ECLI:NL:RBDHA:2022:5792

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
NL22.9215
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van Algerijnse vreemdeling en verzoek om schadevergoeding in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, die in bewaring was gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om hem in bewaring te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring was opgelegd met het oog op de overdracht van de eiser aan Duitsland, conform de Dublinverordening. De eiser heeft aangevoerd dat de bewaring onrechtmatig was, omdat hij eerder al bijna zes weken in bewaring had gezeten en dat er geen reden was voor een nieuwe bewaring. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eerdere bewaring niet in de weg staat aan de nieuwe maatregel, aangezien de Dublinverordening geen rechtsregel bevat die dit verbiedt. De rechtbank heeft ook overwogen dat er een significant risico op onderduiken bestond, wat de maatregel rechtvaardigde. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.9215

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. S.T.V. Le),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek-de Graaf).

Procesverloop

Bij besluit van 19 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Eiser heeft zich desgevraagd op 23 mei 2022 akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep.
Verweerder heeft op 25 mei 2022 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser ter uitvoering van de Dublinverordening [1] aan Duitsland is overgedragen.
Op 25 mei 2022 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Op 29 mei 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Op 3 juni 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te bezitten. Eiser is in bewaring gesteld met het oog op zijn overdracht aan Duitsland. Er ligt een claimakkoord van 14 januari 2022.
2. Omdat de bewaring al is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. [2] Daarvoor is van belang of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
3. In de maatregel heeft verweerder gemotiveerd overwogen dat deze nodig is in het belang van de openbare orde, omdat er een significant risico bestaat op onderduiken. De maatregel vermeldt ter onderbouwing van dit risico meerdere zware [3] en lichte [4] gronden. Eiser heeft het bestaan van deze gronden niet bestreden, zodat uitgegaan moet worden van de juistheid ervan. Hieruit volgt dat in het geval van eiser sprake is van een significant risico op onttrekking aan het toezicht. Verweerder was dan ook bevoegd tot het opleggen van de maatregel.
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij niet opnieuw in bewaring mocht worden gesteld, omdat hij eerder ook al bijna zes weken op grond van de Dublinverordening in bewaring heeft gezeten. Die eerdere bewaring is op 10 maart 2022 opgeheven, omdat eiser niet binnen de overdrachtstermijn kon worden overgedragen. Eiser verwijst hierbij naar het arrest Amayry. [5]
5. Uit de – eveneens in het verweerschrift genoemde – uitspraak van de Afdeling [6] van 14 maart 2022 [7] volgt echter dat in de Dublinverordening, noch het door eiser genoemde arrest Amayry een rechtsregel kan worden gevonden dat een vreemdeling die onder de Dublinverordening eerder zes weken in bewaring heeft gezeten, niet opnieuw met het oog op dezelfde overdracht in bewaring kan worden gesteld. Verder volgt uit deze uitspraak dat de maximale bewaringstermijn van zes weken uit artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening alleen ziet op de situatie waarin de vreemdeling eerst in bewaring is gesteld en vervolgens een claimakkoord tot stand is gekomen, dan wel opschortende werking van een beroep of bezwaar is geëindigd.
6. Daarnaast meent eiser dat niet valt in te zien dat hij al op 19 mei 2022 in bewaring is gesteld, terwijl de overdracht op 25 mei 2022 is gepland. Eiser verbleef in het AZC en had daar bijvoorbeeld twee dagen voor zijn vlucht kunnen worden meegenomen, omdat die termijn voldoende lijkt om de voorafgaand aan de overdracht vereiste administratieve handelingen te verrichten. Dit is temeer van belang, omdat uit het dossier duidelijk gebleken is dat hij psychische problemen heeft.
7. Gelet op het aan te nemen risico op onttrekking bestaat er geen grond voor het oordeel dat verweerder tot kort voor de feitelijke overdracht had moeten wachten met het opleggen van de maatregel.
8. Voor zover eiser – uitsluitend in dit verband – heeft opgemerkt dat hij psychische problemen heeft, stelt de rechtbank vast dat de hierover bekende feiten en omstandigheden kenbaar zijn meegewogen in het bestreden besluit en op grond daarvan heeft kunnen concluderen dat deze niet in de weg staan aan de opgelegde maatregel. Verweerder heeft hierbij overwogen dat eiser tijdens de vorige vreemdelingenbewaring weliswaar een zelfmoordpoging heeft gedaan, maar dat eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de huidige bewaring uitdrukkelijk heeft verklaard niet langer suïcidale voornemens te hebben en dat eiser niet onder behandeling staat van een arts. Tevens heeft verweerder gewezen op de in de detentiecentra aanwezige Extra Zorgafdeling.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding
afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013.
2.Artikel 106 Vw
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.HvJEU 13 september 2017, ECLI:EU:C:2017:675.
6.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.