ECLI:NL:RBDHA:2022:602

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
AWB 21/1238
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd; ondeugdelijke feitelijke grondslag; beroep gegrond

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Marokkaanse man, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. De staatssecretaris had de vergunning ingetrokken op basis van de veronderstelling dat eiser zijn hoofdverblijf buiten Nederland had gevestigd, omdat hij van 7 november 2011 tot 15 juni 2016 uitgeschreven was uit het bevolkingsregister. Eiser betwistte deze conclusie en voerde aan dat hij sinds 1986 onafgebroken in Nederland verbleef, ondanks zijn inschrijving in de Registratie Niet-ingezetenen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende bewijs had geleverd voor de stelling dat eiser zijn hoofdverblijf buiten Nederland had verplaatst. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1328

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. P. le Heux),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. M.F. van der Lubbe).

Inleiding

1. In deze zaak wordt de vraag beantwoord of de staatssecretaris terecht de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd van eiser heeft ingetrokken. Omdat eiser van 7 november 2011 tot 15 juni 2016 is uitgeschreven uit het bevolkingsregister en per
15 november 2016 opnieuw is uitgeschreven uit het bevolkingsregister heeft de staatssecretaris de conclusie getrokken dat eiser zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gehad. De staatssecretaris heeft daarom de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken.

De procedure

2. De staatssecretaris heeft eiser in zijn brief van 27 juni 2017 laten weten dat hij voornemens is om de verblijfsvergunning van eiser in te trekken.
3. Bij besluit van 25 juli 2017 (het primaire besluit) heeft de staatssecretaris de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd van eiser ingetrokken vanaf 7 november 2011. Ook heeft de staatssecretaris besloten dat eiser Nederland binnen vier weken moet verlaten.
4. De staatssecretaris heeft eiser op 14 januari 2021 gehoord nadat hij een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het primaire besluit.
5. Bij besluit van 3 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
6. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Dat verzoek staat bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer AWB 21/1329.
7. De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2021 op zitting behandeld. Eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris zijn verschenen. Op verzoek van eiser zijn tijdens de zitting dhr. [naam 1] en dhr. [naam 1] onder ede als getuigen gehoord.

De feiten

8. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij is 30 jaar geleden naar Nederland gekomen en was in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Eiser heeft in elk geval van 1986 tot 7 november 2011 zijn hoofdverblijf in Nederland gehad. Eiser heeft drie kinderen in Nederland wonen: zijn dochter [naam 2] , zijn zoon [naam 2] en nog een dochter [naam 2] . Zijn jongste dochter is nog minderjarig (2003). Zijn kinderen zijn allemaal in Nederland geboren en hebben de Nederlandse nationaliteit. In 2007 is eiser gescheiden van zijn toenmalige echtgenote.

De standpunten van partijen

9. De staatssecretaris heeft de vergunning van eiser in het primaire besluit ingetrokken en handhaaft dit standpunt in het bestreden besluit. Daarover zegt de staatssecretaris dat uit informatie uit de Basisregistratie personen (BRP) is gebleken dat eiser van 7 november 2011 tot 15 juni 2016 is uitgeschreven uit het bevolkingsregister met de opmerking ‘registratie niet- ingezetenen’ en per 15 november 2016 wederom is uitgeschreven uit het bevolkingsregister met de opmerking ‘registratie niet- ingezetenen’. De staatssecretaris heeft hieruit de conclusie getrokken dat eiser sinds 7 november 2011 meer dan zes maanden buiten Nederland heeft verbleven. Op grond daarvan neemt de staatssecretaris aan dat sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland. Omdat eiser niet met objectief verifieerbare bewijsstukken heeft aangetoond dat hij zijn hoofdverblijf in Nederland heeft gehad, vindt de staatssecretaris dat hij op grond van artikel 22 lid 2 sub a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de vergunning van eiser kan intrekken. De staatssecretaris stelt zich verder op het standpunt dat eiser ook geen gezinsleven en privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] in Nederland heeft uitgeoefend. Dat is omdat niet is gebleken dat eiser vanaf 2011 zijn hoofdverblijf in Nederland heeft gehad. Indien er wel gezinsleven of privéleven in de zin van artikel 8 EVRM zou moeten worden aangenomen, dan valt de belangenafweging in het nadeel van eiser uit. Tot slot is volgens de staatssecretaris niet gebleken dat eiser zorg- of opvoedingstaken heeft verricht ten behoeve van zijn minderjarige dochter [naam 2] waardoor hij niet in aanmerking komt voor een vergunning op grond van het arrest Chavez-Vilchez.
10. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en stelt dat de staatssecretaris zijn verblijfsvergunning ten onrechte heeft ingetrokken. Hij zegt dat hij sinds 1986 onafgebroken zijn hoofdverblijf in Nederland heeft gehad. Eiser zegt dat hij een moeilijke tijd heeft gehad. Hij is verslaafd geraakt, heeft psychische problemen gekregen en is in 2011 dakloos geraakt. Sindsdien heeft hij een zwervend bestaan gehad waarbij hij op straat liep en onderdak heeft gehad bij verschillende vrienden en familieleden. Eiser vindt dat de staatssecretaris zijn besluit onterecht volledig gestoeld heeft op het feit dat eiser niet ingeschreven in het BRP heeft gestaan. De staatssecretaris heeft geen bewijs aangedragen voor zijn stelling dat eiser zijn hoofdverblijf buiten Nederland zou hebben verplaatst. Eiser wijst erop dat de bewijslast in eerste instantie bij de staatssecretaris ligt omdat er een belastend besluit wordt genomen. Bovendien verkeert eiser in bewijsnood omdat hij één koffer had met bezittingen en die is hij kwijtgeraakt. Eiser heeft in de procedure diverse verklaringen overgelegd van vrienden en familie om aannemelijk te maken dat hij zijn hoofdverblijf onafgebroken in Nederland heeft gehad. Eiser vindt dat de staatssecretaris te makkelijk voorbij is gegaan aan deze verklaringen en daar onvoldoende waarde aan heeft gehecht. De staatssecretaris heeft geen enkel onderzoek verricht naar de verklaringen en op geen enkele wijze zijn twijfels over deze verklaringen vóór het nemen van het bestreden besluit kenbaar gemaakt. Eiser vindt dat het bestreden besluit onevenredig is en in strijd met artikel 3:4 en 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen is. Tot slot vindt eiser dat het besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM en artikel 20 van het VWEU [2] .

Beoordeling door de rechtbank

11. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt. Maar voordat de rechtbank daaraan toekomt bespreekt zij eerst eisers beroep op betalingsonmacht en het juridisch kader.
Beroep op betalingsonmacht
12. Eiser heeft de rechtbank verzocht om hem vrij te stellen van het betalen van de griffierechten. Eiser heeft met de door hem verschafte gegevens aannemelijk gemaakt dat hij niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt om het verschuldigde bedrag aan griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt daarom. Eiser wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen. Dat betekent dat het beroep ontvankelijk is.
Juridisch kader
13. Uit artikel 22, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 volgt dat een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 kan worden ingetrokken indien de houder daarvan zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd.
14. Volgens paragraaf B12/2.5 gelezen in samenhang met paragraaf B1/6.2.1 beoordeelt de staatssecretaris of de vreemdeling het hoofdverblijf heeft verplaatst aan de hand van feiten en omstandigheden van feitelijke aard. In dit beleid is, voor zover van belang, ook bepaald dat de staatssecretaris in ieder geval aanneemt dat sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland als de vreemdeling meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat de overschrijding van deze zes maanden te wijten is aan omstandigheden die buiten zijn schuld zijn gelegen.
Het oordeel van de rechtbank
15. De rechtbank overweegt dat een besluit tot intrekking van een verblijfsvergunning een belastend karakter heeft en dat de bewijslast van de feitelijke grondslag daarvoor daarom in beginsel bij de staatssecretaris ligt. De bewijslast van de stelling dat eiser zijn hoofdverblijf heeft verplaatst, rust dan ook op de staatssecretaris.
16. De rechtbank stelt vast dat eiser van 7 november 2011 tot 15 juni 2016 is uitgeschreven uit het BRP met de opmerking ‘registratie niet- ingezetenen’. Per 15 november 2016 is eiser opnieuw uitgeschreven uit het BRP met de opmerking ‘registratie niet- ingezetenen’.
17. Aan de orde is of de staatssecretaris hieraan de conclusie heeft mogen verbinden dat eiser zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst. De Staatssecretaris wijst op uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 april 2008 [3] en van 24 mei 2016. [4] Volgens die uitspraken mag de uitschrijving uit de Gemeentelijke Basisadministratie (nu BRP) als een belangrijke aanwijzing worden gezien dat de betreffende vreemdeling zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst en is het vervolgens aan de vreemdeling om dit te weerleggen. In de zaak waarop de uitspraak van 24 april 2008 betrekking heeft, kon daarnaast door middel van in- en uitreisstempels in het paspoort van de vreemdeling worden vastgesteld dat de vreemdeling geruime tijd in Turkije had verbleven. De uitspraak van 24 mei 2016 betreft een vreemdeling bij wie in de BRP als reden voor de uitschrijving is vermeld dat de vreemdeling is geëmigreerd.
18. Naar het oordeel van de rechtbank is de enkele uitschrijving uit de BRP in dit geval geen aanwijzing dat eiser zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst. Uit die uitschrijving blijkt namelijk alleen dat eiser geen adres meer heeft in Nederland. Daaruit blijkt niet dat hij niet meer in Nederland verblijft.
18.1 De rechtbank acht hierbij van belang dat de staatssecretaris niet heeft gesteld dat het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente heeft geregistreerd dat eiser is vertrokken uit Nederland. Dat blijkt ook niet uit de gedingstukken. Vertrek van een persoon uit Nederland kan geregistreerd worden op aangifte (artikel 2.21, tweede lid, Wet BRP) of ambtshalve (artikel 2.22 Wet BRP). Ambtshalve registratie is mogelijk als een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland. Nu hier niets over is gesteld of gebleken, gaat de rechtbank ervan uit dat niet is geregistreerd dat eiser is vertrokken uit Nederland.
18.2 Eiser is wel opgenomen in de Registratie Niet-ingezetenen, een onderdeel van de BRP. Een ingezetene is iemand die zijn adres heeft in een gemeente in Nederland, en op wiens persoonslijst niet het gegeven van zijn overlijden of van vertrek uit Nederland als actueel gegeven is opgenomen (artikel 1.1, aanhef en onder v, van de Wet BRP). Iemand die geen adres heeft en een zwervend bestaan leidt in Nederland, is ook een niet-ingezetene. Uit deze registratie vloeit dus evenmin voort dat eiser niet meer in Nederland verblijft.
18. Als een vreemdeling niet is ingeschreven in de BRP, ligt het in beginsel op zijn weg om de staatssecretaris desgevraagd gegevens te verschaffen over zijn verblijfplaats. De staatssecretaris kan dan controleren of de vreemdeling nog in Nederland verblijft. Eiser heeft in zijn beroepsgronden aangevoerd en op de zitting toegelicht dat hij in 2011 dakloos is geraakt en sindsdien afwisselend bij verschillende vrienden en familieleden in Nederland heeft verbleven. Hij heeft toegelicht dat hij dakloos was, verslaafd was en psychische problemen had. Ook heeft hij toegelicht waardoor hij niet over de door de staatssecretaris verlangde bewijzen beschikt. [5] De schriftelijke en mondelinge verklaringen van getuigen bevestigen het beeld dat eiser een zwervend bestaan heeft geleid in Nederland. Het is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat eiser in de gegeven omstandigheden geen objectief verifieerbare bewijsstukken kan leveren van zijn verblijf in Nederland in de periode vanaf 7 november 2011.
Conclusies
20. Uit het voorgaande volgt dat de Staatssecretaris niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser zijn hoofdverblijf vanaf 7 november 2011 buiten Nederland heeft gevestigd. Het bestreden besluit berust dan ook op een ondeugdelijke feitelijke grondslag. Het beroep van eiser is gegrond. Wat eiser verder heeft aangevoerd, over artikel 8 van het EVRM en artikel 20 VWEU, behoeft daarom geen bespreking meer.
21. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet, gezien de aard van de vastgestelde gebreken, geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De staatssecretaris zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank zal een termijn stellen waarbinnen de staatssecretaris dat nieuwe besluit moet nemen (artikel 8:72, vierde lid, van de Awb). Eiser mag de nieuwe beslissing op bezwaar in Nederland afwachten nu hij een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het primaire besluit. In artikel 73 van de Vw 2000 is namelijk bepaald dat de werking van het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning wordt opgeschort totdat op het bezwaarschrift is beslist.
22. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris verder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Voor vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding omdat eiser daarvan is vrijgesteld.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond.
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Hutten, rechter, in aanwezigheid van mr. I. van der Wijngaart, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 21 januari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
2.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
5.In het voornemen vroeg verweerder om kopieën van de pagina’s van zijn paspoort waaruit blijkt wanneer hij Nederland heeft verlaten en weer is teruggekomen, kopieën van bankafschriften vanaf