ECLI:NL:RBDHA:2022:5891

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
21/1373
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WIA-uitkering en toerekening aan werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Zorginstellingen Pieter van Foreest en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de herziening van een WIA-uitkering. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Rekelhof, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 7 januari 2021, waarin het bezwaar tegen een eerder besluit van 8 oktober 2020 ongegrond werd verklaard. Dit eerdere besluit hield in dat de WIA-uitkering van een ex-werkneemster per 1 april 2020 niet meer aan eiseres werd toegerekend.

De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2022 behandeld, waarbij eiseres en verweerder zich beiden lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ex-werkneemster eerder een WIA-uitkering was toegekend, die aan eiseres was toegerekend. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de toerekening van de WIA-uitkering, maar verweerder heeft dit bezwaar ongegrond verklaard, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden.

De rechtbank heeft overwogen dat eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die de herziening van de toerekening rechtvaardigden. De rechtbank heeft het standpunt van verweerder gevolgd dat het bestreden besluit niet evident onredelijk was en dat eiseres geen rechtsmiddelen had aangewend tegen eerdere besluiten. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1373

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2022 in de zaak tussen

Stichting Zorginstellingen Pieter van Foreest, uit Delft, eiseres

(gemachtigde: mr. M. Rekelhof),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)verweerder
(gemachtigde: W. van Nieuwburg).

Procesverloop

In het besluit van 8 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) van [ex-werkneemster] (ex-werkneemster) per 1 april 2020 niet meer aan eiseres toegerekend.
In het besluit van 7 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
De ex-werkneemster was werkzaam bij eiseres. In het besluit van 9 januari 2019 is per 11 juni 2018 aan de ex-werkneemster een WIA-uitkering toegekend. In het besluit van 10 januari 2019 is deze uitkering per 11 juni 2018 aan eiseres toegerekend.
1.2.
In het besluit van 30 juni 2020 is de WIA-uitkering van de ex-werkneemster voor de maand april 2020 op eiseres verhaald. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is in het besluit van 6 oktober 2020 gegrond verklaard. Hierop is tevens het primaire besluit genomen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder corrigeert de toegerekende WIA-uitkering niet met terugwerkende kracht tot 11 juni 2018 omdat er geen nieuwe feiten of veranderende omstandigheden zijn, dit op grond van de duuraansprakenjurisprudentie.
3. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert daartoe aan dat verweerder het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd gelet op het beroep van eiseres op nieuwe feiten en omstandigheden. Eiseres meent voorts dat verweerder het door hem in dezen gestelde beleid inconsequent toepast, zodat dit haar niet kan worden tegengeworpen. Aldus dient ook bij onjuistheid van het besluit, maar zonder nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden, op de toerekening worden teruggekomen met (volledige) terugwerkende kracht. In ieder geval is sprake van een evident onredelijk besluit. Eiseres wijst in dat verband op de grote financiële belangen die voor haar op het spel staan en het beroep op het belang van een gelijk speelveld tussen publiek- en privaat verzekerde werkgevers dat de wetgever heeft beoogd.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is een verzoek om herziening van het besluit waarin de WIA-uitkering van de ex-werkneemster is toegerekend aan eiseres per 11 juni 2018. De rechtbank leest dit als een verzoek om terug te komen op de toerekening per diezelfde datum.
4.2.
Verweerder heeft op het verzoek van eiseres beslist met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Volgens vaste rechtspraak toetst de bestuursrechter in dat geval aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 7 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2156).
4.3.
Ingevolge de jurisprudentie inzake duuraanspraken komt verweerder bij onjuistheid van een besluit tot toerekening in beginsel per ontvangstdatum van het verzoek terug van het toerekeningsbesluit. Verweerder past eerst (verdergaande) terugwerkende kracht toe als is gebleken van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden. Het gaat dan om nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden gelegen vóór de datum van het verzoek. Verweerder past deze jurisprudentie vanaf 5 oktober 2018 beleidsmatig toe.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiseres bij haar verzoek om herziening van de toerekening geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als hiervoor bedoeld heeft vermeld. Eiseres heeft enkel woordelijk gesteld dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, maar niet is gesteld of gebleken om welke nieuwe feiten en omstandigheden het gaat.
4.5.
De rechtbank acht voorts onvoldoende aangetoond dat verweerder het door hem gestelde beleid niet consequent toepast, en volgt verweerder in zijn betoog dat voor zover het beleid bij gelegenheid onjuist wordt toegepast, het vertrouwensbeginsel niet zover gaat dat met het beroep op deze fouten het beleid kan worden doorkruist.
4.6.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat niet gebleken is dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Het enkele feit dat het besluit evident onjuist was, betekent niet dat het besluit ook evident onredelijk was. Eiseres kon daarbij elke maand opkomen tegen de toerekening. Dat eiseres een groot financieel belang heeft bij de beëindiging van de toerekening per de datum van de toekenning van de WIA-uitkering doet aan het voorgaande niet af nu zij geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het toerekeningsbesluit van 10 januari 2019. Evenmin leiden de stellingen van eiseres ter zake van het speelveld tussen publiek en privaat verzekerde werkgevers tot een ander oordeel. De rechtbank gaat hieraan voorbij nu verweerder gehouden is de jurisprudentie van de CRvB te volgen, waar uitvoering aan is gegeven in het door hem toegepaste beleid. Dat de belastingdienst mogelijk ander beleid heeft, en daarmee de mogelijke wens van de wetgever tot een gelijk speelveld wordt doorkruist, doet hier niet aan af.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.