ECLI:NL:RBDHA:2022:5897

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
09/331374-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het onttrekken van minderjarige kinderen aan wettig gezag

Op 21 juni 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen Jasem Allaj, die beschuldigd werd van het onttrekken van zijn drie minderjarige kinderen aan het wettig gezag van hun moeder. De verdachte heeft in de periode van 3 augustus 2013 tot en met 9 december 2021 zijn kinderen zonder toestemming van de moeder meegenomen naar Irak, waar zij nog steeds verblijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de kinderen opzettelijk heeft onttrokken aan het gezag van de moeder, die tot en met 22 oktober 2014 gezamenlijk met de verdachte belast was met het gezag over de kinderen. Na deze datum was alleen de moeder belast met de uitoefening van het ouderlijk gezag.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie beoordeeld en geconcludeerd dat Nederland rechtsmacht heeft, omdat de verdachte de kinderen vanuit Nederland heeft meegenomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en heeft een gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, de moeder, uitgesproken. De rechtbank heeft de immateriële schadevergoeding voor de moeder vastgesteld op €30.000,00 en voor elk van de kinderen op €10.000,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 augustus 2013.

De rechtbank heeft in haar oordeel de ernst van de feiten en de gevolgen voor de kinderen en de moeder meegewogen. De verdachte heeft gedurende meer dan acht jaar het recht op familieleven van de kinderen met hun moeder ernstig geschonden. De rechtbank heeft de verdachte niet in zijn verdediging geloofd dat hij de kinderen heeft meegenomen om hen te beschermen tegen hun moeder, en heeft geconcludeerd dat zijn handelen voornamelijk voortkwam uit eigenbelang.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/331374-21
Datum uitspraak: 21 juni 2022
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] Jasem ALLAJ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
zonder bekende woon-of verblijfplaats hier te lande,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Lelystad.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 25 maart 2022 (pro forma) en 7 juni 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. Koenders en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. I.A. van Straalen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 7 juni 2022 – ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 augustus 2013 tot en met 5 februari 2020 te 's-Gravenhage, althans in Nederland en/of Koerdistan en/of Irak opzettelijk minderjarigen, te weten zijn kinderen
- [dochter] ( [geboortedatum] ) over de periode van 3 augustus 2013 tot en met 18 mei 2014 en/of
- [dochter] ( [geboortedatum] ) over de periode van 3 augustus 2013 tot en met 20 februari 2017 en/of
- [zoon] ( [geboortedatum] ) over de periode van 3 augustus 2013 tot en met 5 februari 2020,
heeft onttrokken aan het wettig over hen gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hen uitoefende, terwijl die minderjarigen beneden de twaalf jaren oud waren, immers heeft verdachte die minderjarigen opzettelijk zonder toestemming van de moeder overgebracht/meegenomen naar Koerdistan en/of Irak en/of (daarmee) die minderjarigen (feitelijk) buiten de invloedssfeer en/of het gezag van de moeder gebracht en gehouden,
(terwijl verdachte tot en met 22 oktober 2014 gezamenlijk was belast met het gezag over die minderjarigen, waarna per 23 oktober 2014 alleen de moeder is belast met de uitoefening van het ouderlijk gezag);
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 mei 2014 tot en met 9 december 2021 te 's-Gravenhage en/of Luchthaven Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), althans in Nederland, en/of Koerdistan en/of Irak opzettelijk minderjarigen, te weten zijn kinderen
- [dochter] ( [geboortedatum] ) over de periode van 19 mei 2014 tot en met 18 mei 2020 en/of
- [dochter] ( [geboortedatum] ) over een periode van 21 februari 2017 tot en met 9 december 2021 en/of
- [zoon] ( [geboortedatum] ) over een periode van 6 februari 2020 tot en met 9
december 2021
heeft onttrokken aan het wettig over hen gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hen uitoefende,
immers heeft verdachte die minderjarigen opzettelijk zonder toestemming van de moeder overgebracht/meegenomen/(vast)gehouden naar/in Koerdistan en/of Irak en/of (daarmee) die minderjarigen (feitelijk) buiten de invloedssfeer en/of het gezag van de moeder gebracht en gehouden,
(terwijl verdachte tot en met 22 oktober 2014 gezamenlijk was belast met het gezag over die minderjarigen, waarna per 23 oktober 2014 alleen de moeder is belast met de uitoefening van het ouderlijk gezag).

3.De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor alle gedragingen die de verdachte worden verweten na 7 augustus 2013. Daartoe heeft hij aangevoerd dat Nederland geen rechtsmacht heeft op grond van artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), omdat de handelingen die aan de verdachte ten laste zijn gelegd na 7 augustus 2013 in Irak hebben plaatsgevonden. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat Nederland evenmin rechtsmacht heeft op basis van artikel 5 Sr of artikel 7 Sr, omdat niet is voldaan aan de voor Nederlandse rechtsmacht vereiste dubbele strafbaarheid. De raadsman heeft hierbij verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 juli 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:11091). Subsidiair heeft de raadsman verzocht om nader onderzoek te bevelen naar het al dan niet bestaan van dubbele strafbaarheid en daartoe een officiële vertaling inclusief een toelichting op de juridische duiding daarvan aan het dossier toe te voegen, waarbij specifiek aandacht wordt besteed aan de vraag of het bestaan van een Irakese rechterlijke beslissing een voorwaarde is voor strafbaarheid van het bepaalde in artikel 382, lid 1 en lid 2, van de Irakese strafwet.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit mede is gepleegd in Nederland, zodat Nederland op grond van artikel 2 Sr rechtsmacht heeft. Hij heeft betoogd dat de gedragingen in Nederland zijn begonnen en zijn voortgezet in Irak. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat in de door de raadsman aangehaalde uitspraak, de rechtbank tot de conclusie dient te komen dat Nederland rechtsmacht heeft op grond van artikel 5 Sr en dat er geen reden is om aan dat oordeel te twijfelen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat aangeefster in de ten laste gelegde periode woonachtig was in Den Haag. Verder is van belang dat de kinderen in de periode voor het tenlastegelegde bij de moeder (en de verdachte) woonden. De verdachte heeft de kinderen op 3 augustus 2013 vanuit Den Haag met de auto meegenomen en ze vanaf 7 augustus 2013 eerst naar Koerdistan en vervolgens naar Irak gebracht, waar ze tot op heden verblijven.
Ingevolge artikel 2 Sr is de Nederlandse strafwet toepasselijk op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt. Volgens vaste jurisprudentie geldt dat, indien het feit gepleegd is zowel in Nederland als in het buitenland, vervolging op grond van artikel 2 Sr ‘ook ten aanzien van de van dat strafbare feit deel uitmakende (…) gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden’ mogelijk is (HR 30 september 1997, NJ 1998/117; HR 27 oktober 1998, NJ 1999/221; HR 13 april 1999, NJ 1999/538; HR 2 februari 2010, NJ 2010/89). Omdat de verdachte de feiten deels in Den Haag, althans in Nederland heeft gepleegd door de kinderen met de auto vanuit de woning mee te nemen, is artikel 2 Sr daarmee toepasselijk. De uitspraak waar de raadsman naar heeft verwezen betreft een andere situatie aangezien de feiten daar geheel in het buitenland hebben plaatsgevonden. Daarenboven geldt dat, door de kinderen zonder toestemming van de moeder mee te nemen naar het buitenland en ze daar te laten verblijven, de onttrekking aan het wettig gezag van de in Nederland verblijvende moeder blijft voortduren in Nederland. Ook om die reden is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van rechtsmacht.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte integraal wordt vrijgesproken.
De rechtbank zal hierna, voor zover relevant, nader ingaan op specifieke standpunten van de raadsman.
4.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen [1] met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop ze blijkens hun inhoud betrekking hebben.
1. Het proces-verbaal van aangifte van [moeder] , opgemaakt op 4 augustus 2013, voor zover inhoudende (p. 32 t/m 36):
Ik ben in het jaar 2000 samen met [verdachte] naar Nederland gekomen. Wij hebben samen in Nederland in totaal vier (4) kinderen gekregen.
Dit zijn:
[dochter] , [geboortedatum] 2002;
[dochter] , [geboortedatum] 2005;
[zoon] , [geboortedatum] 2008;
en [dochter] , [geboortedatum] 2000.
Ongeveer zeven jaar geleden ben ik met mijn gezin op de [adres] in Den Haag gaan wonen. Wij hebben beide het ouderlijk gezag over de kinderen.
Ongeveer vier a vijf jaar geleden vertelde hij mij dat hij met het gezin terug wilde naar Irak. Ik heb hem elke keer verteld dat ik dat niet wilde.
Op 3 augustus 2013, omstreeks 09:45 uur werd ik wakker en hoorde [verdachte] met de kinderen praten. Ik hoorde dat [verdachte] met de kinderen het huis verliet.
Omstreeks 17:00 uur vond ik het vreemd dat [verdachte] nog niet met de kinderen thuis kwam. Omstreeks 18:30 uur wist ik voor mezelf zeker dat [verdachte] de kinderen had ontvoerd. De combinatie dat [verdachte] heeft aangegeven dat hij naar Irak wil, de vermissing van de paspoorten en de goederen die uit de kelder zijn meegenomen, vermoed ik dat [verdachte] met de kinderen naar Irak vertrokken is. [verdachte] heeft zonder mijn toestemming de kinderen [dochter] , [dochter] en [zoon] meegenomen. [verdachte] weet dat ik niet met de kinderen naar Irak wil.
2. Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [moeder] , opgemaakt op 7 augustus 2013, voor zover inhoudende (p. 37 t/m 38):
Vandaag 7 augustus 2013 kreeg ik een telefoontje van de neef van mijn (ex) man, genaamd [naam] . Hij vertelde dat mijn (ex) man en de kinderen op het moment in Koerdistan zijn en dat zij onderweg zijn naar Najaf, waar zijn zus [naam] woont.
3. Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [moeder] , opgemaakt op 10 december 2021, voor zover inhoudende (p. 86 t/m 88):
Vanaf 2013 heb ik vijf jaar lang geen contact met hen gehad
.Daarna hebben de kinderen weer contact met mij opgenomen. In de periode dat hij met de kinderen weg was, is hij nooit naar Nederland gekomen.
4. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [oudste dochter] , opgemaakt op 4 augustus 2013, voor zover inhoudende (p. 39 t/m 42):
Klopt het dat jouw vader wilde dat jullie mee gingen naar Irak?
Ja, dat klopt. Voor de zomervakantie was mijn vader al op zoek naar een auto want hij wilde naar Irak op vakantie
.Mijn moeder wilde dat niet. Mijn vader heeft toen hij in april weer terug kwam uit Irak weer een uitkering gevraagd maar gisteren is hij weer weggegaan en heeft hij mijn zusjes en broertje ontvoerd
.
5. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [oudste dochter] , opgemaakt op 10 december 2021, voor zover inhoudende (p. 89 t/m 91):
V: Wanneer kregen jullie te horen waar de kinderen waren?
A: Dit was 4 of 5 dagen erna, we werden gebeld door mijn vader en de kinderen dat ze bij mijn tante waren. Mijn tante woont in Najaf, dit is in Irak en dat is ook de stad waar de kinderen nu wonen.
6. Het proces-verbaal van bevindingen (nadere verklaring van aangeefster [moeder] ), opgemaakt op 8 augustus 2013, voor zover inhoudende (p. 43):
Ik, verbalisant, verklaar het volgende:
Op 8 augustus 2013, verscheen een mevrouw aan de balie, genaamd [moeder] .
Het was mij ambtshalve bekend dat genoemd persoon recentelijk aangifte had gedaan omdat haar (ex) man, zonder toestemming, haar drie kinderen had meegenomen, naar vermoedelijk Irak.
- zij verklaarde dat vader en de kinderen verbleven op het adres Irak, [adres]
7. Het proces-verbaal van bevindingen (nadere verklaring van aangeefster [moeder] ), opgemaakt op 12 augustus 2013, voor zover inhoudende (p. 44):
Wij, verbalisanten, verklaren het volgende:
Op 12 augustus 2013 verscheen een mevrouw aan de balie, genaamd [naam] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Marokko).
Het was ons ambtshalve bekend dat genoemd persoon recentelijk aangifte had gedaan omdat haar (ex) man, zonder toestemming, haar drie kinderen had meegenomen, naar vermoedelijk Irak.
- zij van haar (ex) man hoorde dat hij nu verblijft in het huis van zijn ouders, te weten Irak, Najaf, [adres] .
8. De beschikking van de enkelvoudige kamer van de Rechtbank Den Haag van 23 oktober 2014 inzake de echtscheiding en het gezag van de kinderen van [moeder] en [verdachte] , voor zover inhoudende (p. 106 t/m 110):
Partijen zijn gehuwd op [datum] te [plaats] (Marokko).
Uit dit huwelijk zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [dochter] , [geboortedatum]
- [dochter] , [geboortedatum]
- [dochter] , [geboortedatum] ;
- [zoon] , [geboortedatum] .
- De jongste drie minderjarigen verblijven thans bij de man in Irak en de oudste
verblijft bij de vrouw.
Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarigen uit.
Beslissing
De rechtbank:
bepaalt dat voortaan alleen aan de vrouw, [moeder] , geboren op [geboortedatum]
te [geboorteplaats] , het gezag zal toekomen over de minderjarigen:
[dochter] , [geboortedatum] ;
[dochter] , [geboortedatum] ;
[dochter] , [geboortedatum] :
[zoon] , [geboortedatum]
en verklaart deze gezagsvoorziening uitvoerbaar bij voorraad.
9. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt op 9 december 2021, voor zover inhoudende (p. 76 t/m 81):
V: Wie zijn die kinderen?
A: 1 zoon heet [naam] en 1 dochter heet [naam] en 1 dochter [naam] .
V: Wonen die kinderen in Nederland?
A: Nee ze wonen bij mij.
10. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt op 17 januari 2022, voor zover inhoudende (p. 124 t/m 132):
Toen ik dat hoorde ben ik terug gegaan naar huis, we woonden in een huis met 2 verdiepingen, ik had de kinderen alle 4 naar beneden geroepen en ik besloot om het huis te verlaten want mijn kinderen zouden niet goed opgevoed worden door zo'n moeder. En ik besloot ze mee terug te nemen naar Irak.
V: Hoe bent u uiteindelijk met de 3 kinderen naar Irak gegaan?
A: Met de auto.
V: Maar heeft u het met uw vrouw besproken dat u de kinderen mee nam naar Irak? Met een datum wanneer u zou weggaan, zodat zij afscheid kon nemen van de kinderen?
A: Nee dat heb ik niet gedaan.
V: Waar woonde u in Irak?
A: Najaf.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de hiervoor onder 4.3 besproken bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 3 augustus 2013 tot en met 9 december 2021 drie van zijn kinderen heeft onttrokken aan het wettig gezag van hun moeder. Hij heeft de kinderen immers zonder toestemming van hun moeder vanuit Den Haag met de auto meegenomen en vervolgens naar Koerdistan en Irak gebracht en heeft hen daarmee buiten het gezag van de moeder gebracht en gehouden.
Dat de moeder – zoals door de raadsman aangevoerd – wel degelijk nog gezag heeft kunnen uitoefenen over de kinderen, aangezien zij altijd kon bellen en wist waar ze verbleven, gaat niet op. De raadsman gaat er daarbij ten onrechte van uit dat enkel met de mogelijkheid tot telefonisch contact het wettig gezag al zou kunnen worden uitgeoefend. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval, omdat uitoefening van het ouderlijk gezag impliceert dat de betreffende ouder de mogelijkheid heeft om bij wijze van spreken op elk gewenst moment persoonlijk contact met het kind te kunnen hebben. Daarvan was in onderhavige situatie geenszins sprake. Evenmin was sprake van een situatie waarin de betreffende ouder het kind kon verzorgen, opvoeden en belangrijke keuzes voor/over hen kon maken, hetgeen ouderlijk gezag eveneens behelst.
De raadsman heeft ten slotte aangevoerd dat het overgrote deel van de ten laste gelegde periode niet kan worden bewezen, omdat de verfeitelijking van de tenlastelegging dermate beperkt is dat deze uitsluitend de periode van 3 tot en met 6 augustus 2013 bestrijkt en de rest van de pleegperiode niet gedekt wordt door de feitelijke uitwerking. Voor zover de raadsman daarmee heeft bedoeld dat het bewijs ontbreekt voor het onderdeel ‘gehouden’, gaat de raadsman er naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte van uit dat verdere verfeitelijking van deze term in de tenlastelegging is vereist. Daarnaast is ook dit onderdeel wettig en overtuigend bewezen, omdat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op 9 december 2021 heeft verklaard dat de kinderen nog steeds bij hem wonen (in Irak).
4.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 3 augustus 2013 tot en met 5 februari 2020 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland en Koerdistan en Irak, opzettelijk minderjarigen, te weten zijn kinderen
- [dochter] ( [geboortedatum] ) over de periode van 3 augustus 2013 tot en met 18 mei 2014 en
- [dochter] ( [geboortedatum] ) over de periode van 3 augustus 2013 tot en met 20 februari 2017 en
- [zoon] ( [geboortedatum] ) over de periode van 3 augustus 2013 tot en met 5 februari 2020,
heeft onttrokken aan het wettig over hen gesteld gezag, terwijl die minderjarigen beneden de twaalf jaren oud waren,
immers heeft
deverdachte die minderjarigen opzettelijk zonder toestemming van de moeder
overgebracht/meegenomen naar Koerdistan en Irak en daarmee die minderjarigen feitelijk buiten het gezag van de moeder gebracht en gehouden,
terwijl
deverdachte tot en met 22 oktober 2014 gezamenlijk was belast met het gezag over die minderjarigen, waarna per 23 oktober 2014 alleen de moeder is belast met de uitoefening van het ouderlijk gezag;
2.
hij in de periode van 19 mei 2014 tot en met 9 december 2021 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, en Koerdistan en Irak opzettelijk minderjarigen, te weten zijn kinderen
- [dochter] ( [geboortedatum] ) over de periode van 19 mei 2014 tot en met 18 mei 2020 en
- [dochter] ( [geboortedatum] ) over een periode van 21 februari 2017 tot en met 9 december 2021 en
- [zoon] ( [geboortedatum] ) over een periode van 6 februari 2020 tot en met 9
december 2021,
heeft onttrokken aan het wettig over hen gesteld gezag,
immers heeft
deverdachte die minderjarigen opzettelijk zonder toestemming van de moeder overgebracht/meegenomen/gehouden naar/in Koerdistan en Irak en daarmee die minderjarigen feitelijk buiten het gezag van de moeder gebracht en gehouden,
terwijl
deverdachte tot en met 22 oktober 2014 gezamenlijk was belast met het
gezag over die minderjarigen, waarna per 23 oktober 2014 alleen de moeder is
belast met de uitoefening van het ouderlijk gezag.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de verklaring van de verdachte dat hij weg is gegaan met de kinderen om hen te beschermen tegen hun moeder, niet terzijde mag worden geschoven en niet moet worden gezien als egocentrisch gedrag dan wel handelen uit eigenbelang. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zijn huis in Irak heeft verkocht, zodat dat hij een huis in Nederland kan kopen voor zijn kinderen en zodat zij in Nederland kunnen studeren. Het kan niet eenzijdig worden verweten aan de verdachte dat er
zo weinig contact is geweest tussen de moeder en haar kinderen, want het heeft mede op de weg gelegen van aangeefster om contact met hen op te nemen. Voorts verzoekt de raadsman bij eventuele oplegging en hoogte van een straf rekening te houden met de (hoge) leeftijd van de verdachte.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft gedurende een periode van meer dan 8 jaren zijn twee minderjarige dochters en minderjarige zoon onttrokken aan het wettig gezag van hun moeder. Toen de moeder in de ochtend van 3 augustus 2013 lag te slapen, heeft de verdachte de kinderen gewekt en stiekem meegenomen naar Irak. Bij de aanvang van de bewezen verklaarde periode waren [zoon] , [dochter] en [dochter] , respectievelijk 6, 8 en 11 jaar oud. [zoon] , het oudste kind dat hij niet heeft meegenomen, was op dat moment 12 jaar oud. Het contact tussen de moeder en haar drie jongste kinderen is al die tijd zeer beperkt geweest. Moeder heeft jarenlang haar rol als ouder niet concreet kunnen vervullen en heeft een groot en belangrijk deel in het leven van haar opgroeiende kinderen moeten missen. [zoon] , [dochter] en [dochter] zijn een groot deel van hun leven opgegroeid zonder hun moeder en oudste zus. [dochter] is opgegroeid zonder haar vader, kleine zusjes en haar broertje. Deze tijd zullen ze nooit meer samen kunnen inhalen. Door zijn handelswijze heeft de verdachte het recht op familieleven van [zoon] , [dochter] en [dochter] met hun moeder en zus op grove wijze geschonden en deze situatie duurt tot op de dag van vandaag nog altijd voort. De verdachte heeft naar voren gebracht dat hij de kinderen heeft meegenomen naar Irak, omdat hun moeder een slechte moeder zou zijn. De rechtbank heeft hiervoor in het dossier geen enkele bevestiging gevonden, terwijl daarenboven dit voor de strafbaarheid van de bewezen verklaarde feiten in de basis niet van belang zou zijn. Uit het dossier komt eerder naar voren dat de verdachte liever in Irak wilde wonen bij zijn familie en dat hij zijn kinderen bij zich wilde hebben en daarom de kinderen heeft meegenomen. De verdachte heeft met zijn vertrek naar Irak zijn eigen belang om de kinderen bij zich te hebben, ver boven dat van de kinderen zelf en dat van hun moeder gesteld. De rechtbank rekent dit, de gevolgen van zijn handelen en het voortdurende weghouden van de kinderen bij de moeder, de verdachte zeer zwaar aan.
Strafblad en de persoon van de verdachte
Uit het strafblad van de verdachte van 1 maart 2022 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank constateert dat er geen reclasseringsadvies is opgemaakt omtrent de persoon van de verdachte.
Oplegging van de straf
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en de lange duur ervan, slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur daarvan acht geslagen op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om de leeftijd van de verdachte daarin in strafmatigende zin te laten meewegen. De rechtbank zal, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 4 jaren met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen

8.1.
De vorderingen
[moeder] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 80.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Onder verwijzing naar ECLI:NL:GHAMS:2022:953 wordt voor de moeder een smartengeldbedrag van € 40.000,00 gevorderd (€ 4,00 per kind per dag). En onder verwijzing naar ECLI:NL:RBAMS:2020:4930 wordt voor ieder van de kinderen een smartengeldbedrag gevorderd van € 10.000,00 (€ 3,00 per dag). [moeder] vordert namens de minderjarige kinderen [dochter] en [zoon] de schadevergoeding. De meerderjarige kinderen [dochter] en [dochter] vorderen de schadevergoeding voor zichzelf.
8.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering, inclusief wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair afwijzing dan wel niet-ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij bepleit. Voor wat betreft de moeder voert de raadsman aan dat de emotionele schade onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de oudste dochter, [naam] , is er geen sprake van rechtstreekse schade. Voor zover de vordering betrekking heeft op de kinderen in Irak is niet aangetoond dat de belangen van de kinderen zijn geschonden en dat ze daardoor schade hebben opgelopen. Bovendien blijkt ten aanzien van [dochter] onvoldoende van bevoegdheid om namens haar op te treden. Subsidiair heeft de raadsman verzocht een eventueel toe te wijzen schadevergoeding te matigen.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
De bewezen verklaarde feiten hebben een ernstige inbreuk gemaakt op het recht van [moeder] en haar vier kinderen op zowel eerbiediging van het familie- en gezinsleven als de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Daarnaast staat voor de rechtbank buiten kijf dat bij [moeder] en haar vier kinderen vanwege de abrupte scheiding met elkaar en het immer voortduren van die situatie sprake is van psychische schade. Daarmee staat vast dat [moeder] , [dochter] , [dochter] , [dochter] , en [zoon] in hun persoon zijn aangetast en recht hebben op vergoeding van door hen geleden immateriële schade.
De rechtbank begroot de immateriële schadevergoeding voor [moeder] naar billijkheid op € 30.000,00. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij de gelegenheid geven dit deel van de vordering nader te onderbouwen zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank begroot de immateriële schadevergoeding voor ieder kind op € 10.000,00, zodat ten aanzien van hen de gehele vordering wordt toegewezen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat mr. De Klerk niet bevoegd is om namens [dochter] op te treden. De vordering is immers door [dochter] ondertekend en op basis van de toelichting die haar zus, [naam] , ter terechtzitting heeft gegeven over de wijze waarop dit is gegaan, kan worden vastgesteld dat [dochter] mr. De Klerk heeft gemachtigd om namens haar deze vordering in te dienen.
8.5.
Wettelijke rente, kostenveroordeling en de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente voor alle toegewezen bedragen toewijzen met ingang van 3 augustus 2013, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte zal worden veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partijen tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden.
Aangezien de verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen verklaarde feiten is toegebracht en de verdachte voor deze feiten wordt veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen om de toegewezen bedragen aan de Staat te betalen vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de hierboven bepaalde datum tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [moeder] , [dochter] , [dochter] , [dochter] en [zoon] .

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 36f, 56 en 279 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals ze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
de voortgezette handeling van:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk minderjarigen onttrekken aan het wettig over hen gesteld gezag, terwijl de minderjarigen beneden de twaalf jaren oud zijn;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk minderjarigen onttrekken aan het wettig over hen gesteld gezag;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de
benadeelde partijen,toe en veroordeelt de verdachte om:
  • het bedrag van
  • het bedrag van
  • het bedrag van
  • het bedrag van
  • het bedrag van
verklaart de benadeelde partij [moeder] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tot betaling van de proceskosten van de benadeelde partijen, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot
betaling aan de Staat van:
  • een bedrag van
  • een bedrag van
  • een bedrag van
  • een bedrag van
  • een bedrag van
bepaalt dat, als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal
360 dagen;
het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partijen [moeder] , [zoon] , [dochter] , [dochter] en [dochter] heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partijen [moeder] , [zoon] , [dochter] , [dochter] en [dochter] te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. de Kleine, voorzitter,
mr. V.J. de Haan, rechter,
mr. J. Holleman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. Veenstra, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juni 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - vermeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en).