ECLI:NL:RBDHA:2022:6127

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
NL22.11209
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op overdracht in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Libanese eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 15 juni 2022 was genomen, waarin een maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht van de eiser als bedoeld in de Dublinverordening, en dat er een significant risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet zijn betwist door de eiser en dat deze gronden voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook overwogen dat het ontbreken van een claimverzoek op dit moment niet betekent dat er geen zicht op overdracht is. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.11209

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. P.W. Bakkum),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. A. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van een schadevergoeding.
Verweerder heeft een informatiebericht ingediend.
De rechtbank heeft, na akkoord van partijen, bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Op 21 juni 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Libanese nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a: Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe gedaan;
3b: zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d: niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en
nationaliteit;
3e: in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f: zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten.
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a: zich niet aan één of meer andere voor hem/haar geldende verplichtingen van
hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4b: meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfvergunning hebben geleid.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden waarop de maatregel berust niet heeft betwist. De onbetwiste gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en kunnen de maatregel van bewaring dragen.
4. Eiser heeft aangevoerd dat geen zicht bestaat op overdracht omdat verweerder nog geen claim heeft gelegd in het kader van de Dublinverordening.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de maatregel van bewaring nodig is, omdat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht van eiser als bedoeld in de Dublinverordening en er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er concrete aanwijzingen bestaan dat eiser onder de werkingssfeer van de Dublinverordening valt, omdat onderzoek in het Eurodac-systeem heeft geleid tot drie treffers: één in Zwitserland (d.d. 24 november 2020), één in Oostenrijk (d.d. 29 september 2021) en één in Duitsland (dd. 13 april 2022).
6. De rechtbank stelt voorop dat de vraag of eiser in het kader van de Dublinverordening aan een andere lidstaat van de Europese Unie kan worden overgedragen dient te worden beoordeeld in het kader van een asielprocedure of een procedure inzake de overdracht. Dat neemt niet weg dat, als eiser in de onderhavige procedure aantoont dat op voorhand vaststaat dat de beoogde overdracht niet kan plaatsvinden, dit betrokken kan worden bij de vraag of zicht op uitzetting bestaat. [3]
7. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat met de treffers in het Eurodac-systeem sprake is van een concreet aanknopingspunt voor overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Uit de enkele omstandigheid dat nog geen claimverzoek is ingediend kan op dit moment niet worden afgeleid dat op voorhand vaststaat dat uitzetting niet mogelijk is. Verweerder mag immers op het moment van het opleggen van de maatregel van bewaring aan de hand van deze aanknopingspunten onderzoeken bij welk land een claimverzoek moet worden neergelegd. Verweerder heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt zoals blijkt uit het resultaat van onderzoek bij de Duitse autoriteiten van 17 juni 2022 en het verslag van het vertrekgesprek van 20 juni 2022. Voorts heeft verweerder op 20 juni 2022 aangekondigd dat een claimverzoek bij de Italiaanse autoriteiten wordt neergelegd. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring op een juiste grondslag berust en dat er op dit moment zicht op overdracht aanwezig is. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
8. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK0505.