ECLI:NL:RBDHA:2022:5844

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
C/09/6288994 KG ZA 22/388
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding betreffende forensische zorg en declaraties

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een zorginstelling, aangeduid als '[eiseres]', en de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid). De eiseres vorderde onder andere een schriftelijke reactie van de Staat op een eerdere brief van haar advocaat, een voorschot van € 150.000 op uitstaande declaraties, en een opschorting van incassomaatregelen en materiële controles met betrekking tot de verleende forensische zorg. De eiseres betwistte de bevindingen van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) over onrechtmatige declaraties en stelde dat haar financiële situatie in gevaar was door de incassomaatregelen van de Staat.

De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat de Staat verplicht was om schriftelijk te reageren op de brief van 2 maart 2022. Ook werd geoordeeld dat de vordering tot betaling van het voorschot niet kon worden toegewezen, omdat de Staat voldoende aannemelijk had gemaakt dat er een tegenvordering bestond op basis van onterecht gedeclareerde zorg in de jaren 2019 en 2020. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een restitutierisico, gezien de slechte financiële situatie van de eiseres en de mogelijke vorderingen van derden.

Uiteindelijk werden alle vorderingen van de eiseres afgewezen, en werd zij veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de terughoudendheid die in kort geding procedures geldt bij geldvorderingen, en de noodzaak voor een deugdelijke administratie bij zorgaanbieders.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/628894 / KG ZA 22/388
Vonnis in kort geding van 17 juni 2022
in de zaak van
[eiseres]te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. C. Velink te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. B.M. Vijverberg te Diessen.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 mei 2022, met producties 1 tot en met 63;
- de door de Staat overgelegde conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 13;
- de door [eiseres] overgelegde producties 64 tot en met 67;
- de op 3 juni 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiseres] is een in [plaats] gevestigde zorginstelling met meerdere woonzorglocaties. Zij verleent zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO), de Zorgverzekeringswet (Zvw) en sinds 2018 ook forensische verblijfszorg op grond van de Wet forensische zorg. Onder forensische zorg wordt verstaan zorg die wordt verleend aan een justitiabele met een psychiatrische aandoening of beperking, verslaving daaronder begrepen, of een verstandelijke handicap, en die al dan niet als een voorwaarde, onderdeel uitmaakt van (de tenuitvoerlegging van) een straf of een maatregel, of als voorwaarde onderdeel uitmaakt van een sepot, een schorsing van de voorlopige hechtenis of een gratieverlening, dan wel onderdeel uitmaakt van een strafbeschikking waarbij een gedragsmaatregel wordt opgelegd.
2.2.
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), meer in het bijzonder de Divisie Forensische Zorg en Justitiële Inrichtingen (ForZo/JJI), is verantwoordelijk voor de inkoop, plaatsing, bekostiging en financiering van forensische zorg voor mensen met een forensische titel.
2.3.
In 2018 heeft ForZo/JJI met onder andere [eiseres] een raamovereenkomst voor de duur van twee jaar gesloten voor het verlenen van ambulante begeleiding en verblijfszorg aan patiënten met een (strafrechtelijke) forensische zorgtitel. In 2020 is een vergelijkbare raamovereenkomst tussen [eiseres] en ForZo/JJI tot stand gekomen, die op 1 januari 2022 is geëindigd vanwege door ForZo/JJI geconstateerde tekortkomingen aan de zijde van [eiseres] in 2019, zoals het ontbreken van een urenregistratie en een planningsysteem, de zeer summiere registratie van geleverde zorg en mogelijk onrechtmatige declaraties.
2.4.
In 2019 heeft [eiseres] een bedrag van € 617.974,89 en in 2020 een bedrag van € 1.887.069,07 aan forensische zorg bij ForZo/JJI gedeclareerd en ForZo/JJI heeft die bedragen aan [eiseres] vergoed.
2.5.
Op grond van de raamovereenkomsten is ForZo/JJI gerechtigd om een materiële controle uit te voeren, waarbij de ingediende declaraties aan de hand van de administratie van de zorgaanbieder worden gecontroleerd. Bij die materiële controle gaat het om de vraag of (1) de door de zorgaanbieder in rekening gebrachte prestaties feitelijk zijn geleverd en of (2) die prestaties terecht zijn geleverd.
2.6.
In juli 2021, in ieder geval tijdens een contractmanagementgesprek op 14 juli 2021, heeft ForZo/JJI een materiële controle aangekondigd met betrekking tot de door [eiseres] gedeclareerde zorg. Deze controle wordt in een e-mailbericht van 16 juli 2021 bevestigd, waarbij ForZo/JJI diverse informatie bij [eiseres] heeft opgevraagd, waaruit kan worden afgeleid dat de materiële controle betrekking heeft op het jaar 2019. [eiseres] heeft diverse keren (aanvullende) informatie aan ForZo/JJI verstrekt en op 22 juli 2021 en 2 september 2021 heeft ForZo/JJI een locatiebezoek aan [eiseres] gebracht, waarbij zij inzage heeft gekregen in willekeurige dossiers van justitiabelen.
2.7.
In een e-mailbericht van 28 oktober 2021 heeft ForZo/JJI aan [eiseres] meegedeeld dat een materiële controle over het jaar 2020 zal plaatsvinden, waarbij tevens om informatie wordt gevraagd, die op 18 november 2021 aan ForZo/JJI wordt aangeleverd. Vanwege de op dat moment geldende coronamaatregelen heeft vervolgens geen locatiebezoek plaatsgevonden, maar hebben [eiseres] en ForZo/JJI op 29 november 2021 digitaal overleg gevoerd, waarna [eiseres] op 9 december 2021 nog nadere informatie aan ForZo/JJI heeft verstrekt.
2.8.
Bij brief van 3 februari 2022 heeft ForZo/JJI (samengevat) aan [eiseres] meegedeeld dat tijdens de materiële controles 2019 en 2020 onder meer tekortkomingen zijn geconstateerd met betrekking tot de organisatie en de algemene inrichting van de klinische setting van [eiseres] , de zorgregistratie, de urenregistratie van personeel in loondienst, de urenregistratie van bestuursleden, de urenregistratie van ingehuurd personeel, de registratie van dagactiviteiten, het onderscheid in financieringsstromen, de kwalificaties van het personeel, de netto inzetbaarheid, de verblijfssetting en onderaanneming. De bevindingen van ForZo/JJI zijn toegelicht in de bij de brief gevoegde ‘bijlage 2’. In de brief heeft ForZo/JJI onder meer aan aan [eiseres] meegedeeld:
“Door het ontbreken van een (navolgbare, correcte, volledige en reproduceerbare) administratie, onder meer bestaande uit urenregistraties op medewerker(s) en justitiabele niveau, monitoring en interne controles (…), het nakomen van bovengenoemde verplichtingen en het niet kunnen toelichten en onderbouwen van de ingediende declaraties, wordt een normale (voorgeschreven) materiële controle onmogelijk gemaakt/verhinderd. Hierdoor zouden in beginsel alle prestaties/declaraties als onrechtmatig dienen te worden bestempeld. (…) Echter, in alle redelijkheid heb ik er voor gekozen (…) om alsnog op een andere wijze na te gaan of en in welke mate de in rekening gebrachte prestaties al dan niet rechtmatig (zouden kunnen) zijn. Op basis van de wel beschikbare gegevens heb ik een rondrekening opgesteld. Deze heb ik gebruikt om globaal vast te stellen of de gedeclareerde zorg ook daadwerkelijk geleverd had kunnen worden op basis van bijvoorbeeld de personeelsformatie, netto-prestatie-uren, normuren NZa, en dergelijke meer. Uit deze rondrekening is naar voren gekomen dat een deel van de gedeclareerde uren niet geleverd had kunnen worden conform de minimale NZa normen en gemaakte afspraken met ForZo/JJI. Dit deel is als onrechtmatig bestempeld.(…)”.
ForZo/JJI komt (samengevat) tot de conclusie dat [eiseres] in 2019 en 2020 de urennorm per gedeclareerde prestatie onvoldoende heeft gerealiseerd, dat zij in de genoemde jaren te weinig zorguren heeft geleverd en dat zij onrechtmatige declaraties heeft verzonden en betaald gekregen.
ForZo/JJI heeft de onrechtmatig gedeclareerde zorg gekwantificeerd op € 477.240,-- over 2019 en op € 1.290.627,-- over 2020 en in de brief is aan [eiseres] meegedeeld dat deze bedragen zullen worden teruggevorderd.
Ten slotte heeft ForZo/JJI aan [eiseres] meegedeeld dat er op basis van de bevindingen met betrekking tot de jaren 2019 en 2020 voldoende aanleiding bestaat om de materiële controle uit te breiden naar het jaar 2021 en dat [eiseres] wordt verzocht haar declaraties met betrekking tot 2021 te herzien. Ten slotte is in de brief vermeld dat [eiseres] in de gelegenheid wordt gesteld om goed gemotiveerd en onderbouwd te reageren op de bevindingen en conclusies van ForZo/JJI.
2.9.
Als gevolg van voormelde conclusie van ForZo/JJI zijn diverse declaraties van [eiseres] met betrekking tot forensische zorg in 2021 en 2022 niet betaald.
2.10.
Bij brief van 14 februari 2022 heeft de advocaat van [eiseres] ForZo/JJI verzocht om een onderbouwing te geven van de vordering, waarbij is gevraagd om een extra termijn voor het geven van een inhoudelijke reactie. Op dezelfde dag heeft ForZo/JJI een factuur aan [eiseres] toegestuurd voor een bedrag van € 1.767.867,-- in verband met de onrechtmatige declaraties, met het verzoek deze binnen dertig dagen aan ForZo/JJI te voldoen.
2.11.
De advocaat van [eiseres] heeft in een brief van 2 maart 2022 een inhoudelijke reactie gegeven op de bevindingen en conclusies van ForZo/JJI, samengevat inhoudende dat de uitgevoerde controle diverse onjuistheden bevat. In de brief is ook een beroep gedaan op de redelijkheid en billijkheid en zijn voorstellen gedaan om het geschil tussen partijen op te lossen. In een e-mailbericht aan [eiseres] van 11 maart 2022 heeft de advocaat van de Staat ter onderbouwing van de vordering van DJI verwezen naar de brief van 3 februari 2022 met bijlagen, waarbij is benadrukt dat DJI er belang bij heeft dat, gedurende het eventuele overleg tussen partijen, door [eiseres] zekerheid wordt gesteld ter hoogte van de vordering.
2.12.
In de periode van 14 maart 2022 tot en met 14 april 2022 hebben partijen uitvoerig met elkaar gecorrespondeerd over (samengevat) de vordering van DJI, de bezwaren van [eiseres] met betrekking tot (de onderbouwing van) die vordering, de slechter wordende financiële situatie van [eiseres] , het eventueel opschorten van incassomaatregelen, een financiële tegemoetkoming en de productiviteitsberekening van [eiseres] .
2.13.
Op 19 april 2022 heeft via Teams een gesprek plaatsgevonden tussen [eiseres] en ForZo/JJI, waarin de financiële situatie van [eiseres] is besproken en ForZo/JJI een toelichting heeft gegeven op de vordering. Tijdens het overleg heeft [eiseres] inzage gegeven in de overzichten van haar bankrekeningen en die van de vennoten.
2.14.
De op 14 februari 2022 door ForZo/JJI aan [eiseres] toegezonden factuur, waarvoor [eiseres] op 9 april 2022 en 23 april 2022 schriftelijk is aangemaand, is niet door [eiseres] voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – zakelijk weergegeven –
primair(1) de Staat te bevelen een schriftelijk gemotiveerde en inhoudelijke reactie te geven op de brief van 2 maart 2022 van de advocaat van [eiseres] ; (2) de Staat te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 150.000,-- op de uitstaande en opeisbare declaraties van [eiseres] betreffende forensische zorgverlening; (3) de Staat te bevelen de incassomaatregelen met betrekking tot de vordering van € 1.767.867,-- te staken, zo lang in een bodemprocedure tussen partijen niet definitief een oordeel is gegeven over deze vordering of door middel van een vaststellingsovereenkomst tussen partijen overeenstemming is bereikt over de uitkomst van de materiële controle 2019 en 2020; (4) de Staat te bevelen de materiële controle 2021 ten aanzien van de door [eiseres] verleende zorg op te schorten, zo lang in een bodemprocedure tussen partijen niet definitief een oordeel is gegeven over deze vordering of door middel van een vaststellingsovereenkomst tussen partijen overeenstemming is bereikt over de uitkomst van de materiële controle 2019 en 2020; de vorderingen onder (1), (3) en (4) op straffe van een dwangsom, althans
subsidiaireen in goede justitie te bepalen voorziening te treffen, een en ander
primair en subsidiairmet veroordeling van de Staat tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de nakosten.
3.2.
Daartoe stelt [eiseres] – samengevat – het volgende. Om een constructief debat met ForZo/JJI te kunnen voeren met betrekking tot de materiële controle over 2019 en 2020, heeft [eiseres] er belang bij dat ForZo/JJI een inhoudelijke reactie geeft op de brief van 2 maart 2022 van de advocaat van [eiseres] .
Daarnaast is [eiseres] van mening dat de bevindingen en conclusies van ForZo/JJI naar aanleiding van de materiële controle over 2019 en 2020, waarvan de juistheid overigens op een groot aantal onderdelen door [eiseres] wordt betwist, geen aanleiding geven om te veronderstellen dat eventuele omissies zich in 2021 en 2022 opnieuw voordoen. Nu vaststaat dat [eiseres] in 2021 en 2022 wel onderdak en maaltijden heeft verstrekt aan justitiabelen en kosten heeft moeten maken voor de verleende zorg (alleen al voor huisvesting ruim € 157.000,--), heeft zij om aan haar financiële verplichtingen te kunnen voldoen en ter voorkoming van een faillissement belang bij een voorschot op de uitstaande en opeisbare declaraties. Nu [eiseres] de bevindingen van ForZo/JJI met betrekking tot de materiële controle over 2019 en 2020 inhoudelijk betwist, is het voortzetten van incassomaatregelen en het doorzetten van de materiële controle over 2021 onrechtmatig jegens [eiseres] , zolang niet in een bodemprocedure een oordeel is gegeven over de vordering van ForZo/JJI of partijen daarover overeenstemming hebben bereikt.
3.3.
De Staat concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring, dan wel tot afwijzing van het gevorderde en voert daartoe gemotiveerd verweer dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Tussen partijen is (samengevat) in geschil of de Staat gehouden is om (1) schriftelijk en gemotiveerd te reageren op de brief van 2 maart 2022 van de advocaat van [eiseres] , (2) om een voorschot te betalen op de uitstaande en openstaande declaraties van [eiseres] , (3) verdere incassomaatregelen te staken en (4) de materiële controle met betrekking tot 2021 op te schorten.
Reactie op de brief van 2 maart 2022 van de advocaat van [eiseres]
4.2.
[eiseres] heeft gesteld dat een deugdelijke reactie van de Staat (DJI/ForZo/JJI) op de brief van 2 maart 2022 nodig is om op een constructieve wijze overleg te kunnen voeren. Nog daargelaten dat de Staat voldoende heeft toegelicht dat ForZo/JJI haar vordering in diverse e-mailberichten heeft onderbouwd en dat zij tijdens het overleg op 19 april 2022 mondeling al een toelichting heeft gegeven op die vordering, is er geen grond voor het aannemen van een verplichting van de Staat een schriftelijke inhoudelijke reactie op de meergenoemde brief aan [eiseres] te geven. Het enkele niet nader onderbouwde beroep op het vertrouwensbeginsel van [eiseres] is daarvoor onvoldoende. Reeds daarom wordt de vordering afgewezen.
Betaling voorschot declaraties/staken incasso/opschorten materiële controle
4.3.
4.3. Volgens vaste jurisprudentie is ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden. Zo zal niet alleen moeten worden onderzocht of het bestaan van de vordering in kwestie voldoende aannemelijk is – hetgeen betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen –, maar ook of sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl in de afweging van de belangen van partijen die daarbij in het geding zijn, het restitutierisico betrokken dient te worden.
4.4.
4.4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij toewijzing van haar vorderingen, nu het voortbestaan van de onderneming door ernstige liquiditeitskrapte in acuut gevaar dreigt te komen. Vervolgens dient beoordeeld te worden of voldoende waarschijnlijk is dat de vordering door de bodemrechter zal worden toegewezen en of sprake is van een restitutierisico.
4.5.
[eiseres] heeft gevorderd om de Staat te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 150.000,-- op de uitstaande en opeisbare declaraties met betrekking tot de door [eiseres] in 2021 en 2022 verleende forensische zorg. Van de zijde van de Staat is echter betoogd dat er op dit moment geen declaraties opeisbaar zijn, omdat deze zijn betaald door middel van verrekening met de vordering die DJI op [eiseres] heeft op grond van de in 2019 en 2020 volgens DJI ten onrechte door [eiseres] gedeclareerde bedragen. Hoewel [eiseres] deze vordering in de dagvaarding en tijdens de mondelinge behandeling gemotiveerd heeft betwist, heeft zij in ieder geval erkend dat in 2019 en 2020 een gedetailleerd urenregistratiesysteem voor de registratie van zorgminuten per justitiabele ontbrak, dat zij in 2019 vooral bijzonderheden en niet alle dagelijkse activiteiten of interventies heeft vastgelegd, dat zij de dagbesteding/dagactiviteiten onvoldoende heeft geadministreerd en dat uit de rapportages van de justitiabelen wel is af te leiden dat er gebruik is gemaakt van dagbesteding, maar niet hoeveel uur dit is geweest, zodat het moeilijk is om aan te tonen dat de dagbesteding daadwerkelijk is geleverd. Tegen die achtergrond heeft de Staat voldoende onderbouwd dat de administratie van [eiseres] zodanig onvolledig was, dat het voor DJI niet mogelijk was om een gebruikelijke materiële controle uit te voeren en dat zij daarom op basis van de wel beschikbare gegevens een ‘rondrekening’ heeft moeten makenOp basis van wel beschikbare cijfermatige informatie en vergelijkingscijfers is zij tot de conclusie gekomen dat de door [eiseres] in rekening gebrachte zorg niet daadwerkelijk geleverd kan zijn. Die rekenmethode is, gelet op het ontbreken van een voldoende deugdelijke administratie van alle relevante gegevens voor haar dienstverlening aan de zijde van [eiseres] , naar voorlopig oordeel niet op voorhand onaanvaardbaar. Dit betekent dat het er vooralsnog, in dit kort geding, voor moet worden gehouden dat DJI/ForZo/JJI een (aanzienlijke) tegenvordering heeft op [eiseres] in verband met ten onrechte gedeclareerde zorg in 2019 en 2020. Weliswaar kan de omvang van die vordering in dit kort geding, waar geen ruimte is voor nadere bewijslevering, niet worden vastgesteld, maar de voorzieningenrechter is van oordeel dat de Staat voorshands voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze het tot nu toe verrekende bedrag te boven gaat.
4.6.
Daar komt bij dat de Staat ook voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een restitutierisico, omdat – zoals [eiseres] ook heeft erkend – de financiële situatie van [eiseres] op dit moment slecht is en omdat ook Menzis een materiële controle met betrekking tot door [eiseres] verleende Wlz-zorg is gestart, waaruit mogelijk een vordering op [eiseres] voortvloeit. De Staat heeft daarnaast voldoende onderbouwd dat er mogelijk nog andere derden zijn die bedragen van [eiseres] te vorderen hebben, zoals de curator in het faillissement van [belanghebbende] , die inmiddels conservatoir beslag ten laste van [eiseres] heeft doen leggen.
4.7.
Het voorgaande betekent dat niet aan de vereisten voor het toewijzen van een geldvordering in kort geding is voldaan, zodat de vordering strekkende tot betaling van een voorschot wordt afgewezen. Bij die stand van zaken kan nu in het midden blijven of [eiseres] tegenover de gemotiveerde betwisting ervan door de Staat voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat ForZo/JJI onzorgvuldig en in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld door geen hoor en wederhoor toe te passen en dat de materiële controle en de toegepaste rekenmethodiek gebreken vertonen. Zelfs wanneer dit zo zou zijn, betekent dit immers in het licht van de door [eiseres] erkende onvolkomenheden aan haar zijde nog niet dat daarmee voor DJI op dit moment, vooruitlopend op een bodemprocedure, een verplichting ontstaat om het door [eiseres] gevorderde voorschot te voldoen.
4.8.
Ook de vorderingen om te bepalen dat de Staat in afwachting van de uitkomsten van een bodemprocedure de incassomaatregelen moet staken en de materiële controle met betrekking tot 2021 moet opschorten zijn niet toewijsbaar. Gelet op het voorgaande kan op voorhand immers niet worden uitgesloten dat DJI/ForZo/JJI een aanzienlijke vordering op [eiseres] heeft, die door [eiseres] onbetaald wordt gelaten, terwijl door DJI/ForZo/JJI voldoende is toegelicht dat zij er gelet op de uitkomsten van de materiële controle over 2019 en 2020 belang bij heeft om ook over 2021 een materiële controle met betrekking tot de door [eiseres] gedeclareerde zorg uit te voeren.
Slotsom en proceskosten
4.9.
De slotsom is dat de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen. Daarmee strandt ook de vordering tot toewijzing van buitengerechtelijke incassokosten.
4.10.
[eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hierna onder de beslissing wordt vermeld. Voor een veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusver aan de zijde van de Staat begroot op € 6.753,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 5.737,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat [eiseres] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2022.
mvt