In deze zaak hebben de opposanten, [Naam 1] en [Naam 2], verzet ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin hun beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun asielaanvragen gegrond zijn verklaard. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn was verstreken zonder dat er een beslissing was genomen op de aanvragen. De opposanten hebben verzet ingesteld tegen de vaststelling van de bestuurlijke en gerechtelijke dwangsom en de proceskosten. Ze hebben niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.
De rechtbank heeft in deze verzetprocedure overwogen dat zij terecht zonder zitting uitspraak heeft gedaan, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De opposanten voerden aan dat zij afzonderlijk van elkaar beroep hebben ingesteld en dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van samenhang in hun procedures. Ze stelden dat zij ieder hun eigen asielrelaas hebben en dat dit niet van doorslaggevend belang is voor de beoordeling van hun aanvragen.
De verzetrechter oordeelde echter dat de argumenten van de opposanten niet leidden tot twijfel over de uitkomst van de beroepen. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de samenhang tussen de procedures van de opposanten niet onterecht was aangenomen. De verzetrechter bevestigde dat de rechtbank in haar eerdere uitspraak terecht had geoordeeld dat zij de beroepen zonder zitting kon afdoen. Het verzet werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.