ECLI:NL:RBDHA:2022:6027

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
22/2733
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake rijgeschiktheid na alcoholgebruik

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker wiens rijbewijs was geschorst na een vermoeden van rijongeschiktheid door alcoholgebruik. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) dat hem een medisch onderzoek naar zijn rijgeschiktheid had opgelegd en zijn rijbewijs had geschorst. Dit besluit was gebaseerd op een mededeling van de politie, waarin werd gesteld dat de verzoeker op 20 november 2021 onder invloed van alcohol een voertuig bestuurde.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 9 juni 2022, waarbij zowel de gemachtigde van de verzoeker als de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren. De rechter oordeelde dat het besluit van de verweerder, hoewel voorlopig, voldoende was onderbouwd door de mededeling van de politie. De verzoeker betwistte de juistheid van deze mededeling, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de mededeling voldeed aan de wettelijke vereisten en dat de verweerder op basis daarvan het onderzoek naar de rijgeschiktheid mocht opleggen.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de verzoeker niet met voldoende inhoudelijke argumenten had aangetoond dat het besluit onterecht was. De rechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, aangezien de verzoeker niet had kunnen aantonen dat hij onterecht had moeten procederen voor een deugdelijke onderbouwing van het bestreden besluit. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2733

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 juni 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. G.A. Verhoeven),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen,(verweerder)
(gemachtigde: M. Ouhbib).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoeker een medisch onderzoek naar zijn rijgeschiktheid opgelegd en de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 juni 2022 via een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat de zaak over?
2. Verweerder heeft op 21 maart 2022 een mededeling ontvangen van de politie van het vermoeden dat verzoeker niet langer beschikt over de rijvaardigheid of de lichamelijke of geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor zijn rijbewijs is afgegeven. Deze mededeling is gedaan, omdat verzoeker volgens de politie op 20 november 2021 onder invloed van alcohol een auto bestuurde. Daarop heeft verweerder aan verzoeker een onderzoek opgelegd naar zijn rijgeschiktheid en het rijbewijs van verzoeker geschorst.
Wat vindt verzoeker?
3. Verzoeker voert aan dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor het uitvoeren van zijn werkzaamheden en dat zijn gezin afhankelijk is van zijn inkomen. Daarnaast betwist verzoeker dat hij onder invloed reed op 20 november 2021. Verweerder heeft zich bij het nemen van het bestreden besluit uitsluitend gebaseerd op de mededeling van de politie. Deze mededeling bevat geen proces-verbaal, geen op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt stuk en is niet ondertekend. Om deze reden kan niet van de juistheid van de mededeling worden uitgegaan en is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel genomen. Verder heeft verweerder de overgelegde processen-verbaal van aanhouding, verhoor en de ademonderzoekprocedure niet voorafgaand aan het indienen van het verzoekschrift aan verzoeker toegestuurd. Pas na het nemen van het bestreden besluit zijn deze stukken overgelegd. Verzoeker heeft moeten procederen voor een deugdelijke onderbouwing van het bestreden besluit. Ook wijst verzoeker erop dat hij zijn rijbewijs in de strafrechtelijke procedure na een maand terug heeft gekregen. Bovendien heeft het incident enkele maanden geleden plaatsgevonden en niet is gebleken van herhaling.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4. In artikel 130, eerste lid, van de Wvw [1] is bepaald dat de mededeling van een vermoeden van rijongeschiktheid schriftelijk wordt gedaan en onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Hieraan is in dit geval voldaan. In de mededeling is opgenomen dat bij verzoeker een ademalcoholgehalte van 845 µg/l is vastgesteld. Uit de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 blijkt dat dit gehalte voldoende is voor een vermoeden dat verzoeker niet langer beschikt over de vereiste rijgeschiktheid. [2] Uit de systematiek van de wet en regelgeving volgt dat verweerder mag uitgaan van de juistheid van de inhoud van deze mededeling. [3] De omstandigheid dat de mededeling niet gepaard is gegaan met op ambtseed of -belofte opgemaakte processen-verbaal of andere onderliggende stukken maakt het voorgaande niet anders. Het is vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter dat voor het opleggen van een rijvaardigheidsonderzoek slechts hoeft te worden vastgesteld of een vermoeden bestaat dat niet meer over de vereiste rijvaardigheid wordt beschikt. [4] Dit betekent dat verweerder met de mededeling van de politie voldoende informatie had om het bestreden besluit te mogen nemen.
5. Voor zover verzoeker stelt dat hij deze procedure moest starten om de onderliggende stukken te verkrijgen, volgt de voorzieningenrechter hem niet. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat hij deze stukken op verzoek bij de politie opvraagt en verstrekt ook als er geen bezwaar is gemaakt. Bovendien heeft verzoeker eerder in de strafrechtelijke procedure zijn rijbewijs teruggevraagd, waarbij hem eveneens het relevante politiedossier is verstrekt.
5. Verzoeker heeft niet met inhoudelijke argumenten betwist dat bij hem een ademalcoholgehalte van 845 µg/l is vastgesteld. Verweerder was gelet op het ademalcoholgehalte gehouden hem een onderzoek naar zijn alcoholgebruik op te leggen en de geldigheid van het rijbewijs te schorsen. [5] Daarin is geen ruimte voor een belangenafweging. Voorts is er geen sprake van een zeer uitzonderlijke situatie die leidt tot een zodanige onevenredigheid, dat dit tot een ander oordeel zou moeten leiden. De voorzieningenrechter ziet verder in het tijdsverloop sinds de aanhouding van verzoeker op 20 november 2021 geen aanleiding voor het oordeel dat een onderzoek niet meer noodzakelijk zou zijn. Het onderzoek is er juist op gericht om de rijgeschiktheid en de kans op herhaling te onderzoeken.
Conclusie
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Het standpunt van verzoeker dat hij heeft moeten procederen voor het verkrijgen van een deugdelijke onderbouwing van het bestreden besluit wordt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet gevolgd.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Wegenverkeerswet 1994.
2.Bij een ademalcoholgehalte van 350 µg/l wordt een vermoeden van rijongeschiktheid aangenomen. Zie artikel 2 en Hoofdstuk III van de Bijlage van de Regeling.
3.Zie ook artikel 3 van de Regeling.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 20 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3901.
5.Op grond van artikelen 5, 6 en 23, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling.