ECLI:NL:RBDHA:2022:6053

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
SGR 20/4727
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 en de motivering daarvan

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 25 mei 2022, staat de herziening van een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) centraal. Eiser, die lijdt aan diverse lichamelijke beperkingen, ontving sinds 2015 12 uur ondersteuning per week voor het voeren van zijn huishouden. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, heeft in een besluit van 30 maart 2021 (bestreden besluit II) de eerder toegekende ondersteuning herzien naar 6 uur per week, wat eiser betwistte. Eiser stelde dat zijn omstandigheden niet waren veranderd en dat de herziening in strijd was met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende had aangetoond dat de wijziging van de maatwerkvoorziening gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat de herziening niet op een deugdelijke motivering berustte en dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de ondersteuningsbehoefte van eiser. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit II en herstelde de oorspronkelijke indicatie van 12 uur ondersteuning per week, waarbij verweerder ook werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4727

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.M. Noorlander),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Punter).

Procesverloop

Met het besluit van 13 augustus 2018 (het toekenningsbesluit of primaire besluit) heeft verweerder aan eiser op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor de periode van 21 mei 2018 tot en met 21 mei 2023 een maatwerkvoorziening toegekend voor ondersteuning bij het voeren van een huishouden in de vorm van zorg in natura. Verweerder heeft daarin bepaald dat het ondersteuningsplan van 29 mei 2018 deel uitmaakt van het besluit.
Met het ondersteuningsplan van 11 mei 2020 heeft de zorgaanbieder het ondersteuningsplan van 29 mei 2018 gewijzigd.
Met het besluit van 7 juli 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het toekenningsbesluit en het ondersteuningsplan van 11 mei 2020 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen bestreden besluit I beroep ingesteld.
Met het besluit van 30 maart 2021 (bestreden besluit II) heeft verweerder bestreden besluit I vervangen en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft naar aanleiding van bestreden besluit II aanvullende gronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser is bekend met diverse lichamelijke beperkingen waardoor hij niet in staat is zijn eigen huishouden te doen. Hij ontvangt daarom al geruime tijd ondersteuning op grond van de Wmo 2015. In het besluit van 17 november 2015 heeft verweerder aan eiser een indicatie verstrekt voor 10 uur ondersteuning bij het voeren van een huishouden per week. De zorgaanbieder is TZorg. Deze indicatie is in 2016 en 2017 ambtshalve verlengd. In 2018 heeft een herbeoordeling van de indicatie plaatsgevonden. In dat kader heeft verweerder de GGD Haaglanden verzocht om een medisch advies. Dit medisch advies is op 7 mei 2018 uitgebracht. Daarnaast heeft eiser met TZorg het ondersteuningsplan van 29 mei 2018 opgesteld. Daarin is opgenomen welke taken met welke frequentie moeten worden overgenomen. De herbeoordeling heeft geleid tot het toekenningsbesluit. De ondersteuning richt zich op het voeren van een huishouden en de te behalen resultaten zijn: ‘heeft een schone, leefbare en georganiseerde woning, ‘beschikt over schoon wasgoed en schone draagbare kleding’ en ‘heeft voldoende levensmiddelen in huis’. TZorg heeft aangegeven 12 uur per week nodig te hebben om de gestelde resultaten te behalen.
1.2.
In mei 2020 heeft TZorg bij verweerder gemeld de afgesproken 12 uur ondersteuning per week niet nodig te hebben om de gestelde resultaten te behalen. Op 11 mei 2020 heeft een gesprek tussen eiser, verweerder en TZorg plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan heeft TZorg een nieuw ondersteuningsplan opgesteld voor de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 mei 2023. Daarin is de frequentie waarmee een aantal van de taken moet worden verricht, verlaagd. Eiser heeft dit ondersteuningsplan niet ondertekend.
1.3.
Op 2 juni 2020 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het ondersteuningsplan en het toekenningsbesluit.
2.
2.1.
Met bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder legde daaraan ten grondslag dat het ondersteuningsplan geen besluit is en dat het bezwaar tegen het toekenningsbesluit te laat is ingediend.
2.2.
Met bestreden besluit II heeft verweerder bestreden besluit I vervangen en het bezwaar van eiser alsnog inhoudelijk behandeld en ongegrond verklaard. Verweerder overweegt daartoe het volgende. Het door eiser tegen het toekenningsbesluit gerichte bezwaar is ontvankelijk omdat het ondersteuningsplan, dat onderdeel uitmaakt van dat besluit, op 11 mei 2020 is gewijzigd en daarmee het toekenningsbesluit. Verweerder heeft voorts gekozen voor een resultaatgerichte werkwijze. Voor objectivering van het begrip ‘schoon huis’ baseert verweerder zich op de normen het KPMG-rapport Normering van de basisvoorziening ‘schoon huis’ van 12 augustus 2016 (het KPMG-rapport). In mei 2020 heeft TZorg onderzocht of de ingezette 12 uur per week nog noodzakelijk is om de doelen te bereiken. Daarbij is betrokken dat eiser een deel van de ondersteuning inzette voor activiteiten die niet in het ondersteuningsplan waren beschreven en is bekeken welke taken de zoon van eiser, die ten tijde van bestreden besluit II 14 jaar oud was, kan overnemen zonder hem onredelijk zwaar te belasten. Uit het ondersteuningsplan van 11 mei 2020 blijkt volgens verweerder dat bijna alle activiteiten in een hogere frequentie plaatsvinden dan op basis van het KPMG-rapport noodzakelijk is. Voor sommige van de taken is dit vanwege eisers beperkingen vanzelfsprekend. Eiser heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat voor de door hem genoemde punten een hogere frequentie is vereist. Op basis van het ondersteuningsplan van 11 mei 2020 en het KPMG-rapport stelt verweerder vast dat alle werkzaamheden in de juiste frequentie worden uitgevoerd. TZorg stelt dat dit zich vertaalt naar 6 uur ondersteuning per week. Verweerder vergelijkt het ondersteuningsplan met de normen uit het CIZ-protocol. Op grond daarvan concludeert verweerder dat de zoon van eiser ongeveer een uur per week huishoudelijke taken moet verrichten en dat de uren die TZorg inzet voldoende zijn om het resultaat van een schone en leefbare woning in voldoende mate te bereiken.
2.3.
Eiser voert tegen bestreden besluit II aan dat verweerder in strijd met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel handelt door de indicatie met het ondersteuningsplan van 11 mei 2020 tussentijds te wijzigen. Eiser ontving sinds 2015 12 uur ondersteuning per week. Zijn omstandigheden zijn niet dusdanig veranderd dat dit een vermindering van 6 uur ondersteuning per week rechtvaardigt. Tzorg heeft bovendien een direct financieel belang bij de veel lagere inzet van ondersteuning en is daarom niet onafhankelijk. Daarnaast had verweerder een indicatie in uren moeten verstrekken, in plaats van een resultaatgerichte indicatie. Het toekenningsbesluit is onvoldoende concreet en biedt onvoldoende rechtsbescherming. De indicatie kon niet op grond van het KPMG-rapport worden gewijzigd. Deze rapportage is niet transparant en er zijn geen concrete normtijden uit te destilleren. Voorts klopt de indicatie volgens het CIZ-protocol niet. Er is geen rekening gehouden met een tweepersoonshuishouden en de omvang van de woning. Voor de licht huishoudelijke taken geldt een indicatie van 90 minuten per week, niet 60 minuten. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met het extra schoonmaakwerk in verband met de motorische problemen van eiser. Daarnaast kunnen kinderen onder de 18 slechts enkele lichte taken verrichten. Wat verweerder van eisers zoon verlangt overstijgt de gebruikelijke zorg en de belastbaarheid van de zoon.

Beoordeling

3.
3.1.
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het beroep van eiser van rechtswege mede gericht tegen bestreden besluit II. Niet is gebleken dat eiser nog een belang heeft bij zijn beroep tegen bestreden besluit I. In zoverre is zijn beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank ziet hierin wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser en te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.
3.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke (wettelijke) regels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.3.
Verweerder kan op grond van artikel 2.3.10, eerste lid, onder e, Wmo 2015 een beslissing tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening herzien indien hij vaststelt dat de cliënt de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt. Dit betekent dat verweerder gedurende de looptijd van een indicatie bevoegd is om deze te wijzigen indien daartoe aanleiding bestaat. Dit kan onder andere het geval zijn als een betrokkene minder ondersteuning nodig heeft dan eerder is toegekend. Eisers betoog dat verweerder door de indicatie te wijzigen in strijd met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel handelt, slaagt dan ook niet.
3.4.
Dit laat onverlet dat een herziening aan de daaraan te stellen eisen moet voldoen. Het gewijzigde toekenningsbesluit is een voor eiser belastend besluit. Daarom moet verweerder aannemelijk maken dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan. Dit betekent dat verweerder de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. Als verweerder tot de conclusie komt dat aan de voorwaarden van artikel 2.3.10, eerste lid, aanhef en onder e, Wmo 2015 is voldaan, moet hij zich bij de uitoefening van de in dit artikel neergelegde discretionaire bevoegdheid rekenschap geven van de daarbij af te wegen belangen. [1]
3.5.
Met eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder de herziening van de maatwerkvoorziening niet voldoende heeft gemotiveerd.
3.6.
Uit het dossier blijkt niet op basis van welk onderzoek, anders dan de melding van de zorgaanbieder en het gesprek van 11 mei 2020, verweerder tot de conclusie is gekomen dat eisers omstandigheden in die mate zijn gewijzigd dat hij niet langer is aangewezen op de in het ondersteuningsplan van 29 mei 2018 genoemde frequentie waarmee de taken moeten worden verricht. Evenmin is gebleken dat eiser met de lagere frequentie van hulp uit het ondersteuningsplan van 11 mei 2020 (nog steeds) voldoende in zijn beperkingen wordt gecompenseerd. Zo is bijvoorbeeld niet gebleken waarom voorheen 3 keer per week dweilen noodzakelijk werd geacht en verweerder thans van oordeel is dat met 2 keer dweilen per week kan worden volstaan. De enkele verwijzing naar het KPMG-rapport en het CIZ-protocol in bestreden besluit II is in dat kader onvoldoende, omdat deze ten tijde van het toekenningsbesluit ook al voorhanden waren en er toen voor is gekozen om daarvan af te wijken. Daarnaast heeft verweerder ter zitting niet betwist dat TZorg er een financieel voordeel bij heeft om de frequentie van de te verrichten taken te verlagen en dus niet onafhankelijk is. Gelet hierop mocht verweerder niet enkel op de verklaring van TZorg afgaan en had het op zijn weg gelegen om nader onderzoek te doen naar de ondersteuningsbehoefte van eiser voordat de indicatie werd herzien.
3.7.
Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 2.3.10, eerste lid, aanhef en onder e, Wmo 2015. Dit betekent dat bestreden besluit II onzorgvuldig is voorbereid en niet op een deugdelijke motivering berust. De rechtbank zal bestreden besluit II vernietigen omdat dit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, Awb.
4. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, als bedoeld in artikel 8:72, derde lid onder b, Awb. De rechtbank herroept het primaire besluit zoals gewijzigd met het ondersteuningsplan van 11 mei 2020 omdat daaraan hetzelfde gebrek kleeft als aan bestreden besluit II en omdat de rechtbank het gelet op de resterende looptijd van de indicatie en de te verwachten duur van het nog te verrichten onderzoek niet doelmatig acht om verweerder in de gelegenheid te stellen om dat onderzoek thans te verrichten. Verweerder kan dit onderzoek in de toekomst alsnog verrichten in het kader van een eventuele verlenging van de indicatie. Dit betekent dat de indicatie van eiser zoals die volgt uit het toekenningsbesluit en het daarvan deel uitmakende ondersteuningsplan van 29 mei 2018, herleeft.
5. Zoals reeds onder 3.1 overwogen moet verweerder aan eiser diens proceskosten en het door hem betaalde griffierecht vergoeden. De proceskosten bepaalt de rechtbank op
€ 1.518,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit II gegrond;
- vernietigt bestreden besluit II;
- herroept het primaire besluit zoals gewijzigd met het ondersteuningsplan van 11 mei 2020 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit II;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke (wettelijke) regels
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
1. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, Awb heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)
1. Op grond van artikel 2.3.5, derde lid, Wmo 2015 beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
2. Op grond van artikel 2.3.10, eerste lid, aanhef en onder e, Wmo 2015 kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 herzien indien het college vaststelt dat de cliënt de maatwerkvoorziening voor een ander doel gebruikt.
3. Op grond van artikel 1.1.1, eerste lid, Wmo 2015 wordt in deze wet onder een aanbieder verstaan: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren.
Verordening maatschappelijke ondersteuning 2018 (de Verordening)
1. Op grond van artikel 3.3, eerste lid, van de Verordening maakt het ondersteuningsplan een vast onderdeel uit van het te nemen besluit voor een maatwerkvoorziening.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:758 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/), r.o. 4.2.1.