ECLI:NL:RBDHA:2022:6110

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
C/09/619394 / KG ZA 21-1251
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Internationaal privaatrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging van een buitenlands arbitraal vonnis in een kort geding tussen Devas Multimedia America Inc. en Antrix Corporation Limited

In deze zaak heeft Devas Multimedia America Inc. (DMAI) een verzoek ingediend bij de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag om verlof te verlenen tot tenuitvoerlegging van een buitenlands arbitraal vonnis tegen Antrix Corporation Limited en Newspace India Limited. De zaak betreft een geschil dat voortvloeit uit een overeenkomst tussen Devas en Antrix, die in 2005 werd gesloten. Antrix heeft deze overeenkomst in 2011 ontbonden, wat leidde tot een arbitrageprocedure bij de International Court of Arbitration. In 2015 werd Antrix veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan Devas, maar Antrix heeft tot op heden geen betalingen verricht. DMAI, als dochteronderneming van Devas, heeft het recht om de vorderingen van Devas te incasseren op basis van een overeenkomst tussen hen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 2 maart 2022, waarbij DMAI en de aandeelhouders vertegenwoordigd waren door hun advocaat, terwijl Antrix en Newspace niet verschenen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over het verzoek, omdat het verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging voldoende verbonden is met de Nederlandse rechtssfeer. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de oproeping van Antrix en Newspace voor de zitting niet correct is uitgevoerd, wat betekent dat er geen beslissing kan worden genomen totdat de betekening is vastgesteld.

De voorzieningenrechter heeft besloten een nieuwe zitting te bepalen om het verzoek van DMAI te behandelen, waarbij de termijn van zes maanden in acht moet worden genomen voor Newspace, terwijl Antrix inmiddels in de procedure is verschenen. De beslissing om het verzoek aan te houden is genomen om ervoor te zorgen dat alle partijen correct zijn opgeroepen en dat de procedure eerlijk verloopt. De voorzieningenrechter heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om hun verhinderdata door te geven voor de nieuwe zitting.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel – voorzieningenrechter
zaaknummer / rekestnummer: C/09/619394 / KG RK 21-1251
Beschikking van 20 april 2022
in de zaak van
Devas Multimedia America Inc,
gevestigd te Wilmington (Delaware), Verenigde Staten van Amerika,
verzoekster,
advocaat mr. G.J. Meijer te Amsterdam,
en de belanghebbenden:

1.Antrix Corporation Limited,

gevestigd te Bengaluru (Karnataka) India,
advocaat mr. M.J. Siegers te Rotterdam,

2.Newspace India Limited,

gevestigd te Bengaluru (Karnataka) India,
niet verschenen,
en

3.CC/Devas (Mauritius) Ltd.,

4.
Devas Employees Mauritius Private Limited,
5.
Telcom Devas Mauritius Limited,
gevestigd te Port Louis, Mauritius,
advocaat mr. G.J. Meijer te Amsterdam.
Verzoekster wordt hierna aangeduid als ‘DMAI’. De belanghebbende sub 1 en 2 respectievelijk als ‘Antrix’ en ‘Newspace’ en de belanghebbenden sub 3, 4 en 5 gezamenlijk als ‘de aandeelhouders’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ het op 18 oktober 2021 ingekomen verzoekschrift, met producties;
­ de brief van Devas VS van 26 oktober 2021, met producties;
­ de brief van Devas VS van 4 november 2021;
­ de op 23 februari 2022 ingekomen schriftelijke reactie van de aandeelhouders, met producties;
­ de brief van Devas VS van 1 maart 2022, met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 maart 2022. Hierbij is van de zijde van DMAI en de aandeelhouders mr. Meijer voornoemd verschenen, vergezeld van zijn kantoorgenoten mrs. T.A. van Noord en B.R.D. Hoebeke. Antrix en Newspace zijn ter zitting niet verschenen.
1.3.
In hun schriftelijke reactie van 23 februari 2022 hebben de aandeelhouders verzocht te worden aangemerkt als belanghebbenden in deze procedure. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek ter zitting gehonoreerd en heeft de aandeelhouders als belanghebbenden aangemerkt.
1.4.
Namens DMAI en de aandeelhouders zijn ter zitting pleitnota’s overgelegd en voorgedragen en is een nadere productie overgelegd.
1.5.
Ter zitting is aangekondigd dat op 13 april 2022 beslist zal worden. Deze datum is vervolgens nader bepaald op heden.
1.6.
Na de mondelinge behandeling is een brief van Antrix van 4 maart 2022 binnengekomen. DMAI heeft hier bij brief van 9 maart 2022 op gereageerd.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
DMAI is een dochteronderneming van Devas Multimedia Private Limited (hierna: Devas). Devas is een vennootschap naar Indiaas recht, die gespecialiseerd is in het ontwikkelen en aanbieden van communicatietechnologieën. De aandeelhouders houden (de) aandelen in Devas.
2.2.
Antrix en Newspace zijn vennootschappen naar Indiaas recht. De aandelen van deze vennootschappen worden voor 99,9% gehouden door de President van de Republiek India (hierna: India). Newspace is opgericht op 6 maart 2019.
2.3.
In januari 2005 is tussen Devas en Antrix een overeenkomst gesloten (hierna: de Overeenkomst). In verband met de uitvoering van deze overeenkomst hebben de aandeelhouders in de periode van 2006 tot 2009 financiële middelen in Devas geïnvesteerd.
2.4.
Op 25 februari 2011 heeft Antrix aan Devas medegedeeld dat zij de Overeenkomst ontbond. Devas stelde zich op het standpunt dat deze ontbinding onrechtmatig was.
2.5.
Arbitrage tegen Antrix
2.5.1.
In verband met de volgens Devas onrechtmatige ontbinding van de Overeenkomst, heeft Devas op 1 juli 2011 op grond van de arbitrageclausule in de Overeenkomst bij de International Court of Arbitration van de International Chamber of Commerce een arbitrage tegen Antrix aanhangig gemaakt (hierna: de ICC-Arbitrage).
2.5.2.
In de ICC-Arbitrage is op 14 september 2015 eindvonnis gewezen (hierna: het ICC-Vonnis). In dit vonnis is Antrix veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding (van USD 562.500.00,= in hoofdsom, te vermeerderen met rente) aan Devas, voor de schade die Antrix veroorzaakt heeft door de onrechtmatige ontbinding van de Overeenkomst.
2.5.3.
Antrix heeft tot heden geen betalingen verricht.
2.5.4.
Antrix heeft op 10 november 2016 in India een vordering tot vernietiging van het ICC-Vonnis ingesteld. In deze procedure is nog geen einduitspraak gedaan.
2.5.5.
Devas heeft in diverse landen exequaturprocedures tegen Antrix aanhangig gemaakt, teneinde haar vordering op grond van het ICC-Vonnis op Antrix te kunnen innen. In de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk is in rechterlijke beslissingen bepaald dat het ICC-Vonnis in die landen ten uitvoer mag worden gelegd. Tegen die beslissingen is door Antrix telkens beroep ingesteld.
2.6.
Arbitrage tegen India
2.6.1.
Op 3 juli 2012 hebben de aandeelhouders op grond van artikel 8 van het bilaterale investeringsverdrag van 4 september 1998 tussen Mauritius en India (hierna: het Investeringsverdrag) en het arbitragereglement van de United Nations Commission on Internationale Trade Law een arbitrage tegen India aanhangig gemaakt wegens haar (volgens de aandeelhouders) doorslaggevende invloed op de totstandkoming en naleving van de Overeenkomst door Antrix (hierna: de Investeringsarbitrage). In deze procedure is bij arbitraal deelvonnis van 25 juli 2016 (hierna: het Deelvonnis) geoordeeld dat India het Investeringsverdrag had geschonden toen India de Overeenkomst tussen Devas en Antrix beëindigde en dat India had nagelaten een billijke vergoeding voor de onteigening van hun investeringen in India aan de aandeelhouders te betalen. Bij eindvonnis van 13 oktober 2020 (hierna: het Quantum-Vonnis) is India veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de aandeelhouders (namelijk USD 50.497.600,= aan CC/Devas (Mauritius) Ltd., USD 50.497.600,= aan Telecom Devas Mauritius Limited en USD 10.300.800,= aan Devas Employees Mauritius Private Limited).
2.6.2.
India heeft in Nederland vorderingen tot vernietiging van het Deelvonnis en het Quantum-Vonnis ingesteld. De vordering tot vernietiging van het Deelvonnis is door de rechtbank Den Haag bij vonnis van 14 november 2018 afgewezen. Dit vonnis is door het gerechtshof Den Haag op 16 februari 2021 bekrachtigd. Hierover is een cassatieprocedure aanhangig. Ten aanzien van de vordering tot vernietiging van het Quantum-Vonnis is nog geen beslissing genomen.
2.6.3.
Op 17 mei 2021 heeft de rechtbank Den Haag de aandeelhouders verlof verleend om het Quantum-Vonnis ten uitvoer te leggen.
2.7.
Op 2 februari 2018 hebben DMAI en Devas een Collection Services Agreement (hierna: de CSA) gesloten. In de CSA zijn DMAI en Devas overeengekomen dat DMAI bevoegd is de rechten van Devas onder het ICC-Vonnis uit te oefenen en dat DMAI recht heeft op 30% van het bedrag dat zij kan verhalen op Antrix.
2.8.
Op 18 januari 2021 heeft Antrix bij het National Company Law Tribunal in Begaluru, India, een verzoekschrift tot liquidatie van Devas ingediend. Vervolgens heeft het National Company Law Tribunal op 19 januari 2021 een voorlopig bewindvoerder aangesteld. Deze voorlopig bewindvoerder had als taak:
“to take into his or its custody or control all the property, effects and actionable claims to which the R1 Company[Devas]
is or appears to be entitled to and take such steps and measures, as may be necessary, to protect and preserve the properties of the R1 Company[Devas]
and to avoid misuse of its property.”
Bij uitspraak van 25 mei 2021 is de voorlopige bewindvoering omgezet in een definitieve liquidatie van Devas en is de voorlopig bewindvoerder aangesteld als vereffenaar.

3.Het verzoek

3.1.
DMAI verzoekt de voorzieningenrechter verlof te verlenen tot tenuitvoerlegging van het ICC-Vonnis tegen Antrix en Newspace, met veroordeling van Antrix en Newspace in de kosten die op de afgifte van het verlof vallen, alles voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.
DMAI voert ter onderbouwing van haar verzoek onder meer – kort samengevat – het volgende aan. DMAI treedt op als lasthebber van Devas, overeenkomstig de bepalingen van de CSA. Op grond van de CSA is DMAI gerechtigd voor rekening van Devas maar op eigen naam de belangen van Devas met betrekking tot de uit het ICC-Vonnis voortvloeiende vordering te behartigen, zij is ook contractueel verplicht in deze exequaturprocedure voor Devas op te treden. DMAI heeft daar ook een persoonlijk belang bij, omdat zij in ruil voor haar diensten recht heeft op een vergoeding van 30% van het bedrag dat zij via de tenuitvoerlegging kan incasseren. Hoewel Newspace niet als schuldenaar wordt genoemd in het ICC-Vonnis, wordt zij wel, als verweerster, in deze procedure betrokken en wil DMAI verlof om het ICC-Vonnis ook tegen Newspace ten uitvoer te kunnen leggen. Newspace is een ‘alter ego’ van Antrix en moet daarmee (naar Indiaas recht) worden vereenzelvigd. Newspace is uitsluitend opgericht om de bedrijfsactiviteiten (en de overige activa) van Antrix over te nemen, terwijl India Antrix leeghaalt om de inning en tenuitvoerlegging van het ICC-Vonnis te frustreren. Er bestaan geen gronden om het gevraagde verlof tot tenuitvoerlegging te weigeren, noch tegen Antrix, noch tegen Newspace.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat een verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis in Nederland naar haar aard voldoende verbonden is met de Nederlandse rechtssfeer.
4.2.
Op 1 januari 2015 is met wijzigingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) nieuwe wetgeving rondom arbitrage in werking getreden. Op grond van de huidige bepalingen is het gerechtshof de aangewezen rechter ten aanzien van verzoekschriften inzake de tenuitvoerlegging van een buitenlands arbitraal vonnis. Op grond van het oude recht was de voorzieningenrechter de aangewezen rechter. In dit geval is sprake van een situatie waarin de buitenlandse arbitrage is aangevangen voor de dag van inwerkingtreding van de nieuwe wet, maar waarbij het verzoekschrift tot tenuitvoerlegging van het buitenlandse arbitrale vonnis is ingediend na inwerkingtreding van die wet. Het overgangsrecht ten aanzien van de wetswijziging van 1 januari 2015 is neergelegd in artikel IV Wet modernisering arbitragerecht. Hierin wordt voor het overgangsrecht onderscheid gemaakt op grond van het moment waarop de arbitrage aanhangig is gemaakt. Indien de arbitrage voor 1 januari 2015 aanhangig is gemaakt, geldt het oude arbitragerecht, zowel voor binnenlandse als voor buitenlandse arbitrages (HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1990). Gelet hierop en gelet het moment waarop de ICC-Arbirtrage aanhangig is gemaakt (op 11 juli 2011, voor inwerkingtreding van het nieuwe arbitragerecht) is de voorzieningenrechter van de rechtbank bevoegd van onderhavig verzoek kennis te nemen.
4.3.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag is op grond van artikel 985 Rv (oud) als rechter van het arrondissement waar – blijkens de ter zitting overgelegde stukken met betrekking tot het ten laste van Antrix gelegde conservatoire beslag – tenuitvoerlegging wordt verlangd ook de relatief bevoegde rechter.
4.4.
Aangezien Antrix en Newspace niet ter zitting zijn verschenen, moet – voordat aan een inhoudelijke beoordeling toegekomen kan worden – eerst worden beoordeeld of Antrix en Newspace behoorlijk zijn opgeroepen om ter zitting van 2 maart 2022 te verschijnen. Devas diende Antrix en Newspace op grond van artikel 987 lid 3 Rv (oud) bij deurwaardersexploot op te roepen voor de zitting. Omdat Antrix en Newspace beide zijn gevestigd in India en zowel India als Nederland partij zijn bij het Haags Betekeningsverdrag, dienen de bepalingen uit het Haags Betekeningsverdrag daarbij in acht te worden genomen.
4.5.
Ingevolge het Haags Betekeningsverdrag moet betekening van het exploot van oproeping geschieden doordat de centrale autoriteit van de Staat van herkomst (Nederland) een aanvraag indient bij de centrale autoriteit van de aangezochte Staat (India). De centrale autoriteit van India belast zich vervolgens met de betekening of kennisgeving van het te betekenen stuk en maakt op grond van artikel 6 van het Haags Betekeningsverdrag – conform een modelformulier – een verklaring op inhoudende dat uitvoering is gegeven aan de aanvraag om een stuk te betekenen. Die verklaring wordt toegezonden aan de aanvrager tot betekening. Op grond van artikel 10 van het Haags Betekeningsverdrag kan toezending van (gerechtelijke) stukken / kennisgeving ook op andere wijze plaatsvinden (bijvoorbeeld door toezending per post, rechtstreekse betekening door een deurwaarder in de staat van bestemming), tenzij de Staat van bestemming verklaart zich daartegen te verzetten. India heeft zo’n voorbehoud gemaakt, zodat toezending van het deurwaardersexploot op grond van het Haags Betekeningsverdrag slechts kan geschieden door tussenkomst van de centrale autoriteit van India.
4.6.
De Nederlandse centrale autoriteit heeft conform het Haags Betekeningsverdrag de stukken (exploot van oproeping, voorzien van een afschrift van het verzoekschrift, met bijlagen, voorzien van een vertaling in de Engelse taal) toegezonden aan de centrale autoriteit van India. Vervolgens heeft een door DMAI ingeschakeld advocatenkantoor in India navraag gedaan bij de centrale autoriteit in India en geprobeerd het betekeningsproces in India te bespoedigen. Ook de Nederlandse centrale autoriteit heeft nog navraag gedaan en heeft per e-mail de stukken nogmaals toegezonden aan de centrale autoriteit van India. Dit alles heeft er echter niet toe geleid dat van de centrale autoriteit van India de verklaring als bedoeld in artikel 6 van het Haags Betekeningsverdrag inhoudende dat uitvoering is gegeven aan de aanvraag om een stuk te betekenen is ontvangen, noch met betrekking tot de betekening aan Antrix, noch met betrekking tot de betekening aan Newspace. Gelet hierop en nu Antrix en Newspace beide niet ter zitting van 2 maart 2022 zijn verschenen, kan niet worden vastgesteld dat zij correct voor de zitting van 2 maart 2022 zijn opgeroepen. Antrix is weliswaar inmiddels in de procedure verschenen en hoewel – gezien het moment dat zij is verschenen - aannemelijk is dat zij reeds voorafgaand aan de zitting kennis had van de procedure, kan niet objectief worden vastgesteld dat zij tijdig voorafgaand aan de zitting kennis had genomen van de oproep voor die zitting.
4.7.
Ingevolge artikel 15 lid 1 van het Haags Betekeningsverdrag moet een beslissing worden aangehouden als een verweerder niet is verschenen en – kort gezegd – geen bewijs van betekening van het stuk dat het geding inleidt is overgelegd, totdat alsnog blijkt van correcte betekening. Op grond van artikel 15 lid 2 van het Haags Betekeningsverdrag kan een verdragsluitende staat verklaren dat zijn rechters toch een beslissing kunnen geven als dat bewijs niet is ontvangen als voldaan is aan (ieder van) de volgende voorwaarden: a) het stuk is toegezonden op een wijze die is geregeld in het verdrag, b) sinds de toezending van het stuk een termijn is verlopen die door de rechter van geval tot geval moet worden vastgesteld, maar tenminste zes maanden bedraagt, en c) in weerwil van alle bij de bevoegde autoriteiten aangewende pogingen geen bewijs van betekening, kennisgeving of afgifte van het oproepingsexploot kon worden verkregen. Nederland heeft deze verklaring afgegeven. Dit betekent dat – in geval van niet verschenen verweerders en het ontbreken van bewijs van betekening – op een verzoek kan worden beslist, maar niet eerder dan zes maanden na toezending van het stuk dat het geding inleidt.
4.8.
Anders dan DMAI betoogt, biedt artikel 10 lid 2 van de Uitvoeringswet Haags Betekeningsverdrag niet de ruimte om ondanks het bepaalde in artikel 15 lid 1 en 2 van het Haags Betekeningsverdrag reeds nu te beslissen op het verzoek van DMAI. Ook artikel 10 lid 2 van de Uitvoeringswet heeft immers als uitgangspunt dat tenminste zes maanden moeten zijn verlopen sinds de toezending van het procesinleidende stuk. Bovendien kunnen bepalingen uit de Nederlandse uitvoeringswet niet worden tegengeworpen aan een in het buitenland gevestigde procespartij. Voor wat betreft de betekening van stukken in het buitenland gelden voor de in het buitenland gevestigde procespartij slechts de verdragsbepalingen en die geven die ruimte niet. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat DMAI vermoedt dat de Indiase centrale autoriteit – vanwege de belangen van India in Antrix en Newspace – moedwillig aan de correcte uitreiking van het exploot aan Antrix en Newspace in de weg staat. Voor zover dat daadwerkelijk aan de orde is, biedt ook het Haags Betekeningsverdrag de mogelijkheid om uiteindelijk alsnog – na ommekomst van een termijn van zes maanden – een rechterlijke beslissing te verkrijgen. Er is dan ook geen aanleiding om aan de verdragsbepalingen voorbij te gaan. Ook het door DMAI gestelde spoedeisend belang is daarvoor geen reden. Het Haags Betekeningsverdrag in artikel 15 lid 3 biedt slechts ruimte om – indien niet is gebleken dat de oproeping een niet verschenen verweerder heeft bereikt – in spoedeisende gevallen voorlopige of conservatoire maatregelen te treffen. Dergelijke maatregelen zijn in dit geding niet aan de orde. Anderszins biedt het Verdrag geen ruimte tot afwijking van de in het Verdrag opgenomen bepalingen.
4.9.
Gezien al het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding een nieuwe zitting te bepalen om het verzoek van DMAI te behandelen. Omdat Newspace nog niet in de procedure is verschenen, zal de zitting worden bepaald met inachtneming van de termijn als bedoeld in artikel 15, tweede lid onder b van het Haags Betekeningsverdrag, zodat na het verstrijken van die termijn ook zonder bericht van de centrale autoriteit van India op het verzoek van DMAI kan worden beslist, als aan de overige voorwaarden van dat artikel is voldaan. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband dat reeds nu kan worden vastgesteld dat het stuk is toegezonden op een van de in het Verdrag bedoelde wijze (namelijk door tussenkomst van de centrale autoriteiten van Nederland en India) en dat DMAI voldoende pogingen heeft gedaan om bewijs van betekening of kennisgeving/afgifte te verkrijgen.
4.10.
Omdat Antrix inmiddels in de procedure is verschenen, hoeft ten aanzien van haar niet meer de termijn van zes maanden als bedoeld in artikel 15 lid 2 sub b van het Haags Betekeningsverdrag in acht te worden genomen voordat op het verzoek van DMAI kan worden beslist. Die termijn geldt immers alleen bij een niet verschenen verweerder. Omdat DMAI echter heeft gesteld dat zij er aan hecht dat het geschil met Antrix en Newspace gezamenlijk wordt behandeld – hetgeen de voorzieningenrechter ook aangewezen acht – zal de nadere mondelinge behandeling voor zowel Antrix als Newspace op hetzelfde moment worden bepaald.
4.11.
Antrix heeft in haar brief van 4 maart 2022 gesteld dat een nieuwe zitting moet worden bepaald op een termijn van zes maanden na de nieuwe datumbepaling. Hierin volgt de voorzieningenrechter Antrix niet. Zoals reeds overwogen, geldt de zes-maanden termijn voor Antrix niet meer, omdat zij inmiddels in de procedure is verschenen. Voor wat betreft Newspace geldt dat het Haags Betekeningsverdrag uitgaat van een termijn van zes maanden sinds de datum van toezending van het stuk waarmee het geding is ingeleid. Dat is in onderhavige zaak gebeurd op 14 december 2021, zodat de nieuw te bepalen zitting kan plaatsvinden vanaf 14 juni 2022. Hierbij neemt de voorzieningenrechter ook in aanmerking dat ervan uitgegaan kan worden dat Newspace inmiddels – ondanks dat de verklaring als bedoeld in artikel 6 van het Haags Betekeningsverdrag nog niet is afgegeven – bekend is met onderhavige procedure. Immers, DMAI heeft in haar brief van 1 maart 2022 gemotiveerd toegelicht – onder verstrekking van onderliggende stukken waarin een en ander wordt bevestigd – dat zij de stukken en oproep voor de zitting van 2 maart 2022 naast de in het Haags Betekeningsverdrag voorgeschreven wijze ook per aangetekende post en per UPS koerier aan Antrix en Newspace heeft toegezonden, waarbij zij bewijs van ontvangst van de stukken door Antrix en Newspace heeft overgelegd. Tevens heeft zij de stukken per e-mail aan Antrix en Newspace toegezonden. Vaststaat vast dat al deze inspanningen van DMAI er toe hebben geleid dat Antrix op de hoogte is van onderhavige procedure, zodat aannemelijk is dat ook Newspace dankzij deze inspanningen bekend is met de procedure. Daar komt nog eens bij dat Antrix en Newspace op dezelfde campus zijn gevestigd en dezelfde aandeelhouders en hetzelfde management hebben, zodat aannemelijk is Newspace ook door Antrix over de procedure is geïnformeerd.
4.12.
De voorzieningenrechter zal een nadere mondelinge behandeling bepalen in de periode gelegen tussen 24 augustus 2022 en 15 september 2022 (om roostertechnische redenen is een eerdere datum niet mogelijk, terwijl bovendien voor Newspace een redelijke oproepingstermijn moet worden gehanteerd). DMAI en Antrix worden in de gelegenheid gesteld uiterlijk op 30 april 2022 hun dan actuele verhinderdata over genoemde periode te verstrekken, waarna zij nader zullen worden geïnformeerd over zittingsdatum en -tijd. Indien DMAI en Antrix geen verhinderdata overleggen, of zodanig veel verhinderdata dat het plannen van een zitting niet mogelijk is, zal met de verhinderdata geen rekening worden gehouden. DMAI dient vervolgens Newspace binnen één week na de datumbepaling op te roepen voor de alsdan bepaalde nadere mondelinge behandeling. Het volstaat daarbij als DMAI die oproep verzendt via e-mail, aangetekende post en per UPS Koerier (alles voor zoveel mogelijk met bewijs van ontvangst), een en ander conform de wijze waarop zij de oproeping voor de zitting van 2 maart 2022 buiten de in het Haags Betekeningsverdrag voorgeschreven wijze om heeft verzonden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
stelt DMAI en Antrix in de gelegenheid uiterlijk op 30 april 2022 hun verhinderdata over de periode van 22 augustus 2022 tot en met 15 september 2022 te verstrekken;
5.2.
bepaalt dat DMAI binnen één week nadat de datum en tijd voor de nadere mondelinge behandeling zijn bepaald, Newspace op de onder 4.12 weergegeven wijze moet oproepen voor de zitting;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022.