ECLI:NL:RBDHA:2022:6128

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
AWB 21/6212
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een zelfstandig schadeverzoekschrift van een vreemdeling met betrekking tot verjaring van schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling, eiser, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser heeft een zelfstandig schadeverzoekschrift ingediend, nadat zijn verzoek om schadevergoeding eerder was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, geboren op een onbekende datum en met de Togolese nationaliteit, in 2002 naar Nederland is gekomen op basis van een machtiging tot voorlopig verblijf. Echter, na aankomst bleek dat deze machtiging op een misverstand berustte, waardoor eiser zonder verblijfstitel in Nederland verbleef tot zijn terugkeer naar Togo in 2008. Eiser heeft in 2021 een verzoek om schadevergoeding ingediend, maar verweerder heeft dit verzoek afgewezen op grond van verjaring, aangezien de schade al in 2003 bekend was en het verzoek pas in 2021 werd ingediend.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek van eiser niet kan worden aangemerkt als een beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan, maar als een zelfstandig schadeverzoekschrift. De rechtbank heeft zich bevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen, maar heeft vastgesteld dat de verjaringstermijn van vijf jaar, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek, is verstreken. Eiser had zijn verzoek tot schadevergoeding voor 21 maart 2008 moeten indienen, maar deed dit pas op 25 februari 2021. Hierdoor is het verzoek te laat ingediend en heeft de rechtbank het beroep kennelijk ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/6212

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer],
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Togolese nationaliteit te hebben.
2. Op 12 juli 2002 is aan eiser een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) verleend. In september 2002 is eiser daarmee naar Nederland gekomen. Na aankomst in Nederland is gebleken dat de afgifte van de mvv op een misverstand berustte. Eiser heeft zonder verblijfstitel in Nederland verbleven totdat hij in 2008 is teruggekeerd naar Togo. Volgens eiser heeft hij in Togo te vrezen voor zijn schuldeisers, bij wie hij in het verleden geld heeft geleend om de reis naar Nederland te kunnen bekostigen. Eiser verblijft inmiddels in Ghana.
3. Op 25 februari 2021 heeft eiser bij verweerder een verzoek om schadevergoeding gedaan. Daarbij gaat het hem om de kosten voor het verkrijgen van de mvv, het legaliseren van zijn reisdocumenten, zijn reisverzekering, zijn vliegticket naar Nederland, het aanvragen van een werkvergunning, advocaatkosten in Nederland, kost en inwoning gedurende zes jaar in Nederland en het vliegticket terug naar Togo.
4. Bij besluit van 1 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de geleden schade niet meer voor vergoeding in aanmerking komt, omdat de verjaringstermijn van artikel 3:310, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is verstreken.
5. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt, voor zover van belang, hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. De bestuursrechter moet uit zichzelf beoordelen of hij bevoegd is om van een rechtsmiddel kennis te nemen. In dat kader overweegt de rechtbank het volgende.
7. Gelet op de bewoordingen van het schrijven van eiser aan de rechtbank betwist hij het bestreden besluit. Het is echter niet mogelijk om beroep in te stellen tegen een besluit van een bestuursorgaan over vergoeding van schade wegens onrechtmatig overheidshandelen. Dit staat in artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
8. Naar het oordeel van de rechtbank kan het schrijven van eiser echter wel worden aangemerkt als een zelfstandig schadeverzoekschrift zoals bedoeld in artikel 8:88 en 8:90 van de Awb. Volgens dit artikel kan de bestuursrechter op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van schade. Deze artikelen zijn echter in werking getreden op 1 juli 2013 en niet van toepassing op schade die is geleden vóór die datum. Uit artikel IV van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding blijkt dat in geval van schade voor deze datum, het recht van voor 1 juli 2013 van toepassing is.
9. Het recht dat gold voor 1 juli 2013 was neergelegd in 8:73, eerste lid, van de Awb. Op grond van dit artikel kon de bestuursrechter overgaan tot het toekennen van schadevergoeding bij het gegrond verklaren van een beroep tegen een schadeveroorzakend besluit. Ook kon de bestuursrechter een beroep tegen een besluit op een verzoek om schadevergoeding in behandeling nemen, een zogeheten zelfstandig schadebesluit. [1] Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit aan te merken als een dergelijk zelfstandig schadebesluit. De rechtbank acht zich daarom bevoegd om van het beroep kennis te nemen.
10. Niet in geschil is dat het schadeveroorzakend besluit, dan wel het schadeveroorzakend handelen van verweerder, in 2002 heeft plaatsgevonden. In artikel 3:310, eerste lid, van het BW staat dat een vordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. In artikel 3:326 van het BW staat dat dit ook van toepassing is buiten het vermogensrecht. Op 20 maart 2003 is eiser met de schade bekend geworden. Eiser had zijn verzoek tot schadevergoeding derhalve moeten indienen voor 21 maart 2008. Nu eiser deze op 25 februari 2021 heeft ingediend, zijn er meer dan vijf jaar verstreken en is eiser te laat is met het indienen van het verzoek tot schadevergoeding.
11. Gelet hierop heeft verweerder het bezwaar van eiser terecht kennelijk ongegrond verklaard. Het beroep is kennelijk ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Verschueren, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, op 21 juni 2022, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 6 mei 1997, ECLI:NL:RVS:1997:AA6762 (