat je in Somalië geen afstand kunt doen van de Somalische nationaliteit, omdat in Somalië nationaliteit verbonden is met etniciteit. Nu eerst eiseres haar nationaliteit moet worden bepaald voordat bepaald kan worden wat de nationaliteit van de kinderen is, geldt het bovenstaande dus ook voor de nationaliteit van de kinderen. In aanvulling op de beroepsgronden heeft eiseres op 9 juni 2022 een kopie van haar Somalisch paspoort overgelegd.
23. Dit betoog slaagt. Hierbij is het volgende van belang.
24. In de eerste plaats is de rechtbank van oordeel dat een aantal tegenwerpingen in het besluit geen stand kunnen houden, mede gelet op wat eiseres daarover in beroep naar voren heeft gebracht. Zo heeft eiseres verweerders tegenwerping, dat dat de ‘Tanzania Citizenship Act’ sinds 1995 niet meer is gewijzigd en
daaromhaar relaas over het niet nogmaals kunnen verkrijgen van een Tanzaniaans paspoort niet geloofwaardig is, overtuigend bestreden door te verwijzen naar de website van de Tanzaniaanse overheid waaruit blijkt dat de wet herzien is in 2002. Eiseres heeft zich daarnaast – onder verwijzing naar diverse bronnen – op het standpunt gesteld dat de regelgeving omtrent paspoorten in 2018-2020 is gewijzigd en dat er sindsdien andere eisen gelden aan het opvragen van een nieuw paspoort. Uit die bronnen blijkt dat de regels juist zijn aangepast om te voorkomen dat niet-staatsburgers alsnog een paspoort kunnen verkrijgen. Eiseres’ relaas past naar het oordeel van de rechtbank bij het beeld dat naar voren komt uit de door haar aangehaalde informatie. Gelet hierop is het standpunt van verweerder dat eiseres de Tanzaniaanse nationaliteit heeft niet voldoende gemotiveerd onderbouwd.
25. Hierbij komt dat verweerder zich ook onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het niet geloofwaardig is dat eiseres de Somalische nationaliteit heeft. Eiseres heeft met de verwijzing naar het AAB onderbouwd dat je geen afstand kunt doen van de Somalische nationaliteit, omdat in Somalië nationaliteit verbonden is met etniciteit. Ter verdere onderbouwing van haar Somalische nationaliteit heeft zij in beroep nadere stukken overgelegd en op 6 juni 2022 een kopie van het aan haar door de ambassade van Somalië op 26 mei 2022 verstrekte paspoort. In de gronden van beroep van 24 mei 2022 was reeds door eiseres aangekondigd dat zij, ter staving van de haar gestelde Somalische nationaliteit, bezig was met het verkrijgen van dit paspoort. Doordat verweerder niet op de gronden van beroep heeft gereageerd en – terwijl daarom wel uitdrukkelijk is gevraagd door de rechtbank – geen bericht of reactie is ontvangen ten aanzien van het door eiseres ingediende paspoort en dit naar het oordeel van de rechtbank bij de beoordeling betrokken dient te worden, kan het besluit geen standhouden.
Bescherming geloofwaardig geachte problemen in Tanzania
26. Eiseres voert verder aan dat zij bij een terugkeer in Tanzania gevaar loopt. Dit vanwege hun gemengde huwelijk. Verweerder heeft niet onderbouwd op grond waarvan zij tot het oordeel komt dat eiseres de bescherming kan inroepen van de Tanzaniaanse autoriteiten. Dit terwijl eiseres wel uitvoering heeft verklaard over de problemen met de autoriteiten en dat zij zich hebbend gewend tot de autoriteiten voor bescherming, maar zonder succes. In het rapport van USDoS van 2021 en Freedom House van 2021 wordt eveneens aangegeven dat de autoriteiten kunnen worden omgekocht.
27. De rechtbank stelt op de eerste plaats vast dat uit de besluitvorming niet duidelijk naar voren komt wat verweerder heeft beoordeeld en heeft doorgetoetst over de gestelde problemen van eiseres met haar familie in Tanzania. Het relevante element is in het besluit aangemerkt als “Problemen echtgenoot Tanzania”. Dit is geloofwaardig geacht. Vervolgens overweegt verweerder onder het kopje Vluchtelingschap enerzijds dat deze problemen eiseres niet persoonlijk treffen en anderzijds dat eiseres tegen haar persoonlijke problemen vanwege haar familie hulp en bescherming kan inroepen van de Tanzaniaanse autoriteiten. Dit duidt erop dat verweerder eiseres haar problemen betrokken heeft, geloofwaardig acht en doortoetst.
28. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie de uitspraken van 28 maart 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW5153) en 7 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4016), volgt dat ter beantwoording van de vraag of een vreemdeling in het land van herkomst bescherming kan krijgen eerst door verweerder moet worden onderzocht of door de autoriteiten in het desbetreffende land in het algemeen bescherming wordt geboden. Daarbij dient hij informatie over de algemene situatie in een land van herkomst, in het bijzonder uit ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties, te betrekken. Indien verweerder die vraag bevestigend heeft beantwoord, is het vervolgens aan de vreemdeling aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming voor hem gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Indien hij dat laatste niet aannemelijk maakt, kan slechts het tevergeefs door hem inroepen van de bescherming leiden tot de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat die autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden. 29. De rechtbank overweegt dat het standpunt van verweerder over het inroepen van bescherming in het geheel niet is onderbouwd met bronnen waardoor het niet aan de eisen voldoet zoals is genoemd in de hiervoor aangehaalde jurisprudentie.
30. Voorts overweegt de rechtbank dat verweerder zijn besluit op dit punt onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid. Verweerder heeft de geloofwaardig geachte problemen met de familie in Tanzania niet eerst doorgetoetst op aannemelijkheid van de vermoedens en, vervolgens, op zwaarwegendheid. Direct is overgestapt op de vraag of eiseres daarvoor bescherming kan krijgen. Dit is niet in lijn met de in Werkinstructie 2014/10 (WI 2014/10) aangegeven volgorde van beoordeling.
31. Voorts is het standpunt van verweerder in het bestreden besluit onnavolgbaar. Verweerder heeft de problemen met de familie enkel beoordeeld in verband met Vluchtelingschap in de zin van het Vluchtelingenverdrag en gesteld dat deze problemen niet zijn te herleiden tot een van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Dit nu het problemen in de privésfeer betreft en eiseres hiervoor bescherming kan inroepen bij de autoriteiten; aldus verweerder. Daargelaten de omstandigheid dat het standpunt over het kunnen inroepen van bescherming door verweerder onvoldoende is onderbouwd en dat de volgorde van de beoordeling niet strookt met WI 2014/10, zoals in het voorgaande is overwogen, valt niet in te zien waarom deze problemen niet zijn beoordeeld in het kader van subsidiaire bescherming en de vraag of eiseres een reëel risico loopt op ernstige schade.
32. Het besluit is ook daarom niet met de van verweerder te verwachten zorgvuldigheid voorbereid op dit punt. Ook dit betoog slaagt.
33. De beroepsgronden slagen en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder zal in zijn nieuw te nemen besluit opnieuw onderzoek moeten doen naar de nationaliteit van eiseres en in het licht daarvan haar relaas opnieuw moeten beoordelen. Daarbij is verweerder gehouden onderzoek te doen naar het Somalische paspoort van eiseres en dit te betrekken bij de beoordeling van de stelling van eiseres dat zij de Somalische nationaliteit bezit.
Terugkeerbesluiten eiser en eiseres
34. Nu de bestreden besluiten gelet op het voorgaande reeds worden vernietigd en verweerder nieuwe besluiten moet nemen op de aanvragen acht de rechtbank het uit het oogpunt van proceseconomie opportuun om in te gaan op de gronden van eisers ten aanzien van de terugkeerbesluiten.
35. Eisers voeren ten aanzien van de terugkeerbesluiten onder meer aan dat in het besluit van eiser niet is ingegaan op de mogelijkheden voor eiseres en de kinderen om toegang te krijgen tot Pakistan en daar als een gezin samen te leven. Zij voeren ook aan dat in het besluit van eiseres niet is ingegaan op de mogelijkheid voor eiser om toegang te krijgen tot Tanzania. Dit is in strijd met onder meer artikel 8 van het EVRM en artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
36. Ook deze beroepsgrond slaagt. In artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn (richtlijn 2008/115 EU) is bepaald dat de beslisautoriteit bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn – en dus ook bij het opleggen van een terugkeerbesluit – rekening moet houden met het belang van het kind, het familie- en gezinsleven en de gezondheidstoestand van de betrokken vreemdeling en dat hij het beginsel van non refoulement moet eerbiedigen. De rechtbank verwijst hierbij ook naar de arresten van het HvJ-EU van 11 december 2014, ECLI:EU:C:2014:2431, punt 48 (Boudjlida) en 8 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:308, punt 102 (K.A.).
37. In het bestreden besluit is geheel niet ingegaan op het familie- en gezinsleven en de gevolgen van de terugkeerbesluiten daarop. Dit terwijl de hier bestreden besluiten onmiskenbaar een scheiding van het gezinsleven tot gevolg hebben nu eiseres en de kinderen dienen terug te keren naar Tanzania, en eiser naar Pakistan. Verweerder zal hieraan in zijn nieuw te nemen besluit aandacht moeten besteden en eisers daaromtrent nadrukkelijk moeten horen, zoals ook valt af te leiden uit de hiervoor aangehaalde arresten.
38. De beroepen zijn gegrond en de bestreden besluiten worden vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien omdat verweerder nader onderzoek zal moeten doen. De rechtbank zal, met het oog op een spoedige afdoening van de asielprocedures van eisers, die immers al geruime tijd loopt, bepalen dat verweerder die besluiten binnen een termijn van zes weken na vandaag zal moeten nemen.
39. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,00 (2 punten voor het indienen van beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op opnieuw te besluiten op de asielaanvragen van eisers binnen een termijn van zes weken vanaf de datum van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.277,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. van Marle, rechter, in aanwezigheid van mr.M.W. Venderbos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 30 juni 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.