ECLI:NL:RBDHA:2022:5892

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
21/1375
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing kinderbijslag aanvraag op basis van duurzame band met Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor kinderbijslag door de Sociale Verzekeringsbank. Eiseres, die de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft vanaf haar geboorte in Nederland gewoond tot 1 juli 2016, waarna zij naar de Verenigde Arabische Emiraten verhuisde. Op 23 juli 2019 is haar zoon geboren en op 21 juni 2020 is zij met haar zoon teruggekeerd naar Nederland. Eiseres heeft kinderbijslag aangevraagd voor haar zoon, maar deze aanvraag is door verweerder afgewezen, omdat eiseres volgens verweerder geen recht had op kinderbijslag voor de periode van het vierde kwartaal van 2019 tot en met het vierde kwartaal van 2020. Verweerder stelde dat eiseres niet verzekerd was voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) omdat zij gedurende deze kwartalen niet als ingezetene kon worden aangemerkt.

De rechtbank heeft de zaak op 19 april 2022 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op de relevante peildata, 1 juli 2020 en 1 oktober 2020, geen arbeid verrichtte en niet beschikte over een zelfstandige woonruimte in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de intentie van eiseres om zich permanent in Nederland te vestigen, niet voldoende was om aan te nemen dat er een duurzame band van persoonlijke aard bestond met Nederland. De rechtbank heeft verweerder in zijn standpunt gevolgd en geoordeeld dat eiseres geen recht had op kinderbijslag voor de betreffende perioden. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1375

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

Sociale Verzekeringsbank; Directie Juridische Zaken, verweerder

(gemachtigde: A.V. Marijnissen).

Procesverloop

In het besluit van 4 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor het ontvangen van kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) vanaf het vierde kwartaal van 2020 afgewezen.
In het besluit van 1 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres heeft de Nederlandse nationaliteit. Zij heeft vanaf haar geboorte in Nederland gewoond tot 1 juli 2016. In verband met het werk van haar echtgenoot is zij naar de Verenigde Arabische Emiraten verhuisd. Op 23 juli 2019 is de zoon van eiseres geboren. Per 21 juni 2020 is eiseres met haar zoon vanuit de Verenigde Arabische Emiraten naar Nederland teruggekeerd. De echtgenoot van eiseres woonde op dat moment nog in de Verenigde Arabische Emiraten.
1.2.
Eiseres heeft per het vierde kwartaal van 2019 kinderbijslag aangevraagd voor haar zoon. Deze aanvraag heeft geleid tot het primaire besluit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en geoordeeld dat eiseres geen recht heeft op kinderbijslag. Wel heeft verweerder de periode waarop de aanvraag en afwijzing betrekking heeft, gewijzigd naar het vierde kwartaal van 2019 tot en met het vierde kwartaal van 2020. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres voor het vierde kwartaal van 2019 en het eerste en tweede kwartaal van 2020 niet verzekerd is voor de AKW. Drie jaar na vertrek uit Nederland beschouwt verweerder het ingezetenschap namelijk als geëindigd. Eiseres had gedurende deze kwartalen met haar partner nog een huurwoning in de Verenigde Arabische Emiraten. Ook verrichtte zij geen werkzaamheden in Nederland. Eiseres had gelet op basis van wonen of werken geen recht op kinderbijslag gedurende deze periode. Ten aanzien van het derde kwartaal van 2020 stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres op 1 juli 2020 pas kort in Nederland verbleef en nog niet stond ingeschreven in de BRP. Zij woonde bij haar ouders, was niet lid van een vereniging of geloofsgemeenschap in Nederland en haar partner verbleef nog in de Verenigde Arabische Emiraten waar hij werkzaam was. Gedurende het vierde kwartaal van 2020 stond eiseres met haar zoon ingeschreven in de BRP op het adres van haar ouders. Zij had zich inmiddels aangemeld voor een invalpool maar op 1 oktober 2020 verrichtte zij geen werkzaamheden in Nederland. Haar verblijfsvergunning in de Verenigde Arabische Emiraten is dan nog geldig. Wel is haar echtgenoot bezig met taaltoetsen om naar Nederland te komen. Omdat eiseres op 1 oktober 2020 echter nog geen zelfstandige woonruimte in Nederland of werk had en gezien de korte duur van het verblijf in Nederland, heeft zij ook voor het vierde kwartaal van 2020 geen recht op kinderbijslag.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat in het derde en vierde kwartaal van 2020 wel sprake was van een duurzame band met Nederland. Het gezin van eiseres had in februari 2020 al plannen om naar Nederland terug te keren. Dat haar echtgenoot (tijdelijk) is achtergebleven, doet hier niet aan af. Dat haar verblijfsvergunning voor de Verenigde Arabische Emiraten nog gold, doet geen afbreuk aan haar band met Nederland. Ook heeft eiseres zich direct voor een huurwoning ingeschreven, maar de woningmarkt is krap. Tot slot voert eiseres aan dat zij gelijk werk is gaan zoeken, maar wegens het besmettingsrisico op Covid-19 was het niet mogelijk om de banen die haar werden aangeboden aan te nemen, althans werkzaamheden te verrichten.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter beoordeling ligt voor of eiseres over het derde en vierde kwartaal van 2020 recht had op kinderbijslag op grond van de AKW. De rechtbank stelt vast dat ingevolge artikel 11, eerste lid, van de AKW de eerste dag van een kalenderkwartaal de peildatum is. Dat betekent dat in dit geval 1 juli 2020 en 1 oktober 2020 als peildata moeten worden gezien.
4.2.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de AKW is verzekerd degene die ingezetene is of geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen. Ingevolge artikel 2, van de AKW is ingezetene in de zin van deze wet degene die in Nederland woont.
Waar iemand woont wordt op grond van artikel 3, eerste lid, van de AKW naar de omstandigheden beoordeeld.
4.3.
Vast staat dat eiseres op de peildata geen arbeid in dienstbetrekking verrichte. Er is daarom op die grond geen sprake van verzekerd zijn voor de AKW. Dat eiseres was ingeschreven als invalkracht maakt dit niet anders, nu zij blijkens de door haar zelf aangeleverde stukken op de peildata nog geen werkzaamheden had verricht.
4.4.
Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat het er bij de beoordeling van de omstandigheden van ingezetenschap op aankomt of deze van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:147).
4.5.
Het is eveneens vaste rechtspraak van de CRvB dat voor het aannemen van ingezetenschap onvoldoende is dat de betrokkene de intentie heeft zich definitief in Nederland te vestigen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 22 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1957). Voorts heeft de CRvB in onder meer die uitspraak geoordeeld dat bij de beoordeling van het bestaan van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland met name van belang wordt geacht of een betrokkene over duurzaam ter beschikking staande woonruimte in Nederland beschikt. Ook de duur van het verblijf in Nederland is een omstandigheid die van belang is bij de beoordeling van de band met Nederland.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiseres op de peildata 1 juli 2020 en 1 oktober 2020 niet als ingezetene kan worden aangemerkt. Aan de hand van alle feiten en omstandigheden dient, in onderlinge samenhang beschouwd, te worden beoordeeld of op de peildatum al sprake was van een duurzame band met Nederland. Terecht heeft verweerder van belang geacht dat eiseres op de peildata nog niet zo heel lang – slechts enkele dagen respectievelijk drie maanden en enkele dagen – in Nederland verbleef en niet beschikte over een zelfstandige woonruimte. Dat deze peildata gedurende de Covid-pandemie waren, maakt niet dat geen sprake is van een kort verblijf. Eiseres was ten tijde van de eerste peildatum daarnaast nog niet ingeschreven in de BRP. Ook betrekt de rechtbank evenals verweerder hierbij het feit dat eiseres op de peildata geen opleiding in Nederland volgde, geen vrijwilligerswerk in Nederland verrichtte en niet lid was van een (sport)vereniging, politieke partij of geloofsgemeenschap in Nederland. De inschrijving van eiseres voor een opleiding in Nederland dateert van na de peildatum van 1 oktober 2020. De echtgenoot van eiseres verbleef bovendien op de peildata nog in de Verenigde Arabische Emiraten, waarvoor eiseres zelf ook over een geldige verblijfsvergunning beschikte. Dat eiseres en haar echtgenoot reeds in februari 2020 de intentie hadden om zich permanent in Nederland te vestigen, is onvoldoende om voor het derde en vierde kwartaal van 2020 ingezetenschap aan te nemen. Bovendien wordt deze intentie niet ondersteund door de stukken die eiseres heeft overgelegd, nu eiseres en haar echtgenoot blijkens deze stukken pas in juni 2020 op de hoogte zijn gebracht van het korten van zijn salaris. Ook blijkt uit deze stukken, in tegenstelling tot wat eiseres aanvoert, niet dat reeds in februari 2020 een afspraak voor een inburgeringsexamen is gemaakt.
5. Vorenstaande betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen duurzame band van persoonlijke aard bestond tussen eiseres en Nederland op de peildata 1 juli 2020 en 1 oktober 2020. Dit betekent dat eiseres over het derde en vierde kwartaal van 2020 geen recht had op kinderbijslag.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleidin
g.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.