ECLI:NL:RBDHA:2021:15135
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor aanleg uitweg
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen een omgevingsvergunning die was verleend aan een derde-partij voor het aanleggen van een uitweg, stelde dat hij als belanghebbende moest worden aangemerkt. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoeker geen belanghebbende was, omdat de uitweg op een afstand van circa 900 meter van zijn woning ligt en hij geen zicht heeft op de uitweg. Dit betekent dat verzoeker geen feitelijke gevolgen ondervindt van de activiteit die door de omgevingsvergunning wordt toegestaan.
De voorzieningenrechter baseerde zijn oordeel op artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin staat dat iemand belanghebbende is als hij een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen. Aangezien verzoeker geen gevolgen van enige betekenis ondervond, werd zijn verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.