ECLI:NL:RBDHA:2022:5722

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 6651
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar omgevingsvergunning voor uitweg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest. De eiser, woonachtig op een afstand van circa 900 meter van de vergunde uitweg, heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning voor het aanleggen van deze uitweg. Het college heeft het bezwaar van de eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat de eiser volgens hen geen belanghebbende is bij de omgevingsvergunning. De eiser, die tevens raadslid is, stelt dat zijn functie hem recht geeft op ontvankelijkheid in zijn beroep.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eiser geen directe gevolgen ondervindt van de vergunde activiteit, aangezien hij geen zicht heeft op de uitweg en deze zich op een aanzienlijke afstand van zijn woning bevindt. De rechtbank heeft het standpunt van de eiser verworpen dat zijn hoedanigheid als raadslid hem als belanghebbende moet aanmerken. De rechtbank concludeert dat de hoedanigheid van raadslid geen rol speelt bij de beoordeling van het belanghebbend zijn in deze context.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en bepaald dat de kosten van de procedure niet door de verweerder vergoed hoeven te worden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6651

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Matters).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats] , vergunninghouder (gemachtigde: mr. H.C.M. Kortman).

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van een uitweg op het adres [adres 2] [huisnummer 2] in [plaats] .
Bij besluit van 9 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 3 december 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:15135) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2022. Eiser was hierbij aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De vergunninghouder was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is woonachtig aan de [adres 1] [huisnummer 1] te [plaats] . Verweerder heeft aan de vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van een uitweg aan de [adres 2] [huisnummer 2] te [plaats] . Eiser heeft tegen deze vergunningverlening bezwaar gemaakt.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat eiser geen belanghebbende is bij de omgevingsvergunning. De uitweg ligt op circa 900 meter afstand van de woning van eiser en hij heeft vanuit zijn woning ook geen zicht op deze uitweg.
Wat vinden partijen in beroep?
3.1
Eiser verwijst in zijn beroepschrift naar de gronden die hij heeft ingediend in de voorlopige voorzieningsprocedure die tot de uitspraak van de voorzieningenrechter van
3 december 2021 heeft geleid. Eiser stelt, kort samengevat, dat hij als raadslid van de gemeente Oegstgeest een college-controlerende taak heeft en dat hij daarom ontvankelijk is in zijn beroep.
3.2
Verweerder handhaaft zijn standpunt dat eiser geen belanghebbende is. De vergunninghouder sluit zich daarbij aan.
Wat is het wettelijk kader?
4. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen worden aangemerkt moet een natuurlijke persoon een voldoende objectief bepaalbaar belang bij het besluit hebben. Het uitgangspunt is dat degene die rechtstreekse feitelijke gevolgen ondervindt van de activiteit, in beginsel belanghebbende is bij de vaststelling van dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit, en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [1]
6. Nu vaststaat dat eiser woont op een afstand van circa 900 meter tot de uitweg die de omgevingsvergunning mogelijk maakt en hij daarop vanaf zijn perceel ook geen zicht heeft, is de rechtbank van oordeel dat eiser geen gevolgen van enige betekenis van de vergunde activiteit ondervindt, waardoor hij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank volgt niet het betoog van eiser dat hij als raadslid een college-controlerende functie heeft en dat hij daarom als belanghebbende moet worden aangemerkt. De hoedanigheid van raadslid is geen criterium dat bij de beoordeling of een natuurlijke persoon als belanghebbende kan worden aangemerkt, een rol speelt. Bovendien kan eiser als raadslid vragen stellen aan de verantwoordelijke wethouder. De enkele omstandigheid dat eiser, zoals hij zelf zegt, geen reactie krijgt op door hem gestelde vragen, maakt niet dat eiser toch belanghebbende is. Het functioneren van een wethouder of de ondersteunende ambtelijke dienst kan eiser ook in de gemeenteraad aan de orde stellen. De raad is hiervoor in het Nederlandse staatsbestel het geëigende platform, niet de rechter. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Verweerder hoeft de kosten die eiser voor deze procedure heeft gemaakt niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:155).