Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[moeder] ,
[minderjarige 1],
[minderjarige 2], wettelijk vertegenwoordigd door zijn moeder, [moeder] voornoemd,
1.STICHTING DONORGEGEVENS KUNSTMATIGE BEVRUCHTING,
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport),
1.Inleiding
Kern van het geschil
2.De procedure
3.De feiten
“Ze wil bekende donor.”
“de bedoeling (is) dat u deze gegevens, als het kind 18 jaar of ouder is en erom verzoekt, aan haar verstrekt”.
Gegevens van de patiënte, bevalling, kind en corresponderende donor (…) in de onderzochte gevallen niet systematisch (zijn) genoteerd of bijgehouden”. Uit het onderzoeksrapport blijkt verder dat de dossiervorming rondom de schriftelijke verklaringen tot het al dan niet delen van de persoonsidentificerende gegevens onvoldoende is. Volgens de onderzoekers is het “
onverstandig inzagerecht te geven aan de nakomeling dan wel patiënte vanwege de grote kans op onjuiste gegevens, die door niet-professionelen niet op waarde kunnen worden geschat. Twijfels zullen in dat geval eerder toenemen, dan de gehoopte zekerheid. In het uiterste geval zou inzage alleen mogelijk kunnen zijn onder begeleiding/uitleg van een deskundige en dat copieën van dossiers niet worden verstrekt”.
4.De relevante wet- en regelgeving
De wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb)
(c): “geslachtsnaam, voornamen, geboortedatum, burgerservicenummer en woonplaats”.
5.De vordering
6.De beoordeling
De primaire vordering ten behoeve van de moeder en [minderjarige 1] : nakoming?
de ongeclausuleerde (…) mogelijkheid om zonder opgaaf van redenen – laat staan van zwaarwegende redenen – zijn instemming aan de verstrekking van zijn gegevens te onthouden. Dat heeft hij ook gedaan”. Van de donor in die zaak stond dus vast dat hij was “geswitcht” van B-donor naar A-donor. Met het oog op die situatie heeft de rechtbank in die zaak overwogen:
egevens van de patiënte, bevalling, kind en corresponderende donor (…) in de onderzochte gevallen niet systematisch (zijn) genoteerd of bijgehouden”, is de rechtbank van oordeel dat in deze procedure niet is komen vast te staan dat de (vermoedelijke) donorvader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] eerst heeft ingestemd met het B-donorschap en daarna is “geswitcht” door alsnog te kiezen voor het A-donorschap. De brief van [arts] van 21 september 2004 waarin hij aan de moeder meedeelt dat de donor zijn belofte dat zijn naam te zijner tijd bekend mag worden gemaakt “om hem conveniërende redenen” heeft ingetrokken (zie onder nr. 3.11) leidt niet tot een ander oordeel, omdat [arts] – wat er verder zij van de betrouwbaarheid van zijn verklaring – in die brief de donor op het oog lijkt te hebben die in de notariële akte staat vermeld, van wie nu juist later is vastgesteld dat hij niet de donorvader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is. Er is dus (aanvankelijk) wel afgesproken met de moeder dat er zaad van een bekende donor zou worden gebruikt, maar op grond van de nu bekende feiten en de door partijen aangedragen omstandigheden kan niet worden aangenomen dat de vermoedelijke donor ooit een zogenoemde B-donor was.
margin of appreciation”) die deze bepalingen aan de lidstaten bieden bij het inrichten van een wettelijk stelsel waarin een balans moet worden gevonden tussen de belangen van alle betrokkenen. De slotsom is dan ook dat de vorderingen, zoals weergegeven onder 5. 1 sub 1 en sub 2, moeten worden afgewezen.
dat – waar mogelijk – donorkinderen toch afstammingsgegevens zouden kunnen verkrijgen” (conclusie van antwoord, p. 17, zie ook onder nr. 3.12). Dit doel strookt met het fundamentele recht op informatie over de eigen (biologische) afstamming dat, als onderdeel van de bescherming van het recht op privéleven, wordt beschermd door onder meer artikel 8 EVRM. Maar dit doel wordt niet gediend met het verstrekken van onbetrouwbare (persoonsidentificerende) gegevens uit het archief van MC Bijdorp. De rechtbank verwijst in dit verband naar het onder 3.11 aangehaalde onderzoek waarin wordt vermeld dat het “
onverstandig (is) inzagerecht te geven aan de nakomeling dan wel patiënte vanwege de grote kans op onjuiste gegevens, die door niet-professionelen niet op waarde kunnen worden geschat. Twijfels zullen in dat geval eerder toenemen, dan de gehoopte zekerheid”.Tegen die achtergrond oordeelt de rechtbank dat er goede gronden zijn voor de werkafspraak dat het Radboudumc, dat over de benodigde deskundigheid beschikt, beoordeelt of de gegevens in het archief van MC Bijdorp in een concreet geval voldoende betrouwbare informatie opleveren om aan de SDKB (persoonsidentificerende) gegevens van een (vermeende) donor te verstrekken – en dus ook kan besluiten om die gegevens niet aan de SDKB te verstrekken als de beschikbare informatie onvoldoende betrouwbaar is.
nietrechtvaardigt dat [minderjarige 2] er geen aanspraak op zou kunnen maken dat op zijn verzoek de in artikel 3 lid 2 Wdkb neergelegde procedure, zoals nader omschreven onder nr. 6.10, gevolgd wordt. Zoals gedaagden zelf hebben aangevoerd, dient de Wdkb immers aldus te worden uitgelegd en uitgevoerd dat die procedure ook dient te worden gevolgd in die gevallen waarin een donorkind om verstrekking van persoonsidentificerende gegevens verzoekt van donoren die weliswaar vóór 1 juni 2004 een anonimiteitsverklaring hebben ondertekend, maar van wie het sperma nadien toch voor een kunstmatige inseminatie is gebruikt. De rechtbank wijst er nog eens op dat het belang van die donor om zijn identiteit verborgen te houden, in die procedure wordt meegewogen (het maken van die afweging is dus niet aan het Radboudumc). Niet valt in te zien waarom dat ten aanzien van [minderjarige 2] (zodra hij 16 jaar is) en zijn donorvader anders zou zijn. De interne werkafspraak tussen de Staat en het Radboudumc dat (persoonsidentificerende) gegevens niet zullen worden verstrekt indien in het archief geen ondubbelzinnige, getekende verklaring wordt aangetroffen dat het om een bekende donor gaat, is, in het geval aan de betrouwbaarheidstoets is voldaan, in strijd met de Wdkb en overigens ook met het doel dat de Staat nastreeft met het bewaren van het archief van MC Bijdorp en het vervolgens in beheer geven daarvan aan het Radboudumc, te weten “
dat – waar mogelijk – donorkinderen toch afstammingsgegevens zouden kunnen verkrijgen”. Die werkafspraak dient in dit geval derhalve buiten toepassing te worden gelaten en kan niet aan [minderjarige 2] worden tegengeworpen als hij op 16-jarige leeftijd om de verstrekking van persoonsidentificerende gegevens van zijn donorvader verzoekt.
b)ezien zal worden of de werkafspraken aanpassing behoeven ingeval van behandelingen die ná 2004 hebben plaatsgevonden”. Daaruit leidt de rechtbank af dat de Staat en het Radboudumc hebben afgesproken dat de interne werkafspraken kunnen worden herzien, althans dat de Staat als eigenaar van het archief kan initiëren dat die afspraken herzien worden. Mede gelet op dit vonnis ligt dan een aanpassing in de rede die inhoudt dat (a) ingeval eenmaal door het Radboudumc is vastgesteld dat er voldoende betrouwbare informatie beschikbaar is om (persoonsidentificerende) gegevens van een donor aan de SDKB te verstrekken, (b) het verzoek betrekking heeft op een kunstmatige inseminatie die na 1 juni 2004 heeft plaatsgevonden met sperma dat vóór die datum ter beschikking is gesteld, (c) het enkele feit dat er door die donor een anonimiteitsverklaring is afgelegd die verstrekking dan niet in de weg staat. Gesteld noch gebleken is dat zodanige verstrekking na die aanpassing in strijd zou zijn met de AVG, de Wgbk en/of de Wet BIG. De rechtbank gaat ervan uit dat die herziening voor [datum] kan plaatsvinden.