ECLI:NL:RBDHA:2022:6027
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening inzake rijgeschiktheid na alcoholgebruik
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker wiens rijbewijs was geschorst na een vermoeden van rijongeschiktheid door alcoholgebruik. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) dat hem een medisch onderzoek naar zijn rijgeschiktheid had opgelegd en zijn rijbewijs had geschorst. Dit besluit was gebaseerd op een mededeling van de politie, waarin werd gesteld dat de verzoeker op 20 november 2021 onder invloed van alcohol een voertuig bestuurde.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 9 juni 2022, waarbij zowel de gemachtigde van de verzoeker als de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren. De rechter oordeelde dat het besluit van de verweerder, hoewel voorlopig, voldoende was onderbouwd door de mededeling van de politie. De verzoeker betwistte de juistheid van deze mededeling, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de mededeling voldeed aan de wettelijke vereisten en dat de verweerder op basis daarvan het onderzoek naar de rijgeschiktheid mocht opleggen.
De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de verzoeker niet met voldoende inhoudelijke argumenten had aangetoond dat het besluit onterecht was. De rechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, aangezien de verzoeker niet had kunnen aantonen dat hij onterecht had moeten procederen voor een deugdelijke onderbouwing van het bestreden besluit. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.