ECLI:NL:RBDHA:2022:5867

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
NL22.10213
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a Vreemdelingenwet; beoordeling voortvarendheid en vrijwillig vertrek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die de Ivoriaanse nationaliteit bezit. Eiser was op 27 april 2022 in bewaring gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank heeft het beroep van eiser, dat was ingesteld tegen de maatregel van bewaring, behandeld op 8 juni 2022 in Breda. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en er was een tolk aanwezig. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, was ook vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Eiser voerde aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelde in de procedure tot verwijdering, aangezien hij al vier weken in detentie zat. Verweerder daarentegen stelde dat er wel degelijk voortvarend was gehandeld, met verschillende stappen die waren ondernomen, zoals een vertrekgesprek en een terugnameverzoek aan de Franse autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat de handelingen van verweerder in overeenstemming waren met de vereisten van voortvarendheid, en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde.

Daarnaast stelde eiser dat hij vrijwillig naar Frankrijk wilde terugkeren, maar verweerder gaf aan dat dit niet mogelijk was omdat eiser in Frankrijk als ongewenst vreemdeling was aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat eiser zijn vertrekwens niet had geconcretiseerd, bijvoorbeeld door het overleggen van een geldig reisdocument of ticket. Hierdoor was er geen grond om de bewaring op te heffen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. K. Verschueren, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.10213

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam 1], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. T. Sönmez),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 27 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Verweerder heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juni 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K.S. van Wezel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1996 en de Ivoriaanse nationaliteit te bezitten.
Voortvarend handelen
2. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering. Eiser stelt hij reeds vier weken in detentie zit en door verweerder te weinig is ondernomen om zijn gedwongen vertrek te effectueren.
3. Verweerder stelt dat er wel voortvarend is gehandeld. Op 27 april 2022 is eiser in bewaring gesteld. Op 29 april is met eiser een vertrekgesprek gevoerd. Voorts is er op 2 mei 2022 een terugnameverzoek gericht aan de Franse autoriteiten. Op 18 mei 2022 is een overdrachtsbesluit genomen. De geplande overdracht van 27 mei 2022 is geannuleerd omdat eiser zijn medewerking aan een covid-test heeft geweigerd. Verweerder geeft aan geen nieuwe vlucht te plannen tot eiser aangeeft mee te willen werken aan een covid-test.
4. De rechtbank stelt vast dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [1] volgt dat een eerste vertrekhandeling op de zesde dag van de inbewaringstelling in beginsel voldoende voortvarend is. [2] Op de tweede dag na het opleggen van de maatregel van bewaring, namelijk op 29 april 2022, heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden. Voorts blijkt uit de beschreven gang van zaken onder 3 dat verweerder ook hierna voldoende voortvarend heeft gehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.
Vrijwillig vertrek
5. Eiser stelt vrijwillig te willen terugkeren naar Frankrijk. Verweerder stelt dat het hem niet vrijstaat eiser vrijwillig naar Frankrijk te laten vertrekken, nu hij in Frankrijk is aangemerkt als ongewenst vreemdeling.
6. De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 59, derde lid, van de Vw, de bewaring van een vreemdeling achterwege blijft en wordt beëindigd zodra hij te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook de gelegenheid bestaat. Niet in geschil is dat eiser te kennen heeft gegeven Nederland te willen verlaten, zodat aan het eerste vereiste van artikel 59, derde lid, Vw is voldaan. Aan het tweede vereiste wordt volgens vaste jurisprudentie [3] slechts voldaan, indien de vreemdeling deze verklaring heeft geconcretiseerd en verweerder feiten of omstandigheden heeft gesteld die afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van deze verklaring. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn vertrekwens niet heeft geconcretiseerd, bijvoorbeeld door het overleggen van een geldig grensoverschrijdingsdocument, een vlieg- of reisticket of door over voldoende middelen te beschikken om zijn uitreis zelf te bekostigen. Eiser heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij werkelijk in de gelegenheid is om Nederland zelfstandig te verlaten. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat zijn bewaring achterwege moet blijven. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Verschueren, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:989, en 7 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3778.
3.bijvoorbeeld de uitspraak van 14 december 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY7395).