In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die de Tunesische nationaliteit heeft, heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 22 juni 2022 was eiser aanwezig via een videoverbinding, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. S.A.M. Fikken, en een tolk, S. Saaid.
De rechtbank overwoog dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank merkte op dat er voldoende gronden waren om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen, ondanks dat eiser een van de zware gronden had betwist. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ter ondersteuning van haar oordeel. Eiser had ook aangevoerd dat verweerder het terugkeerbesluit van 4 maart 2022 ten onrechte niet in het digitale dossier had opgenomen, maar de rechtbank oordeelde dat deze grond niet leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier mr. N.F. Kreeftmeijer, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.