ECLI:NL:RBDHA:2022:5694

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
09/183626-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling na uitgaansgeweld met vrijspraak voor poging tot doodslag

Op 14 juni 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een geweldsincident op 10 juli 2021 in Leiden. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling van een slachtoffer, die door de verdachte met kracht tegen het hoofd was geschopt terwijl hij op de grond lag. Tijdens de zitting op 31 mei 2022 heeft de officier van justitie, mr. M.J. Mos, gepleit voor bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en het bewijs zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte weliswaar geweld had gebruikt, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging, maar oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan het slachtoffer, wat resulteerde in een gebroken kaak, jukbeen en oogkas. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, rekening houdend met de ernst van het geweld en de impact op het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die materiële en immateriële schade had geleden door het geweld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/183626-21
Datum uitspraak: 14 juni 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Leiden,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 31 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.J. Mos en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. B.F. van Es naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 juli 2021 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- deze [slachtoffer] heeft gestompt en/of geslagen tegen zijn hoofd en/of zijn gezicht en/of
heeft besprongen waardoor, althans waarna, deze [slachtoffer] hard op de grond is
gevallen, althans die [slachtoffer] door enige (gewelds)handeling ten val heeft gebracht en/of (vervolgens)
- deze [slachtoffer] met geschoeide voet met kracht tegen zijn hoofd/gezicht heeft
geschopt en/of getrapt (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 juli 2021 te Leiden aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een op meerdere plekken gebroken kaak en/of gebroken jukbeen en/of een gebroken oogkas en/of een gebroken neus en/of een gebroken elleboog heeft toegebracht door die [slachtoffer] tegen zijn hoofd te stompen en/of te slaan en/of te bespringen, waardoor, althans waarna die [slachtoffer] is gevallen, althans door die [slachtoffer] door enige (gewelds)handeling ten val te brengen en/of door die [slachtoffer] (vervolgens) - terwijl hij op de grond lag - met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd te schoppen en/of te trappen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 juli 2021 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- deze [slachtoffer] heeft gestompt en/of geslagen tegen zijn hoofd en/of gezicht en/of
deze [slachtoffer] heeft besprongen waardoor, althans waarna, deze [slachtoffer] hard op de
grond is gevallen, althans die [slachtoffer] door enige (gewelds)handeling ten val heeft gebracht en/of (vervolgens)
- deze [slachtoffer] , terwijl hij op de grond lag, met kracht met geschoeide voet tegen zijn
hoofd en/of gezicht heeft geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
Op specifieke bewijsverweren zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3.
De gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft de volgende bewijsmiddelen gebruikt voor het bewijs.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [PL nummer] , van de politie eenheid Den Haag, district Leiden - Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerde pagina’s 1 t/m 121).
1. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 10 juli 2021, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] (p. 15):
Ik, [slachtoffer] , doe aangifte van zware mishandeling op 10 juli 2021 in Leiden. Ik heb met veel kracht een trap in mijn gezicht gekregen en daardoor heb ik mijn kaak gebroken en mijn oogkas. Het enige wat ik nog weet, is dat ik een schoen zag aankomen richting mijn gezicht en dat ik de schop goed voelde in mijn gezicht.
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt op 10 juli 2021, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1] (p. 20-21):
Ik ben getuige geweest van de zware mishandeling van mijn vriend [slachtoffer] gepleegd op 10 juli 2021. De dader kan ik als volgt omschrijven:
-man zwart t-shirt of sweater
-heel kort opgeschoren haar en bovenop blonde stekels
-spijkerbroek
-witte schoenen denk ik
-vrij grote en brede man, breder dan [slachtoffer]
-tussen de 30 en 40 jaar denk ik.
Ik liep rechts naast [slachtoffer] toen ik plotseling in mijn ooghoek de dader op [slachtoffer] zijn rug zag springen. Hierdoor viel [slachtoffer] naar voren. Vervolgens zag ik dat de dader een aanloop nam alsof hij een penalty wilde nemen. Hij schopte vervolgens zo hard met zijn rechterbeen tegen de rechterzijde van [slachtoffer] zijn hoofd dat ik zag dat het hoofd van [slachtoffer] helemaal heen en weer schudde.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 38):
Ik was belast met het onderzoek van poging doodslag/zware mishandeling door verdachte [verdachte] . Ik, verbalisant [verbalisant 1] , liet mevrouw [getuige 1] foto’s zien van de verdachte. Ik hoorde dat [getuige 1] gelijk en duidelijk zegt: “Ja dit is hem. Ja dit is hem wel. Dit is de verdachte die ik heb omschreven in mijn getuigenverklaring.” Ik hoorde haar ook zeggen dat er iemand de hele tijd riep: “ [verdachte] , [verdachte] ”.
4. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 10 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 48-49):
Op 10 juli 2021 kregen wij, verbalisanten, het verzoek om te gaan naar Leiden. Hier zou een vechtpartij bezig zijn. Er zou een slachtoffer zijn waarvan zijn gezicht onder het bloed zou zitten. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , hoorde van een melder dat de verdachte er als volgt uit zag:
- Man;
- blank;
- fors postuur;
- zwart T-shirt met daarop een witte tekst;
- spijkerbroek.
Wij, verbalisanten, zagen dat er een man die man voldeed aan het bovengenoemde signalement van ons weg liep. Wij, verbalisanten, hielden de verdachte aan. De verdachte bleek [verdachte] , geboren op [geboortedatum] te Leiden.
5. Het proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt op 19 juli 2021, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2] (p. 106-107):
V: U heeft een melding gedaan bij de politie op 10 juli 2021. Waarom heeft u gebeld?
A: In het café brak een vechtpartij uit en wij zijn gelijk naar buiten gegaan. Buiten zag ik dat zij al vechtend naar de uitgang gingen. Toen kwamen een man een vrouw alleen naar buiten. Ik zag een Nederlandse jongeman die op het paar af liep en hij gaf die man een klap in het gezicht hierdoor viel hij naar achter.
V: Kan je voor mij de man die naar buiten kwam omschrijven?
A:
- Dit was een man eind 20
- blond haar
- zwart T-shirt met witte letters of andersom
- spijkerbroek
- Nederlands uiterlijk.
De man liep weg toen de politie ter plaatse kwam.
6. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt op 10 juli 2021, voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte] (p. 54):
V: Hoe is je aanhouding gegaan?
A: Ik ben volgens mij wel gaan rennen dat weet ik nog.
V: Waarom ging je rennen?
A: Volgens mij zeiden mensen tegen mij: “politie” daarom ben ik gaan rennen.
V: Wat voor kleding heb je nu aan?
A: zwarte spijkerbroek, zwart shirt met witte letters erop.
7. Een geschrift, te weten een letselbeschrijving [slachtoffer] , opgemaakt op 1 september 2021 door [arts] (arts i.o.), voor zover inhoudende (p. 75):
Opgegeven toedracht: 10-6-2021, mishandeling. Betrokkene is door de ambulance naar de Spoedeisende Hulp vervoerd. Er werden zwellingen en blauwe plekken gezien van het aangezicht. Er werd vervolgens een CT scan gedaan waaruit bleek dat er sprake was van:
- Een botbreuk van de onderkant en buitenste zijkant van de oogkas rechts met een
bloeduitstorting onder het botvlies van de bovenkant kant van de oogkas rechts en botbreuken van de kaakbijholte (tezamen zygomacomplexfractuur genoemd).
De geschatte genezingsduur van de botbreuken is twaalf weken.
8. Een geschrift, te weten een brief , opgemaakt op 26 juli 2021 door [kaakchirurg] (kaakchirurg i.o.) en [kaakchirurg] (kaakchirurg), voor zover inhoudende:
[slachtoffer] was van 15-07-2021 t/m 16-07-2021 opgenomen op de afdeling Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie. Reden van opname: Zygomafractuur rechts met dislocatie. In algehele anesthesie is het zygomacomplex rechts gereponeerd en gefixeerd.
9. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 3 februari 2022, voor zover inhoudende:
Op donderdag 3 februari 2022 heb ik, verbalisant [verbalisant 3] , telefonisch contact gehad met aangever [slachtoffer] .
Ik hoorde [slachtoffer] zeggen dat hij ongeveer 2 tot 3 maanden pijn heeft gehad van zijn kaak. Ik hoorde [slachtoffer] zeggen dat hij een operatie achter de rug had. Ik hoorde [slachtoffer] zeggen dat hij nu een ijzeren plaat in zijn kaak heeft. Ik hoorde [slachtoffer] zeggen dat hij ongeveer twee en een halve maand niet heeft kunnen werken vanwege zijn letsel.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Heeft de verdachte geweld gebruikt tegen de aangever?
De rechtbank constateert dat het dossier uiteenlopende getuigenverklaringen bevat. De rechtbank hecht waarde aan de verklaring van de getuige [getuige 1] , aangezien zij naast de aangever stond op het moment van het geweldsincident en aangenomen kan worden dat haar aandacht op de aangever was gericht, omdat hij haar partner was. Het signalement dat zij heeft gegeven van de dader, komt overeen met het signalement dat door de melder (getuige [getuige 2] ) aan de politie is gegeven en komt eveneens overeen met de verdachte ten tijde van zijn aanhouding, kort na het incident. Vervolgens heeft [getuige 1] de verdachte tijdens een (enkelvoudige) fotoconfrontatie herkend als de dader en heeft zij verklaard dat zij iemand “ [verdachte] ” hoorde roepen – de voornaam van de verdachte. Dat [getuige 1] enige twijfel heeft uitgesproken tijdens de fotoconfrontatie, doet daaraan niet af. Desgevraagd door de betrokken verbalisant heeft [getuige 1] uitgelegd dat zij nog “van slag” was van het gebeurde en bang was de verkeerde aan te wijzen en daarom haar twijfel uitsprak. Niettemin heeft zij verklaard de verdachte te herkennen: “op een gegeven moment ga je twijfelen, maar dit is hem wel”. Verder hecht de rechtbank waarde aan de verklaring van getuige [getuige 2] . Zij heeft het incident gemeld bij de politie en heeft verklaard dat de dader wegliep op het moment dat de politie ter plaatse kwam. De verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij wegliep toen de politie ter plaatse kwam en de verbalisanten die de verdachte hebben aangehouden, zagen de verdachte wegrennen. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de verdachte geweld heeft gebruikt tegen de aangever.
Welk geweld heeft de verdachte gepleegd?
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het door de verdachte gepleegde geweld in ieder geval bestond uit het geven van een schop tegen de rechterkant van het gezicht van de aangever terwijl de aangever – nadat hij ten val was gebracht – op de grond lag. De rechtbank kan niet vaststellen door welke handeling de aangever precies is gevallen, nu daarover uiteenlopend is verklaard. Wel stelt zij vast dat de persoon die de aangever heeft doen vallen dezelfde persoon is als degene die hem de schop heeft gegeven, namelijk de verdachte.
Hoe kan het geweld worden gekwalificeerd?
Schoppen tegen het hoofd kan dodelijk letsel opleveren. Of in een concreet geval een aanmerkelijke kans bestaat op het ontstaan van dergelijk letsel, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de kracht van het schoppen, of één keer of meerdere keren is geschopt, de precieze plek op het hoofd waartegen is geschopt en het soort schoenen waarmee is geschopt.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de verdachte met kracht heeft geschopt, “alsof hij een penalty wilde nemen”. Daar staat tegenover dat de verdachte sportschoenen droeg en dat hij de aangever één keer in zijn gezicht heeft geschopt, ter hoogte van zijn oogkas en jukbeen. Dat is niet de meest kwetsbare plek van het hoofd. Onder die omstandigheden kan de rechtbank niet vaststellen dat door de enkele schop een aanmerkelijke kans op het toebrengen van dodelijk letsel in het leven is geroepen.
De rechtbank is van oordeel dat er wél een aanmerkelijke kans bestond op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Die kans heeft zich ook verwezenlijkt. De aangever heeft een botbreuk van de onderkant en buitenste zijkant van de oogkas rechts en botbreuken van de kaakbijholte (tezamen zygomacomplexfractuur genoemd) opgelopen. Operatief ingrijpen was vereist: de aangever moest worden opgenomen in het ziekenhuis en onder verdoving werd de zygomacomplexfractuur gereponeerd (gezet) en gefixeerd. De geschatte genezingsduur was twaalf weken. De aangever heeft nog twee tot drie maanden pijnklachten gehad. Het letsel van de aangever is dan ook zonder meer aan te merken als zwaar lichamelijk letsel (vgl. Hoge Raad 17 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:571).
Het handelen van de verdachte, bestaande uit het met geschoeide voet en met kracht schoppen tegen het gezicht van de op de grond liggende aangever, is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het ontstaan van dit letsel bewust heeft aanvaard.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Van het primair ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 10 juli 2021 te Leiden aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en een gebroken jukbeen en een gebroken oogkas, heeft toegebracht door die [slachtoffer] door enige (gewelds)handeling ten val te brengen en door die [slachtoffer] - terwijl hij op de grond lag - met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd te schoppen.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht en deelname aan de gedragsinterventie Alcohol & Geweld.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om – indien de rechtbank tot strafoplegging zou komen – rekening te houden met het feit dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een geweldsmisdrijf, het feit dat hij een gezin heeft en de omstandigheid dat het voortbestaan van het bedrijf van de verdachte in gevaar komt bij oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van uitgaansgeweld. Nadat ruzie was ontstaan in een vol café op de laatste avond voor het ingaan van nieuwe coronamaatregelen, heeft de verdachte het slachtoffer buiten het café aangevallen. Hij heeft het slachtoffer ten val gebracht, waarna hij hem met kracht tegen zijn gezicht heeft geschopt. De verdachte was onder invloed van alcohol en cocaïne; middelen die ontremmend kunnen werken. Het slachtoffer heeft botbreuken opgelopen aan zijn oogkas, jukbeen en kaak, waarvoor operatief ingrijpen noodzakelijk was en waardoor hij meerdere maanden pijn heeft gehad en niet heeft kunnen werken. Door dit geweld te plegen, heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daar komt bij dat dit soort uitgaansgeweld ook een impact heeft op de samenleving in het algemeen en de getuigen van het geweld in het bijzonder, doordat het gevoelens van onveiligheid aanwakkert.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 10 mei 2022 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 3 november 2021 over de verdachte. De reclassering heeft zorgen over het middelengebruik van de verdachte. De reclassering adviseert om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden een meldplicht en de gedragsinterventie middelengebruik.
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij de bepaling van de duur van die straf aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, zoals neergelegd in de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van de rechtspraak. Daarin is als uitgangspunt bij het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van schoppen tegen het hoofd zes maanden gevangenisstraf vermeld. De rechtbank acht deze straf ook in deze zaak passend en geboden. Zij ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding om daarvan af te wijken.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel. De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij de hulp van de reclassering niet nodig heeft omdat hij geen drugs meer gebruikt en hij zijn alcoholgebruik heeft gematigd. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten, is het naar het oordeel van de rechtbank niet nodig om ter voorkoming van recidive een voorwaardelijk strafdeel op te leggen en daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De voorlopige hechtenis

De rechter-commissaris heeft een bevel tot inbewaringstelling afgegeven en dit bevel opgeschort. De officier van justitie heeft gevorderd het opgeschorte bevel op te heffen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een ander oordeel.

8.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.371,10, en te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 371,10 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de materiële schade kan worden toegewezen en de immateriële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 3.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering aangezien de vordering te complex van aard is en zich daardoor niet leent voor de strafprocedure.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. Anders dan de raadsman heeft betoogd, kan het letsel – dat voldoende grondslag vormt voor de vordering tot vergoeding van immateriële schade – rechtstreeks in verband worden gebracht met het door de verdachte gepleegde geweld. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden ter hoogte van € 371,10, zijnde het eigen risico van de zorgverzekering. Met betrekking tot de immateriële schade overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij fors letsel heeft opgelopen, waaraan hij geopereerd moest worden en waardoor hij meerdere maanden pijn heeft gehad en niet heeft kunnen werken. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 5.000,00 billijk.
De rechtbank zal dus de vordering geheel toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 10 juli 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.371,10, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 juli 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
zware mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
6 (ZES) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 5.371,10 en veroordeelt de verdachte om deze bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 juli 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.371,10, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 juli 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als de verschuldigde bedragen niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 61 dagen, waarbij de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W. Griffioen, voorzitter,
mr. M.P.M. Loos, rechter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K. Muijsert, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juni 2022.