ECLI:NL:RBDHA:2022:6238

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
HA ZA 21/026 / C/09/605260
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstrekking van persoonsidentificerende gegevens van donorvader in het kader van kunstmatige bevruchting

In deze zaak vorderen eisers, bestaande uit een moeder en haar twee minderjarige kinderen, de verstrekking van persoonsidentificerende gegevens van de vermoedelijke donorvader. De moeder heeft in 1998 en 2007 kunstmatige inseminatie ondergaan, waarbij gebruik is gemaakt van sperma dat vóór de inwerkingtreding van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) is gedoneerd. De eisers stellen dat de gedaagden, de Stichting Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting (SDKB) en de Staat der Nederlanden, gehouden zijn deze gegevens te verstrekken, omdat zij over deze informatie beschikken. De rechtbank behandelt de vorderingen en de relevante wetgeving, waaronder de Wdkb, het IVRK en het EVRM. De rechtbank oordeelt dat de primaire vordering van de moeder en [minderjarige 1] niet kan worden toegewezen, omdat de Staat en de SDKB niet gebonden zijn aan de afspraken die de moeder met de kliniek heeft gemaakt. De subsidiaire vordering van [minderjarige 2] wordt echter toegewezen, waarbij de rechtbank bepaalt dat hij op zijn 16e jaar een aanvraag kan indienen voor de verstrekking van de persoonsidentificerende gegevens van zijn donorvader. De rechtbank wijst alle overige vorderingen af en compenseert de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: HA ZA C-09-605260- 21-26
Vonnis van 15 juni 2022
in de zaak van

1.[moeder] ,

2.
[minderjarige 1],
3.
[minderjarige 2], wettelijk vertegenwoordigd door zijn moeder, [moeder] voornoemd,
allen wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. T.J.C. Bueters te Wijchen,
26
tegen

1.STICHTING DONORGEGEVENS KUNSTMATIGE BEVRUCHTING,

2.
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport),
alle gevestigd te Den Haag,
gedaagden,
advocaat mr. W.I. Wisman te Den Haag.
Eisers zullen hierna afzonderlijk de moeder, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden genoemd. Gedaagden zullen worden aangeduid als de SDKB en de Staat.

1.Inleiding

Kern van het geschil

1.1.
Eisers willen graag weten wie de donorvader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben dezelfde donorvader, maar zijn identiteit is aan eisers onbekend. Zij stellen dat gedaagden over de persoonsidentificerende gegevens van de donorvader (kunnen) beschikken en gehouden zijn deze aan de moeder en [minderjarige 1] te overhandigen. Voor het geval dat de rechtbank de daartoe strekkende vordering afwijst, vorderen eisers (subsidiair) dat de SDKB de belangenafweging uitvoert die is voorzien in de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (hierna: Wdkb). Indien de uitkomst daarvan is dat de belangen van [minderjarige 1] om te weten wie haar donorvader is, prevaleren boven het belang van de donor om anoniem te blijven (en eisers gaan ervan uit dat dat de uitkomst zal zijn), dan dienen gedaagden volgens eisers de persoonsidentificerende gegevens aan de moeder en [minderjarige 1] te verstrekken. [minderjarige 2] is nog geen 16 jaar en is daarom nu nog niet gerechtigd een verzoek tot verstrekking in te dienen. Daarom vragen eisers een verklaring voor recht dat [minderjarige 2] zodra hij die leeftijd heeft bereikt (op [datum] ) bij de SDKB een verzoek tot verstrekking van de persoonsidentificerende kenmerken van de donor kan indienen en dat de SDKB dan, indien de daaraan voorafgaande belangenafweging in het voordeel van [minderjarige 2] uitvalt, hem die gegevens verstrekt.
1.2.
Vóór de (volledige) inwerkingtreding van de Wdkb per 1 juni 2004 vonden donaties van sperma bedoeld voor kunstmatige inseminatie meestal anoniem plaats. Anonimiteit van de donor was dus uitgangspunt, maar het was mogelijk om daarvan af te wijken. Dat kon de wensmoeder bijvoorbeeld doen door met de kliniek overeen te komen dat voor de kunstmatige inseminatie gebruik gemaakt wordt van sperma van een bekende donor (een B-donor). Met een bekende donor wordt een donor bedoeld die aan de kliniek heeft verklaard ermee in te stemmen dat de persoonsidentificerende gegevens aan een eventueel donorkind worden verstrekt indien het kind een bepaalde leeftijd (doorgaans 16 jaren) heeft bereikt en daarom verzoekt. Sinds de inwerkingtreding van de Wdkb is niet langer anonimiteit, maar openheid over de identiteit van de donor het uitgangspunt. Op grond van deze wet dient de (rechts)persoon die de kunstmatige donorbevruchting verricht (onder meer) de persoonsidentificerende kenmerken van de donor door te geven aan de SDKB, die deze gegevens bewaart en beheert. Na het bereiken van de 16-jarige leeftijd kan het donorkind de SDKB verzoeken die persoonsidentificerende gegevens aan hem te verstrekken. De SDKB dient vervolgens de donor te vragen om hiermee in te stemmen. Als de donor die instemming niet geeft, blijft verstrekking van de persoonsidentificerende gegevens slechts uit als de SDKB besluit dat zwaarwegende belangen van de donor om anoniem te blijven prevaleren boven de zwaarwegende belangen van het donorkind om te weten wie zijn biologische vader is. De Wdkb bevat een overgangsregeling die rekening houdt met de belangen van donoren die vóór 1 juni 2004 (anoniem) sperma hebben gedoneerd.
1.3.
De moeder is na een behandeling met kunstmatige inseminatie in 1998 bevallen van [minderjarige 1] . Hiervoor is gebruik gemaakt van sperma dat is afgegeven in het Medisch Centrum Bijdorp te Barendrecht (hierna: MC Bijdorp). Dat was de kliniek van de fertiliteitsarts [arts] . Eisers stellen dat de moeder destijds met [arts] heeft afgesproken dat sperma zal worden gebruikt van een B-donor. Volgens eisers is de daaruit voortvloeiende verplichting van MC Bijdorp om aan de moeder en [minderjarige 1] bekend te maken wie de donorvader van [minderjarige 1] is, overgegaan op gedaagden, nadat de kliniek op 1 januari 2009 op last van de Inspectie voor de Gezondheidszorg is gesloten omdat de dossiers niet op orde waren. Dat gedaagden gehouden zijn de afspraken die de moeder met MC Bijdorp heeft gemaakt na te komen, vormt de primaire grondslag voor de vordering van de moeder en [minderjarige 1] . Subsidiair beroepen zij zich op artikel 7 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM).
1.4.
[minderjarige 2] is geboren op [geboortedag 2] 2007. Bij de kunstmatige inseminatie die heeft geleid tot de zwangerschap waaruit [minderjarige 2] is geboren, is gebruik gemaakt van sperma dat aan MC Bijdorp is gedoneerd vóór 1 juni 2004, dus vóór de inwerkingtreding van de Wdkb. De afgifte van het sperma door MC Bijdorp ten behoeve van de kunstmatige inseminatie aan de moeder en die behandeling zelf hebben (ruimschoots) ná de inwerkingtreding van de Wdkb plaatsgevonden. [arts] heeft de moeder destijds laten weten dat sperma van dezelfde donor benut kon worden als waarmee [minderjarige 1] is verwekt, maar (later) ook dat deze donor niet langer bereid was als B-donor sperma te doneren. Daarmee is de moeder akkoord gegaan. De verklaring voor recht strekkende tot een aanspraak van [minderjarige 2] tot het verkrijgen van persoonsidentificerende kenmerken van de donor, zoals onder 1.1 beschreven, baseren eisers dan ook niet, zoals de vordering ten aanzien van [minderjarige 1] , op met MC Bijdorp/ [arts] gemaakte afspraken, maar op (de overgangsregeling opgenomen in) de Wdkb.
1.5.
De gedaagden voeren verweer en voeren daartoe diverse argumenten aan die, voor zover van belang, in dit vonnis zullen worden behandeld.
Indeling van dit vonnis
1.6.
Dit vonnis is als volgt opgebouwd. Onder nr. 2 vat de rechtbank het formele procesverloop samen. Vervolgens vermeldt de rechtbank onder nr. 3 de feiten die zij voor haar beoordeling relevant acht en die tussen partijen niet ter discussie staan of blijken uit de door partijen overgelegde stukken (producties) waarvan de inhoud niet of onvoldoende is betwist. Een overzicht van de relevante regelgeving is opgenomen onder nr. 4. De vorderingen van eisers zijn nader omschreven onder nr. 5. De rechtbank geeft haar beoordeling van de vorderingen en de daartegen gevoerde verweren in nr. 6. De beslissing die daaruit volgt, is tot slot vermeld onder nr. 7.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 22 december 2020 met producties 1 tot en met 55;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 22;
- het tussenvonnis van 3 november 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte aan de zijde van eisers van 24 maart 2022, houdende de producties 56 tot en met 70;
- de akte aan de zijde van gedaagden van 24 maart 2022, houdende de producties 23 en 24;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 maart 2022, waaraan zijn gehecht de pleitnota’s die de advocaten bij die gelegenheid hebben voorgedragen;
- de akte houdende eiswijziging aan de zijde van eisers van 13 april 2022, met als productie 71 een beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 7 april 2022 (waarin aan de moeder een machtiging wordt verleend om deze procedure ten behoeve van de minderjarige [minderjarige 2] te starten/te voeren);
- de akte uitlating tevens antwoordakte eiswijziging aan de zijde van gedaagden, met producties 25 en 26;
- de akte uitlating producties aan de zijde van eisers van 4 mei 2022.
2.2.
Tijdens de mondelinge behandeling op 24 maart 2022 hebben eisers de in de dagvaarding opgenomen vordering ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) ingetrokken. Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is, met instemming van partijen, buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. Bij brief van 8 april 2022 heeft de advocaat van gedaagden van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Deze brief maakt eveneens deel uit van het procesdossier en het vonnis wordt gewezen met inachtneming van deze brief.
2.3.
Ten slotte hebben partijen de rechtbank gevraagd vonnis te wijzen, waarna de datum van het vonnis is bepaald op heden.

3.De feiten

Donorbehandelingen in MMC; donor via MC Bijdorp
3.1.
De moeder heeft in 1996 en 1997 diverse donorbehandelingen ondergaan in het Maxima Medisch Centrum (hierna: MMC) te Veldhoven. Bij die behandelingen is gebruik gemaakt van zaadcellen (sperma) die zijn afgegeven in Medisch Centrum Bijdorp (hierna: MC Bijdorp) te Barendrecht, dat onder leiding stond van de fertiliteitsarts [arts] . In verband met deze behandelingen hebben de moeder en haar echtgenoot, die inmiddels is overleden, een tweetal intakegesprekken met [arts] gehad. Het eerste gesprek vond plaats op 5 juli 1996. De moeder heeft toen zaad meegekregen van een anonieme donor (een A-donor). De kunstmatige inseminatie met deze “batch” heeft niet tot een zwangerschap geleid. Bij het tweede gesprek (dat eind 1996 plaatsvond) hebben de moeder en haar echtgenoot erop aangedrongen dat er voor de kunstmatige inseminatie gebruik zou worden gemaakt van een bekende donor (een B-donor). Op pagina 3 van de met het oog op de intakegesprekken door de moeder ingevulde vragenlijst “fertiliteits spreekuur” van MC Bijdorp (productie 2 bij dagvaarding) is in een afwijkend handschrift een aantekening geplaatst met de tekst:
“Ze wil bekende donor.”
3.2.
Bij brief van 16 december 1997 heeft [arts] aan de moeder een zogenoemd donorpaspoort gezonden. Dit paspoort bevat enkele uiterlijke, sociale en persoonlijke kenmerken van de donor, maar niet diens identiteit (persoonsidentificerende gegevens).
3.3.
Begin 1998 heeft de moeder aan MC Bijdorp laten weten dat zij zwanger was. Hierop heeft [arts] haar op 23 februari 1998 een brief gestuurd met de volgende inhoud:
“Naar aanleiding van uw telefoongesprek van heden, bericht ik u dat wij voor uw zwangerschap een donor hebben benut die bereid is zich bij een notaris te laten registreren. Zodra het kindje geboren is, kunt u ons de naam van een notaris opgeven, dan zullen wij de verdere administratieve handelingen verrichten. Voor een volgende zwangerschap hebben wij voldoende sperma van deze donor in voorraad.”
Geboorte van [minderjarige 1]
3.4.
Op [geboortedag 1] 1998 is de moeder bevallen van haar dochter [minderjarige 1] . Zij heeft [arts] laten weten dat zij de persoonsidentificerende gegevens van de donor bij notaris [naam 2] te Eindhoven in een akte vastgelegd wilde hebben. [arts] heeft deze notaris vervolgens op 16 september 1998 een brief gezonden waarin hij op verzoek van de moeder verklaart wie de donor is die is benut voor de zwangerschap waaruit [minderjarige 1] is geboren. Volgens de tekst van deze brief is daarbij de toestemming van de donor alsmede een kopie van zijn paspoort gevoegd. [arts] laat de notaris in deze brief tevens weten dat het
“de bedoeling (is) dat u deze gegevens, als het kind 18 jaar of ouder is en erom verzoekt, aan haar verstrekt”.
Donorverklaring
3.5.
Bij brief van 20 mei 1999 heeft notaris [naam 2] de moeder en haar echtgenoot bericht dat hij bij notariële akte van die datum “twee verklaringen betreffende donorschap” in bewaring heeft genomen: een verklaring die is getekend door de donor en een verklaring die is getekend door [arts] . Tevens laat hij weten dat hij gemachtigd is de gegevens aan [minderjarige 1] kenbaar te maken zodra zij 18 jaar of ouder is.
3.6.
[arts] heeft op 21 september 2004 een brief aan de moeder gezonden waarin hij meedeelt dat de donor om hem conveniërende redenen zijn belofte heeft ingetrokken dat aan [minderjarige 1] na haar 18e verjaardag desgevraagd zijn naam bekend gemaakt mag worden. [arts] voegt daar aan toe dat hij de notaris daarvan inmiddels in kennis heeft gesteld. Het notariskantoor heeft de moeder op 15 november 2004 meegedeeld dat de brief van MC Bijdorp met het verzoek tot vernietiging van de akte waarin de gegevens van de donor zijn opgenomen, aan de akte zal worden gehecht met de vermelding dat de gegevens van de donor nooit bekend mogen worden gemaakt (de kandidaat-notaris die deze brief heeft ondertekend noemt dit “een quasi-vernietiging”).
Persoon genoemd in notariële akte is niet de donor
3.7.
De persoon die in de notariële akte staat vermeld, heeft in 2013 contact opgenomen met de moeder. Volgens deze persoon heeft hij in 1999 van MC Bijdorp per abuis een brief ontvangen die bestemd was voor notaris [naam 2] . Daaruit heeft hij afgeleid dat hij de donorvader van [minderjarige 1] was. Een verwantschapsonderzoek heeft echter uitgewezen dat deze persoon niet de donorvader van [minderjarige 1] is.
De Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) en de SDKB
3.8.
Op 1 juni 2004 is de Wdkb in werking getreden. In deze wet zijn regels vastgesteld voor de registratie, het beheer en de verstrekking van afstammingsgegevens in het geval van kunstmatige donorbevruchting. Met de inwerkingtreding van de Wdkb is ook de SDKB (gedaagde sub 1 ) tot stand gekomen. De voornaamste taak die door de Wdkb aan de SDKB wordt opgedragen betreft het bewaren, beheren en op verzoek verstrekken van deze gegevens in overeenstemming met de bepalingen die deze wet en de daarop gebaseerde regelgeving daarvoor stellen. Deze wet- en regelgeving wordt nader uiteengezet onder nr. 4.
Geboorte van [minderjarige 2]
3.9.
In augustus 2004 heeft de moeder (toen omstreeks 38 jaar oud) haar gynaecoloog bij het MMC laten weten dat zij graag nog een kind wilde krijgen. In verband daarmee is zij wederom verwezen naar MC Bijdorp. In het intakegesprek dat hierop volgde heeft de moeder [arts] gezegd dat zij voor de kunstmatige bevruchting graag gebruik wilde maken van sperma van dezelfde donor van wie sperma was gebruikt voor de zwangerschap waaruit haar dochter [minderjarige 1] is geboren. Volgens [arts] was dit mogelijk, maar alleen op voorwaarde dat de moeder een schriftelijke verklaring zou ondertekenen waarin zij toestemming geeft tot het selecteren van een anonieme donor (A-donor). Daarmee is de moeder akkoord gegaan en zij heeft een verklaring van die strekking getekend op 21 januari 2005.
3.10.
Na enige pogingen is de moeder met gebruikmaking van sperma dat is verstrekt via MC Bijdorp zwanger geraakt. Zij is op [dag] 2007 bevallen van haar zoon [minderjarige 2] . Uit een verwantschapsonderzoek dat de moeder heeft laten uitvoeren na de geboorte van [minderjarige 2] blijkt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dezelfde donorvader hebben en dus volle broer en zus van elkaar zijn. Op haar verzoek heeft [arts] aan de moeder een donorbeschrijving afgegeven die gedateerd is op 15 januari 2008 en, hoewel beknopter, overeenstemt met de gegevens in het donorpaspoort dat van de donorvader van [minderjarige 1] is afgegeven.
Maatregelen rond MC Bijdorp
3.11.
MC Bijdorp is op 1 januari 2009 gesloten nadat door de Inspectie voor de Gezondheidszorg was geconstateerd dat de dossiers niet op orde waren. Omdat MC Bijdorp niet langer zorg kon dragen voor de opslag en het beheer van de dossiers, is in opdracht van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) het archief van deze kliniek veilig gesteld en elders opgeslagen. Ook is in opdracht van de Minister een onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar de aard en inhoud van de dossiers om te bepalen in hoeverre de donorgegevens uit de dossiers konden worden aangeleverd aan de SDKB. Uit de brief van de Minister aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 25 juni 2015 blijkt dat de onderzoekers hebben geconcludeerd dat het matchen van een donor aan een donorkind op basis van het archief niet met zekerheid te doen is, omdat “
Gegevens van de patiënte, bevalling, kind en corresponderende donor (…) in de onderzochte gevallen niet systematisch (zijn) genoteerd of bijgehouden”. Uit het onderzoeksrapport blijkt verder dat de dossiervorming rondom de schriftelijke verklaringen tot het al dan niet delen van de persoonsidentificerende gegevens onvoldoende is. Volgens de onderzoekers is het “
onverstandig inzagerecht te geven aan de nakomeling dan wel patiënte vanwege de grote kans op onjuiste gegevens, die door niet-professionelen niet op waarde kunnen worden geschat. Twijfels zullen in dat geval eerder toenemen, dan de gehoopte zekerheid. In het uiterste geval zou inzage alleen mogelijk kunnen zijn onder begeleiding/uitleg van een deskundige en dat copieën van dossiers niet worden verstrekt”.
3.12.
De Minister van VWS heeft het Radboudumc bereid gevonden om het archief van MC Bijdorp te bewaren en beheren, waardoor het voor donoren, patiënten en donorkinderen mogelijk is om donorgegevens uit dit archief op te vragen. Tussen de SDKB en het Radboudumc zijn werkafspraken gemaakt over het proces bij een aanvraag om donorgegevens.
Verzoek van de moeder inzake donorgegevens [minderjarige 2]
3.13.
Na het onderbrengen van het archief bij het Radboudumc heeft de SDKB op 29 juni 2017 aan de moeder bericht dat haar verzoek van 1 augustus 2013 als moeder van [minderjarige 2] om de fysieke en sociale gegevens van de donor te verstrekken, opnieuw in behandeling werd genomen. In een eerdere brief van 13 juni 2016 had de SDKB al toegelicht dat alle aanvragen gerelateerd aan MC Bijdorp, waaronder die van de moeder, lange tijd niet behandeld konden worden in verband met de stappen die gezet moesten worden om de betrouwbaarheid van het archief te onderzoeken en een geschikt onderkomen voor het archief te vinden.
3.14.
In het kader van de behandeling van dit verzoek heeft de SDKB geconstateerd dat het MMC, verrichter van de kunstmatige bevruchting die tot de geboorte van [minderjarige 2] heeft geleid, (mogelijk) in strijd heeft gehandeld met artikel 2 van de Wdkb. Uit deze bepaling volgt dat verrichters van kunstmatige bevruchting vanaf 1 juni 2004 verplicht zijn een aantal gegevens van de donor en van de vrouw bij wie de kunstmatige donorbevruchting heeft plaatsgevonden aan de SDKB ter beschikking te stellen. Het MMC heeft de SDKB op 6 juni 2018 laten weten dat het MMC niet over de donorgegevens beschikt. Slechts de behandeldatum en de donorcode waarmee de moeder is behandeld, konden naar de SDKB worden doorgestuurd. De SDKB heeft hiervan bij brief van 8 augustus 2018 melding gemaakt bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (GZJ), die belast is met het toezicht op en de naleving van de Wdkb.
3.15.
De SDKB heeft de moeder op 6 augustus 2018 schriftelijk meegedeeld dat het Radboudumc op basis van de beperkte, door het MMC aangeleverde informatie en de gegevens uit het archief van MC Bijdorp niet kan vaststellen welke donor destijds voor de kunstmatige bevruchting is gebruikt, en dat de SDKB daarom niet kan voldoen aan het verzoek om de sociale en fysieke donorgegevens van [minderjarige 2] te verstrekken.
Verzoek donorgegevens van [minderjarige 1]
3.16.
Ook [minderjarige 1] heeft aanvragen ingediend bij de SDKB. Op haar aanvraag van 6 november 2017 heeft zij van de SDKB op 9 juli 2018 eveneens schriftelijk bericht ontvangen dat uit een koppeling van de door het MMC verstrekte behandelgegevens en de gegevens uit het archief van MC Bijdorp, waarover het Radboudumc beschikt, niet kan worden vastgesteld welke donor betrokken is geweest bij haar geboorte.
Reactie van het MMC op melding aan GZJ
3.17.
Het MMC heeft gereageerd op de melding aan GZJ in een aan de SDKB gerichte brief van 5 september 2018. Daarin staat onder meer:
“Het betrof aanvankelijk donormateriaal waarmee patiënte is geïnsemineerd in de periode 06-10-1996 t/m 21-10-1997 (vóór de nieuwe wetgeving). Patiënte zagen wij in 2004 terug en zij gaf aan donormateriaal van een bekende donor gereserveerd te hebben in Bijdorp. Ook was zij op dat moment in contact met Centrum Bijdorp om de donorgegevens van het gebruikte donormateriaal te achterhalen van haar eerste kind. De desbetreffende B-donor bleek zich teruggetrokken te hebben en bleek waarschijnlijk ook een anonieme donor te zijn. (…). Uiteindelijk (…) heeft zij ervoor gekozen om opnieuw met donormateriaal uit Centrum Bijdorp geïnsemineerd te worden (gegevens donormateriaal, zie bijlage, anoniem donormateriaal gedoneerd in periode 1998 – 2002). (…) Daar dit donormateriaal betrof gedoneerd vóór de veranderde wetgeving waren wij ons er niet van bewust dat wij handelden in strijd met de nieuwe wet. Terugkijkende naar de nieuwe wetgeving van destijds was het mogelijk om nog aanwezig donorzaad van voor de nieuwe wetgeving te gebruiken (artikel 12 lid 2)”.
Aanvullende informatie leidt alsnog tot vermoedelijke donor
3.18.
Met instemming van de moeder heeft de SDKB op 25 oktober 2019 aanvullende informatie uit het medisch dossier van de moeder aan het Radboudumc doorgezonden. Het gaat om informatie die de SDKB aangeleverd heeft gekregen van het MMC, maar die niet onder de reikwijdte van de Wdkb valt. Meer concreet betreft het twee documenten waaruit blijkt dat de rietjes (met sperma) afkomstig zijn van MC Bijdorp en waarin onder meer medische informatie over de kwaliteit van het semen (de zaadcellen) is vermeld.
3.19.
Op basis van deze aanvullende informatie heeft het Radboudumc een koppeling kunnen maken met de donorgegevens uit het archief van MC Bijdorp, waardoor kon worden achterhaald wie de donor is, al maakt het Radboudumc volgens gedaagden nog enig voorbehoud in verband met de onbetrouwbaarheid van de van MC Bijdorp afkomstige gegevens. De SDKB heeft vervolgens op 17 september 2020 aan de moeder en [minderjarige 1] de sociale en fysieke gegevens van de donor verstrekt zoals deze in het archief van MC Bijdorp gevonden zijn. De persoonsidentificerende gegevens heeft de SDKB niet verstrekt, volgens de SDKB omdat het Radboudumc heeft geconstateerd dat het om een donor gaat die een anonimiteitsverklaring heeft ondertekend.
3.20.
De sociale en fysieke gegevens van deze donor stemmen niet overeen met die in het donorpaspoort en de donorbeschrijving die [arts] met betrekking tot de donorvader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan de moeder heeft gezonden. Het blijkt ook een ander te zijn dan de persoon die in de onder 3.5 bedoelde notariële akte wordt genoemd.
Geanonimiseerde verklaringen van de vermoedelijke donor
3.21.
Na de mondelinge behandeling hebben gedaagden geanonimiseerde afschriften overgelegd van een tweetal verklaringen van de vermoedelijke donor. Het gaat om afschriften die gedaagden van het Radboudumc hebben verkregen en die afkomstig zijn uit het archief van MC Bijdorp. Het ene afschrift betreft een door de vermoedelijke donor op 4 januari 2001 ondertekend “donorencontract”, waarvan artikel 13 enkele voorgedrukte opties biedt die de donor kan aankruisen voor wat betreft zijn bereidheid contact met het donorkind te hebben, zoals een onvoorwaardelijke bereidheid het donorkind te ontmoeten, geen enkele bereidheid tot contact met het donorkind, registratie van zijn naam bij een notaris zodat het donorkind na het 18e levensjaar contact kan zoeken, en de optie waarvoor de vermoedelijke donor heeft gekozen:
“de donor is bereid tot het voeren van een (eventueel éénmalige) anonieme briefwisseling met een met behulp van zijn sperma ontstaan kind en/of de moeder ervan”.
Het andere afschrift betreft een op briefpapier van MC Bijdorp opgestelde verklaring die door de vermoedelijke donor op 5 april 2003 is ondertekend en, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
“Ondergetekende (…) verklaart hierbij, dat hij tot de datum, die de wet daaraan stelt, als donor anoniem wil blijven. Zodra bij de wet de anonimiteit van donoren wordt opgeheven beëindigt hij zijn donorschap.”

4.De relevante wet- en regelgeving

De wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb)

4.1.
Artikel 2 Wdkb regelt welke gegevens van de donor degene die de kunstmatige donorbevruchting verricht of doet verrichten (de verrichter) verplicht is aan de SDKB ter beschikking te stellen. Het gaat onder meer om (a) medische gegevens die van belang kunnen zijn voor de gezonde ontwikkeling van het kind, (b) fysieke kenmerken, opleiding en beroep alsmede gegevens omtrent de sociale achtergrond en een aantal persoonlijke kenmerken, en
(c): “geslachtsnaam, voornamen, geboortedatum, burgerservicenummer en woonplaats”.
4.2.
Artikel 3 bepaalt welke van de bij haar berustende gegevens van de donor de SDKB aan wie moet verstrekken en welke voorwaarden daarbij gelden. Het tweede lid is voor deze zaak vooral van belang en luidt als volgt:
“De persoonsidentificerende gegevens van de donor worden aan degene die weet of vermoedt dat hij is verwekt door en ten gevolge van kunstmatige donorbevruchting en die de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, op zijn verzoek verstrekt, nadat de donor daarmee schriftelijk heeft ingestemd.
Verstrekking blijft, indien de donor daarmee niet instemt, uitsluitend achterwege indien, in aanmerking genomen de gevolgen die niet-verstrekking voor de verzoeker zou kunnen hebben, zwaarwegende belangen van de donor meebrengen dat verstrekking niet behoort plaats te vinden.”
Het vierde lid van dit artikel bevat de mogelijkheid voor de donor om bezwaar en beroep in te stellen tegen een voorgenomen verstrekking:
“Het bestuur van de Stichting stelt de donor onverwijld schriftelijk in kennis van een voorgenomen verstrekking van zijn persoonsgegevens, alsmede van de gronden waarop dit voornemen berust. Binnen dertig dagen na de dag van verzending van de kennisgeving kan de donor tegen de voorgenomen verstrekking bezwaar maken bij de Stichting. Verstrekking geschiedt niet dan nadat de beslissing op het bezwaar onherroepelijk is geworden.”
4.3.
Voorts voorziet de Wdkb in een overgangsregeling. Deze is opgenomen in artikel 12 leden 2 en 3 van de wet en luidt als volgt:
“Lid 2
Tot de volledige inwerkingtreding van de wet kan de donor die voorafgaande aan de volledige inwerkingtreding daarvan zaadcellen of eicellen heeft afgestaan, tegenover de Stichting op schrift verklaren dat de op hem betrekking hebbende gegevens inzake geslachtsnaam, voornamen, geboortedatum en woonplaats niet worden verstrekt aan degene die weet of vermoedt dat hij is verwekt door en ten gevolge van kunstmatige bevruchting of aan diens ouders, indien een verzoek daartoe wordt gedaan.
Lid 3
De in het tweede lid bedoelde gegevens omtrent een donor die een verklaring als bedoeld in het tweede lid niet heeft afgelegd worden niet verstrekt aan degene die weet of vermoedt dat hij is verwekt door en ten gevolge van kunstmatige bevruchting of aan diens ouders dan met instemming van de donor.”
Artikel 7 IVRK
4.4.
Eisers hebben ter onderbouwing van hun vordering een beroep gedaan op artikel 7 IVRK. Dit verdragsartikel luidt (in de Nederlandse vertaling) als volgt:
“ 1 . Het kind wordt onmiddellijk na de geboorte ingeschreven en heeft vanaf de geboorte het recht op een naam, het recht een nationaliteit te verwerven en, voor zover mogelijk, het recht zijn of haar ouders te kennen, en door hen te worden verzorgd.
2. De Staten die partij zijn, waarborgen de verwezenlijking van deze rechten in overeenstemming met hun nationale recht en hun verplichtingen krachtens de desbetreffende internationale akten op dit gebied, in het bijzonder wanneer het kind anders staatloos zou zijn”.
Artikel 8 EVRM
4.5.
Tenslotte is artikel 8 EVRM in deze zaak relevant. Eisers stellen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het recht hebben om te weten van wie zij afstammen en dat de moeder het recht heeft te weten van wie haar kinderen afstammen. Deze persoonlijkheidsrechten die zij mede aan deze bepaling ontlenen, dienen, zo begrijpt de rechtbank de stellingen van eisers, te prevaleren boven het gestelde recht van de vermoedelijke donor op anonimiteit. Artikel 8 EVRM waarborgt het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven en luidt (in de Nederlandse vertaling) als volgt:
“ 1 . Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen”.

5.De vordering

5.1.
De gewijzigde vordering luidt, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1 . primair gedaagden veroordeelt om binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis de persoonsidentificerende gegevens van de donorvader aan de moeder en [minderjarige 1] te overhandigen, zulks op straffe van een dwangsom indien gedaagden in gebreke blijven aan die veroordeling te voldoen;
2. subsidiair gedaagden veroordeelt om binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis de zwaarwegende belangenafweging ex artikel 3 lid 2 Wdkb uit te voeren en na toepassing hiervan – indien de uitkomst van die afweging in het voordeel van eisers uitvalt – de persoonsidentificerende gegevens van de donorvader aan de moeder en [minderjarige 1] te overhandigen;
3. voor recht verklaart dat [minderjarige 2] op 16-jarige leeftijd – derhalve vanaf [datum] – een beroep kan doen op artikel 3 lid 2 Wdkb en via die weg de persoonsidentificerende gegevens van de donorvragen bij gedaagden kan opvragen, waarna op basis van dit artikel nog een zwaarwegende belangenafweging zal moeten plaatsvinden;
4. gedaagden veroordeelt in de proceskosten.
5.2.
Gedaagden voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van eisers in de proceskosten.

6.De beoordeling

De primaire vordering ten behoeve van de moeder en [minderjarige 1] : nakoming?

6.1.
De primaire vordering tot verstrekking van de persoonsidentificerende gegevens van de donor aan de moeder en [minderjarige 1] is gebaseerd op de stelling dat gedaagden gehouden zijn de afspraken na te komen die de moeder eind 1996 met MC Bijdorp/ [arts] heeft gemaakt. Die afspraken komen erop neer dat voor de kunstmatige inseminatie die heeft geleid tot de geboorte van [minderjarige 1] gebruik zou worden gemaakt van het sperma van een bekende donor (zoals beschreven onder nr. 1 .2). De rechtbank acht op basis van de onder nrs. 3. 1 tot en met 3.6 vermelde feiten genoegzaam aangetoond dat de moeder die afspraken met MC Bijdorp/ [arts] heeft gemaakt. Maar gedaagden voeren terecht aan dat noch de Staat noch de SDKB partij is bij hetgeen de moeder met MC Bijdorp/ [arts] is overeengekomen. Met gedaagden is de rechtbank voorts van oordeel dat het feit dat de Staat zich na de sluiting van MC Bijdorp in 2009 heeft ontfermd over het archief van deze kliniek, niet meebrengt dat de verplichtingen die uit bedoelde afspraken tussen de moeder en MC Bijdorp/ [arts] zijn voortgevloeid, op de Staat zijn overgegaan. Het voorgaande betekent dat de primaire vordering van eisers niet kan worden toegewezen op de grondslag dat de Staat en de SDKB de door de moeder met MC Bijdorp/ [arts] gemaakte afspraken dienen na te komen (voor zover dit al mogelijk zou zijn). De verdere verweren die gedaagden op dit punt hebben gevoerd, behoeven geen behandeling.
Gezamenlijke behandeling vorderingen nr. 5. 1 sub 1 en 2
6.2.
Eisers hebben de primaire vordering tevens gebaseerd op artikel 7 IVRK en artikel 8 EVRM. De rechtbank begrijpt de stellingen van eisers aldus dat ook de subsidiaire vordering als bedoeld onder nr. 5. 1 sub 2 op die verdragsbepalingen gegrond is, al dan niet in combinatie met de in artikel 3 lid 2 Wdkb neergelegde bevoegdheid van een donorkind om bij de SDKB de verstrekking van persoonsidentificerende kenmerken van de (vermoedelijke) donor op te vragen. Beide vorderingen lenen zich in zoverre voor een gezamenlijke behandeling.
Geen verzoekrecht voor de moeder
6.3.
Gedaagden hebben terecht aangevoerd dat op grond van artikel 3 lid 2 Wdkb uitsluitend donorkinderen kunnen verzoeken om verstrekking van persoonsidentificerende gegevens en dat een dergelijk verzoek dus niet kan worden ingediend door de moeder van een donorkind. Eisers hebben geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat deze in een formele wet neergelegde beperking van bedoeld verzoekrecht tot uitsluitend donorkinderen (dus met uitsluiting ook van de moeder) niet verenigbaar is met artikel 7 IVRK of artikel 8 EVRM en daarom door de rechtbank buiten toepassing gelaten zou moeten worden. De rechtbank ziet daar ook geen aanleiding toe. Voor zover de vorderingen betrekking hebben op gegevensverstrekking aan de moeder, wijst de rechtbank deze dan ook af.
Wdkb biedt geen grondslag voor verzoekrecht [minderjarige 1]
6.4.
Omdat de verwekking van [minderjarige 1] heeft plaatsgevonden vóór 1 juni 2004, is de overgangsregeling van artikel 12 Wdkb in beginsel van toepassing op de vraag of zij aanspraak kan maken op verstrekking van persoonsidentificerende gegevens van haar (vermoedelijke) donorvader. Het moet ervoor worden gehouden dat de onder nr. 3.21 aangehaalde schriftelijke verklaring van 5 april 2003 van de vermoedelijke donorvader is (dat wil zeggen van de donor ten aanzien van wie een “match” is gevonden, zoals uiteengezet onder nrs. 3.18 en 3.19). De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring kwalificeert als een verklaring in de zin van artikel 12 lid 2 Wdkb, althans dat daaruit blijkt dat deze donor vóór volledige inwerkingtreding van de Wdkb heeft verklaard niet in te stemmen met de verstrekking van persoonsidentificerende gegevens als in die bepaling omschreven. Hieruit volgt dat verstrekking van die gegevens aan [minderjarige 1] niet op grond van de Wdkb kan worden gevorderd en deze wet voor haar ook geen grondslag biedt voor de subsidiaire vordering dat de SDKB over dient te gaan tot de belangenafweging zoals bedoeld in de tweede volzin van artikel 3 lid 2 Wdkb.
Uitspraak rechtbank Den Haag 2 juni 2021
6.5.
Eisers hebben in dit verband een beroep gedaan op de uitspraak van deze rechtbank van 2 juni 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:5461). In die zaak ging het om een donor van wie vast stond dat hij met de verrichter was overeengekomen dat hij er in beginsel geen bezwaar tegen had dat te zijner tijd zijn persoonsgegevens aan met zijn zaad verwekte kinderen zouden worden verstrekt. Dat was voor de betrokken moeders van bepalend belang geweest bij de inseminatie met zijn zaad. In verband met de voorgenomen inwerkingtreding van de Wdkb kreeg deze donor nadien “
de ongeclausuleerde (…) mogelijkheid om zonder opgaaf van redenen – laat staan van zwaarwegende redenen – zijn instemming aan de verstrekking van zijn gegevens te onthouden. Dat heeft hij ook gedaan”. Van de donor in die zaak stond dus vast dat hij was “geswitcht” van B-donor naar A-donor. Met het oog op die situatie heeft de rechtbank in die zaak overwogen:
“Om deze reden is de rechtbank (…) van oordeel dat toepassing van artikel 12 lid 3 Wdkb in deze zaak niet het door dat artikel beoogde doel dient (te weten het waarborgen van behoud van anonimiteit van een spermadonor), nu donor 605 niet beschouwd kan worden als een anonieme donor. Immers, door de keuze voor het B-donorschap kon donor 605 redelijkerwijs niet in de veronderstelling verkeren dat zijn identiteit nooit bekend zou (hoeven te) worden gemaakt aan de kinderen die verwekt zouden worden met zijn zaad. Door toepassing te geven aan artikel 12 lid 3 Wdkb kan geen rekening worden gehouden met, en geen recht worden gedaan aan de omstandigheid dat donor 605 als B-donor heeft te gelden jegens de kinderen. Tegen deze achtergrond en in het licht van (i) het in artikel 7 lid 1 IVRK neergelegde recht van kinderen op kennis over de identiteit van hun ouders, (ii) het recht op afstammingsgegevens dat onderdeel is van artikel 8 lid 1 EVRM en (iii) het doel en de geest van de Wdkb, acht de rechtbank toepassing van artikel 12 lid 3 Wdkb op de verzoeken van de kinderen niet op haar plaats.”
Vervolgens heeft de rechtbank in die zaak geoordeeld dat toepassing van artikel 12 lid 3 Wdkb in die situatie niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen in het IVRK (artikel 7) en het EVRM (artikel 8), zoals bedoeld in artikel 94 van de Grondwet, zodat artikel 12 lid 3 buiten toepassing moet blijven. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek van de kinderen in die zaak aan de hand van artikel 3 lid 2 Wdkb moest worden beoordeeld (de belangenafweging door SDKB). Eisers stellen zich nu op het standpunt dat de rechtbank in de onderhavige zaak tot een gelijke conclusie dient te komen.
Staat vast dat vermoedelijke donorvader “switcher” is?
6.6.
Zoals uit het voorgaande volgt, is voor de beantwoording van de vraag of artikel 12 lid 3 Wdkb ook in deze zaak (ten aanzien van het verzoek van [minderjarige 1] tot verstrekking van de persoonsidentificerende gegevens) buiten toepassing moet worden gelaten, beslissend of haar (vermoedelijke) donorvader al dan niet eerst met het B-donorschap heeft ingestemd alvorens hij de schriftelijke verklaring van 5 april 2003 heeft afgelegd waarin hij (alsnog) kiest voor het A-donorschap. Staat, met andere woorden, vast dat de (vermoedelijke) donor is “geswitcht”? Anders dan eisers hebben aangevoerd, komt de rechtbank tot de conclusie dat dit niet het geval is. Daartoe is het volgende redengevend.
6.7.
Het staat vast dat de moeder met MC Bijdorp/ [arts] eind 1996 is overeengekomen dat het sperma van een B-donor voor de kunstmatige inseminatie zou worden gebruikt. Het staat echter eveneens vast dat de persoon van wie [arts] aan de notaris heeft verklaard dat hij de donor is en dat hij heeft ingestemd met, kort gezegd, het B-donorschap, niet de donorvader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is (zie de feiten vermeld onder nrs. 3.4 tot en met 3.7). Ook staat vast dat de sociale en fysieke gegevens van de vermoedelijke donor niet overeenstemmen met het donorpaspoort (ten aanzien van de donorvader van [minderjarige 1] ) en de donorbeschrijving (ten aanzien van de donorvader van [minderjarige 2] ) die door [arts] zijn afgegeven (zie de feiten vermeld onder nr. 3.19 en 3.20). Gelet hierop en mede gelet op de uitkomsten van het onder nr. 3.11 vermelde onderzoek, waaruit blijkt dat de dossiervorming bij MC Bijdorp niet op orde was, en “g
egevens van de patiënte, bevalling, kind en corresponderende donor (…) in de onderzochte gevallen niet systematisch (zijn) genoteerd of bijgehouden”, is de rechtbank van oordeel dat in deze procedure niet is komen vast te staan dat de (vermoedelijke) donorvader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] eerst heeft ingestemd met het B-donorschap en daarna is “geswitcht” door alsnog te kiezen voor het A-donorschap. De brief van [arts] van 21 september 2004 waarin hij aan de moeder meedeelt dat de donor zijn belofte dat zijn naam te zijner tijd bekend mag worden gemaakt “om hem conveniërende redenen” heeft ingetrokken (zie onder nr. 3.11) leidt niet tot een ander oordeel, omdat [arts] – wat er verder zij van de betrouwbaarheid van zijn verklaring – in die brief de donor op het oog lijkt te hebben die in de notariële akte staat vermeld, van wie nu juist later is vastgesteld dat hij niet de donorvader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is. Er is dus (aanvankelijk) wel afgesproken met de moeder dat er zaad van een bekende donor zou worden gebruikt, maar op grond van de nu bekende feiten en de door partijen aangedragen omstandigheden kan niet worden aangenomen dat de vermoedelijke donor ooit een zogenoemde B-donor was.
Geen onverenigbaarheid met artikel 7 IVRK/artikel 8 EVRM
6.8.
Nu niet vaststaat dat de (vermoedelijke) donor ooit heeft ingestemd met het B-donorschap, is de rechtbank van oordeel dat zich ten aanzien van het verzoek om persoonsidentificerende gegevens van [minderjarige 1] geen situatie voordoet waarbij artikel 12 lid 3 Wdbk op grond van artikel 7 IVRK en artikel 8 EVRM buiten toepassing moet blijven. Het wettelijke systeem dat is neergelegd in de Wdkb is de uitkomst van een afweging van (botsende) belangen, enerzijds van donorkinderen die het recht hebben om te weten van wie zij afstammen en anderzijds van donoren die erop mochten vertrouwen dat zij anoniem sperma konden doneren. Voor wat betreft [minderjarige 1] , die vóór 1 juni 2004 is verwekt, moet ervan worden uitgegaan dat zij is verwekt met sperma dat is afgegeven door een donor die vóór die datum heeft verklaard anoniem te willen blijven, zonder te zijn “geswitcht” van B-donor naar A-donor. Het bepaalde in artikel 12 lid 3 Wdkb brengt dan mee dat haar verzoek om persoonsidentificerende gegevens van haar donorvader moet worden afgewezen. Deze uitkomst is naar het oordeel van de rechtbank niet onverenigbaar met artikel 7 IVRK en/of artikel 8 EVRM, mede gelet op de ruimte (“
margin of appreciation”) die deze bepalingen aan de lidstaten bieden bij het inrichten van een wettelijk stelsel waarin een balans moet worden gevonden tussen de belangen van alle betrokkenen. De slotsom is dan ook dat de vorderingen, zoals weergegeven onder 5. 1 sub 1 en sub 2, moeten worden afgewezen.
De vordering ten behoeve van [minderjarige 2]
6.9.
is in 2007 verwekt, ruimschoots nadat de Wdkb in werking is getreden, met behulp van sperma dat vóór 1 juni 2004 aan MC Bijdorp was gedoneerd (zie onder nr. 3.17). Het MMC heeft met dit sperma de kunstmatige inseminatie bij de moeder verricht en heeft dus te gelden als “verrichter” in de zin van de Wdkb. Partijen zijn het erover eens dat bij verrichtingen na juni 2004 geen anoniem donormateriaal meer gebruikt had mogen worden en het MMC dus in strijd met de Wdkb heeft gehandeld. Voorts geldt ingevolge artikel 2 van de Wdkb dat het MMC (onder meer) de geslachtsnaam, voornaam, geboortedatum, burgerservicenummer en woonplaats van de donor had moeten verzamelen en deze gegevens ter beschikking had moeten stellen aan de SDKB. Het staat vast dat het MMC deze gegevens niet kende en dus ook niet ter beschikking heeft gesteld aan de SDKB.
Reguliere procedure als na 1 juni 2004 sperma van anonieme donor is gebruikt
6.10.
Bij de mondelinge behandeling is namens gedaagden op vragen van de rechtbank uiteengezet hoe gehandeld wordt in het (kennelijk wel vaker voorkomende) geval dat na 1 juni 2004 bij een kunstmatige inseminatie toch gebruik is gemaakt van sperma dat vóór die datum ter beschikking is gesteld, terwijl de donor heeft verklaard anoniem te willen blijven. De rechtbank heeft daaruit begrepen dat als in een zodanig geval door een donorkind (dat de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt) bij de SDBK om verstrekking van persoonsidentificerende gegevens van de donor wordt verzocht, de donor door de SDKB wordt aangeschreven teneinde te vernemen of hij met die verstrekking instemt. Het verzoek van het donorkind wordt derhalve niet reeds op grond van artikel 12 lid 3 Wdkb afgewezen. Indien de aangeschreven donor vervolgens bekendmaking van zijn identiteit afwijst, wordt de procedure gestart die leidt tot de belangenafweging zoals bedoeld in (de tweede volzin van) artikel 3 lid 2 Wdkb. Die belangenafweging vindt feitelijk plaats door een adviescommissie van de SDKB. De donor kan in die procedure het feit dat hij vóór 1 juni 2004 heeft gedoneerd en heeft verklaard anoniem te willen blijven, als zwaarwegend belang bij die commissie aanvoeren en dit belang wordt ook daadwerkelijk meegewogen.
Reguliere procedure volgens gedaagden niet op [minderjarige 2] van toepassing
6.11.
Gedaagden voeren aan dat de onder 6.10 uiteengezette procedure niet kan worden toegepast op het verzoek van [minderjarige 2] , ook niet als hij straks de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt. Dit standpunt hebben gedaagden als volgt onderbouwd. Het archief (de dossiers) van MC Bijdorp bevat medische gegevens. Voor de verwerking van medische gegevens en het verstrekken van inlichtingen uit medische dossiers, gelden bijzondere regels die zijn neergelegd in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), de Wet inzake de geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo) en de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Door de medische dossiers uit het archief van MC Bijdorp in beheer te geven aan het Radboudumc, een medische instelling met gekwalificeerd personeel dat gebonden is aan het medisch beroepsgeheim, en door werkafspraken te maken over de verstrekking van gegevens aan de SDKB, voor welke verstrekking de Wdkb een grondslag biedt, heeft de Staat gewaarborgd dat voldaan is aan de vereisten die voortvloeien uit de AVG en overige regelgeving. De interne werkafspraken waarnaar gedaagden verwijzen komen, samengevat en voor zover hier van belang, op het volgende neer:
(i) SDKB is het aanspreekpunt voor donorkinderen, donoren en moeders en controleert of de aanvrager recht heeft op gegevens uit het archief;
(ii) Indien het archief een ondubbelzinnige, getekende verklaring bevat dat het gaat om een bekende donor, verstrekt het Radboudumc de (persoonsidentificerende) gegevens aan de SDKB;
(iii) Indien een verklaring als bovenbedoeld ontbreekt of het archief geen – of onvoldoende – betrouwbare gegevens bevat, meldt het Radboudumc dit aan de SDKB en worden er geen (persoonsidentificerende) gegevens verstrekt. [1]
Gedaagden: feitelijk onmogelijk om aan de vordering te voldoen
6.12.
Nu in dit geval in het dossier geen ondubbelzinnige, getekende verklaring is aangetroffen dat het gaat om een bekende donor (maar juist een anonimiteitsverklaring), kan de SDKB volgens gedaagden gelet op het bepaalde onder (iii) van de werkafspraken niet beschikken over de (persoonsidentificerende) gegevens van de donor. Hoewel de Staat juridisch eigenaar is van het archief, stellen gedaagden zich onder verwijzing naar deze interne werkafspraken op het standpunt dat voor hen elke juridische grondslag ontbreekt om het Radboudumc te dwingen de (persoonsidentificerende) gegevens van de donor aan de Staat of de SDKB te verstrekken. Gedaagden stellen dat het daarom voor hen feitelijk onmogelijk is om aan de vordering ten behoeve van [minderjarige 2] te voldoen. Daarom dient deze vordering (zoals weergegeven onder nr. 5. 1 sub 3) volgens hen te worden afgewezen. De rechtbank kan gedaagden in dit standpunt niet volgen, om de redenen die hierna worden uiteengezet.
Betrouwbaarheidstoets
6.13.
Vooropgesteld dient te worden dat het archief van MC Bijdorp is bewaard en door de Staat in beheer is gegeven aan het Radboudumc, met als doel om, ondanks de onbetrouwbaarheid van dit archief en het gegeven dat het gaat om medische dossiers, te bewerkstelligen “
dat – waar mogelijk – donorkinderen toch afstammingsgegevens zouden kunnen verkrijgen” (conclusie van antwoord, p. 17, zie ook onder nr. 3.12). Dit doel strookt met het fundamentele recht op informatie over de eigen (biologische) afstamming dat, als onderdeel van de bescherming van het recht op privéleven, wordt beschermd door onder meer artikel 8 EVRM. Maar dit doel wordt niet gediend met het verstrekken van onbetrouwbare (persoonsidentificerende) gegevens uit het archief van MC Bijdorp. De rechtbank verwijst in dit verband naar het onder 3.11 aangehaalde onderzoek waarin wordt vermeld dat het “
onverstandig (is) inzagerecht te geven aan de nakomeling dan wel patiënte vanwege de grote kans op onjuiste gegevens, die door niet-professionelen niet op waarde kunnen worden geschat. Twijfels zullen in dat geval eerder toenemen, dan de gehoopte zekerheid”.Tegen die achtergrond oordeelt de rechtbank dat er goede gronden zijn voor de werkafspraak dat het Radboudumc, dat over de benodigde deskundigheid beschikt, beoordeelt of de gegevens in het archief van MC Bijdorp in een concreet geval voldoende betrouwbare informatie opleveren om aan de SDKB (persoonsidentificerende) gegevens van een (vermeende) donor te verstrekken – en dus ook kan besluiten om die gegevens niet aan de SDKB te verstrekken als de beschikbare informatie onvoldoende betrouwbaar is.
6.14.
Uit het feit dat het Radboudumc aan de SDKB heeft gemeld dat het de donor (toch nog) heeft weten te achterhalen (zie onder nr. 3.19), waarna het de sociale en fysieke kenmerken van de donor aan de SDKB heeft verstrekt, leidt de rechtbank af dat het Radboudumc met voldoende mate van zekerheid heeft kunnen vaststellen wie de donorvader van [minderjarige 2] is [2] . Dat betekent dat aan de in de werkafspraken vastgelegde betrouwbaarheidstoets om (persoonsidentificerende) gegevens van de donor te verstrekken is voldaan. Als reden om de persoonsidentificerende gegevens van de donor niet aan de SDKB te verstrekken, geeft het Radboudumc volgens gedaagden dan ook niet op dat de beschikbare informatie onvoldoende betrouwbaar is, maar dat het heeft geconstateerd dat het om een donor gaat die een anonimiteitsverklaring heeft ondertekend.
Anonimiteitsverklaring
6.15.
De rechtbank is van oordeel dat, nu volgens het Radboudumc aan de betrouwbaarheidstoets als bedoeld onder nr. 6.14 is voldaan, het feit dat de donorvader van [minderjarige 2] een anonimiteitsverklaring heeft ondertekend,
nietrechtvaardigt dat [minderjarige 2] er geen aanspraak op zou kunnen maken dat op zijn verzoek de in artikel 3 lid 2 Wdkb neergelegde procedure, zoals nader omschreven onder nr. 6.10, gevolgd wordt. Zoals gedaagden zelf hebben aangevoerd, dient de Wdkb immers aldus te worden uitgelegd en uitgevoerd dat die procedure ook dient te worden gevolgd in die gevallen waarin een donorkind om verstrekking van persoonsidentificerende gegevens verzoekt van donoren die weliswaar vóór 1 juni 2004 een anonimiteitsverklaring hebben ondertekend, maar van wie het sperma nadien toch voor een kunstmatige inseminatie is gebruikt. De rechtbank wijst er nog eens op dat het belang van die donor om zijn identiteit verborgen te houden, in die procedure wordt meegewogen (het maken van die afweging is dus niet aan het Radboudumc). Niet valt in te zien waarom dat ten aanzien van [minderjarige 2] (zodra hij 16 jaar is) en zijn donorvader anders zou zijn. De interne werkafspraak tussen de Staat en het Radboudumc dat (persoonsidentificerende) gegevens niet zullen worden verstrekt indien in het archief geen ondubbelzinnige, getekende verklaring wordt aangetroffen dat het om een bekende donor gaat, is, in het geval aan de betrouwbaarheidstoets is voldaan, in strijd met de Wdkb en overigens ook met het doel dat de Staat nastreeft met het bewaren van het archief van MC Bijdorp en het vervolgens in beheer geven daarvan aan het Radboudumc, te weten “
dat – waar mogelijk – donorkinderen toch afstammingsgegevens zouden kunnen verkrijgen”. Die werkafspraak dient in dit geval derhalve buiten toepassing te worden gelaten en kan niet aan [minderjarige 2] worden tegengeworpen als hij op 16-jarige leeftijd om de verstrekking van persoonsidentificerende gegevens van zijn donorvader verzoekt.
Standpunt Radboudumc
6.16.
Dan resteert het verweer van gedaagden dat zij niet beschikken over de bewuste persoonsidentificerende gegevens, omdat deze aan het Radboudumc in beheer zijn gegeven en er geen enkele juridische grondslag zou zijn waarop zij het Radboudumc kunnen dwingen die gegevens aan de SDKB te verstrekken. De rechtbank merkt hierover in de eerste plaats op dat het geenszins vast staat dat het Radboudumc niet bereid is die gegevens vrijwillig te verstrekken – de rechtbank acht het waarschijnlijker dat het Radboudumc na kennisneming van dit vonnis tot die verstrekking zal overgaan. Eisers hebben aangevoerd dat zij, indien zij bij het Radboudumc aanklopten, (uiteindelijk) werden verwezen naar gedaagden, en indien zij bij gedaagden aanklopten, (uiteindelijk) werden verwezen naar het Radboudumc. Mede gelet op deze gestelde impasse heeft de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling in het kader van het zoeken naar een praktische oplossing geopperd dat gedaagden aan het Radboudumc zouden laten weten geen bezwaar te hebben tegen benadering van de donor, maar uit de akte van 13 april 2022 aan de zijde van gedaagden blijkt dat gedaagden dat niet hebben willen doen.
Herziening werkafspraken
6.17.
Voorts kondigen gedaagden in voornoemde akte (onder 3.5) aan dat “(
b)ezien zal worden of de werkafspraken aanpassing behoeven ingeval van behandelingen die ná 2004 hebben plaatsgevonden”. Daaruit leidt de rechtbank af dat de Staat en het Radboudumc hebben afgesproken dat de interne werkafspraken kunnen worden herzien, althans dat de Staat als eigenaar van het archief kan initiëren dat die afspraken herzien worden. Mede gelet op dit vonnis ligt dan een aanpassing in de rede die inhoudt dat (a) ingeval eenmaal door het Radboudumc is vastgesteld dat er voldoende betrouwbare informatie beschikbaar is om (persoonsidentificerende) gegevens van een donor aan de SDKB te verstrekken, (b) het verzoek betrekking heeft op een kunstmatige inseminatie die na 1 juni 2004 heeft plaatsgevonden met sperma dat vóór die datum ter beschikking is gesteld, (c) het enkele feit dat er door die donor een anonimiteitsverklaring is afgelegd die verstrekking dan niet in de weg staat. Gesteld noch gebleken is dat zodanige verstrekking na die aanpassing in strijd zou zijn met de AVG, de Wgbk en/of de Wet BIG. De rechtbank gaat ervan uit dat die herziening voor [datum] kan plaatsvinden.
6.18.
Ten slotte acht de rechtbank onvoldoende door gedaagden aannemelijk gemaakt dat indien het Radboudumc de bewuste gegevens niet vrijwillig wenst te verstrekken (al dan niet na aanpassing van de interne werkafspraken), de Staat of SDKB geen juridische mogelijkheden ten dienste staan om die verstrekking af te dwingen. Nu het Radboudumc geen partij is in deze procedure, kan de rechtbank daar niet nader op ingaan, laat staan dat de rechtbank het Radboudumc tot medewerking aan die verstrekking kan verplichten. Maar op basis van hetgeen in deze procedure is aangevoerd en gebleken, kan de rechtbank evenmin vaststellen dat juist is de stelling van gedaagden dat er voor hen geen enkele juridische grondslag zou zijn om van het Radboudumc te vorderen dat de persoonsidentificerende gegevens van de donorvader van [minderjarige 2] aan de SDKB ter beschikking worden gesteld (nu de huidige interne werkafspraken daarin niet voorzien).
6.19.
De conclusie is dat de vordering ten behoeve van [minderjarige 2] zal worden toegewezen, als na te melden.
De proceskosten
6.20.
Nu partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de proceskosten compenseren.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
verklaart voor recht (a) dat de SDKB de persoonsidentificerende gegevens van de vermoedelijke donorvader van [minderjarige 2] onder verwijzing naar dit vonnis dient op te vragen bij het Radboudumc, (b) dat [minderjarige 2] , zodra hij 16 jaar zal zijn geworden (derhalve vanaf [datum] ) bij de SDKB een aanvraag kan doen tot het verstrekken van de persoonsidentificerende gegevens van zijn vermoedelijke donorvader, (c) dat de SDKB vervolgens de procedure aanvangt zoals voorzien in artikel 3 lid 2 Wdbk, en overigens overeenkomstig hetgeen onder nr. 6.10 van dit vonnis is overwogen;
7.2.
wijst af alle overige vorderingen;
7.3.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P. Dondorp, M.A. van de Laarschot en M.L. Harmsen. [3]

Voetnoten

1.Anders dan gedaagden vermelden (conclusie van antwoord, nr. 2.18) zijn deze werkafspraken niet neergelegd in het document dat als productie 8 is overgelegd, maar vervat in bijlage A bij de dienstverleningsovereenkomst die als productie 7 is overgelegd.
2.Om elke twijfel weg te nemen, kan een DNA-test worden afgenomen. Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 11 maart 2022 (ECLI:NL:HR:2022:349), rechtsoverweging 3. 1 .4: “De – relatief geringe – inbreuk van een DNA-onderzoek op de lichamelijke integriteit van de vermoedelijke biologische vader wordt in een zodanig geval gerechtvaardigd door het zwaarwegende belang van het kind om te weten wie zijn biologische vader is”.
3.type: