ECLI:NL:RBDHA:2022:5785

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
NL22.9421
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Ghanese vreemdeling; maatregel niet onrechtmatig, beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Ghanese vreemdeling. Eiser, geboren in 1997, werd op 19 mei 2022 in Amsterdam aangehouden op verdenking van diefstal en op 20 mei 2022 in bewaring gesteld door de vreemdelingenpolitie. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een significant risico op onderduiken bestond. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook verzocht om schadevergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen. Eiser had niet betwist dat hij zich aan het toezicht had onttrokken en beschikte niet over een vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank oordeelde dat de maatregel noodzakelijk was in het belang van de openbare orde. Eiser stelde dat er geen lichter middel was overwogen, maar de rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom een meldplicht niet doeltreffend zou zijn.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.9421

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. K. Ramdhan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek-de Graaf).

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft desgevraagd ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. Op 24 mei 2022 heeft eiser de beroepsgronden ingediend. Op 31 mei 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek op 3 juni 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1997 en de Ghanese nationaliteit te bezitten. Hij is op 19 mei 2022 om 19:22 uur in Amsterdam aangehouden op verdenking van diefstal. Op 20 mei 2022 om 14:48 uur is eiser door de vreemdelingenpolitie overgenomen en opgehouden omdat zijn identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. [1] Aansluitend is eiser op 20 mei 2022 om 20:50 uur in bewaring gesteld. Daarbij is vastgesteld dat op grond van de registratie van eiser in Eurodac concrete aanwijzingen bestaan dat eiser valt onder de werkingssfeer van Dublinverordening. [2]
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder gemotiveerd overwogen dat de maatregel nodig is in het belang van de openbare orde, omdat er een significant risico bestaat op onderduiken. Als zware gronden [3] zijn in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit.
En als lichte gronden [4] zijn in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft in zijn aanvullend beroepschrift gesteld dat de gronden de maatregel niet kunnen dragen, omdat daaruit op zichzelf niet volgt dat het belang van de openbare orde de maatregel vordert vanwege het bestaan van een significant risico op onderduiken. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling [5] van 25 maart 2020 [6] , dat voor het aannemen van een dergelijk risico voldoende is dat zich twee gronden voordoen, waarvan ten minste één zware grond. Nu eiser de feitelijke juistheid van de zware gronden 3a en 3b niet heeft betwist en deze zware gronden tezamen voldoende zijn om de maatregel te dragen, is sprake van een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De beroepsgrond faalt dan ook.
4. Verder staat vast dat eiser niet is ingeschreven in de Basisregistratie personen. Gelet hierop heeft verweerder terecht als grond 4c opgenomen dat eiser niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats. De enkele stelling van eiser dat hij op een concreet adres (bij zijn broer, althans een familielid) verblijft en daar zijn post ontvangt, is onvoldoende om te spreken van een vaste woon- of verblijfplaats. Het is aan eiser om dit nader te onderbouwen. Verweerder heeft in de maatregel terecht overwogen dat het ontbreken van een vaste woon of verblijfplaats ervoor zorgt dat eiser niet traceerbaar is, hetgeen bijdraagt aan het risico op onderduiken.
5. Ten aanzien van de lichte grond 4d voert eiser aan dat hij een geldbedrag tot zijn beschikking heeft dat voldoende is om een ticket van te kopen voor de reis naar Italië. Volgens verweerders beleid in onderdeel A1/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 dient de vreemdeling te beschikken over tenminste € 55 per dag exclusief de eventuele kosten voor een vliegreis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang is gewaarborgd. Uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel volgt dat eiser heeft verklaard dat zijn volledige financiële middelen ongeveer € 420 bedragen. Van belang is in dit verband dat de voor de Dublinverordening verantwoordelijke lidstaat nog niet is vastgesteld. Gelet op de termijn (van twee weken) voor de beantwoording van de op Italië gelegde Dublinclaim van 23 mei 2022, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat dit bedrag niet voldoende is om te voorzien in de kosten van levensonderhoud en een vliegreis uit Nederland. Grond 4d is dan ook terecht opgenomen.
Lichter middel
6. Eiser voert aan dat niet duidelijk is waarom er geen lichter middel is ingezet. In zijn gehoor voor inbewaringstelling heeft hij te kennen gegeven terug te willen gaan naar Italië en ook aan de terugkeer mee te willen werken. Verweerder volstaat volgens eiser met een algemene motivering en heeft de mogelijkheden en de uitvoerbaarheid van een meldplicht niet onderzocht, aldus eiser. Eiser verwijst naar een uitspraak van 29 juni 2021 van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht. [7]
7. Verweerder heeft in de maatregel echter concreet in overweging genomen of met een meldplicht zou kunnen worden volstaan. Verweerder stelt echter dat dit middel niet doeltreffend is toe te passen, omdat het risico te groot is dat eiser op andere gedachten komt en zich weer aan het toezicht onttrekt. Gelet op de aanwezige gronden voor bewaring, heeft verweerder met deze overwegingen voldoende gereageerd op de door eiser gestelde bereidheid om zelfstandig te vertrekken (naar Italië). Van belang daarbij is dat eiser niet onmiddellijk kan vertrekken, omdat nog moet worden vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is en ook nog een geldig reisdocument zal moeten worden verstrekt. Verweerder heeft verder gemotiveerd overwogen dat de door eiser gestelde medische omstandigheden (eiser heeft vaak hoofdpijn en gebruikt paracetamol) geen reden vormen voor het toepassen van een lichter middel. Verweerder concludeert terecht dat niet is gebleken van andere omstandigheden die detentie voor eiser onevenredig bezwarend maken. De vergelijking met de genoemde uitspraak van de zittingsplaats Utrecht gaat niet op, omdat niet sprake is van vergelijkbare omstandigheden. De beroepsgrond faalt.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 50, tweede lid, van de Vw.
2.Verordening (EU) 604/2013.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
7.Rb. Den Haag, zp. Utrecht 29 juni 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:15935.