ECLI:NL:RBDHA:2022:5682

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
AWB 21/2085 en AWB 21/2088
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 13 mei 2022, zijn eisers, allen van Eritrese nationaliteit, in beroep gegaan tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvragen van eiser 1 en 2, de ouders van de referent, werden afgewezen omdat zij geen geldige antecedentenverklaringen, TBC-intentieverklaringen en recente pasfoto's hadden overgelegd. De aanvragen van eiser 3 tot en met 7, de broers en zussen van de referent, werden om dezelfde redenen afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende tijd had gegeven om de ontbrekende stukken te overleggen en dat de afwijzing van de aanvragen niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelde dat eisers procesbelang hadden bij de behandeling van het beroep, ondanks de stelling van de staatssecretaris dat dit ontbrak. De rechtbank concludeerde dat de hoorplicht niet was geschonden en dat de afwijzing van de aanvragen rechtmatig was. Het beroep van eiser 1 en 2 (AWB 21/2085) en het beroep van eiser 3 tot en met 7 (AWB 21/2088) werden ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/2085 en 21/2088

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] , [V-nummer 1] , eiser 1

[eiser 2], [V-nummer 2] , eiser 2
[eiser 3], [V-nummer 3] , eiser 3
[eiser 4], [V-nummer 4] , eiser 4
[eiser 5] ,[V-nummer 5] , eiser 5
[eiser 6][V-nummer 6] , eiser 6
[eiser 7] ,[V-nummer 7] , eiser 7
allen van Eritrese nationaliteit, tezamen ‘eisers’
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.G. Angela).

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser 1 en 2 (respectievelijk de vader en moeder van referent, de heer [referent] ) voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis, afgewezen (AWB 21/2085).
Bij besluit van 27 oktober 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag voor eiser 3 tot en met 7 van een mvv op grond van artikel 8 van het EVRM [1] , afgewezen (AWB 21/2088).
Bij besluit van 15 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser 1 en 2 tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Bij separaat besluit van 15 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit van eiser 3 tot en met 7 ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld (AWB 21/2085 en 21/2088).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaan deze zaken over?
1. Eiser 1 en 2 (de ouders van referent) zijn geboren op [geboortedag] 1971 en [geboortedag] 1974. Eiser 3 tot en met 7 (de broers en zussen van referent) stellen minderjarig te zijn. Allen hebben de Eritrese nationaliteit en wensen verblijf bij hun zoon/broer in Nederland (referent). Referent heeft sinds 16 september 2019 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in Nederland. [2]
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser 1 en 2 afgewezen, onder meer omdat er geen geldige antecedentenverklaringen, TBC-intentieverklaringen en recente pasfoto’s zijn overgelegd (AWB 21/2085). [3] Volgens verweerder heeft hij voldoende tijd gegeven om de ontbrekende stukken te overleggen. De aanvraag voor eisers is ingediend op 13 december 2019 en verweerder heeft beslist op het bezwaar van eisers op 15 maart 2021. Verder heeft verweerder bij brief van 15 januari 2021 aan eisers nog uitstel verleend tot 12 februari 2021 voor het overleggen van de ontbrekende stukken. Daarbij is door verweerder aangegeven dat geen nader uitstel wordt geboden.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser 3 tot en met 7 onder meer afgewezen omdat ze ook geen ondertekende antecedentenverklaringen, TBC-intentieverklaringen en recente pasfoto’s hebben overgelegd (AWB 21/2088). Verder heeft eiser 3 geen verklaring burgerlijke staat overgelegd. Aangezien de aanvraag van eiser 1 en 2 (de ouders) is afgewezen, is het besluit niet in strijd met artikel 8 van het EVRM.
Wat vinden partijen in beroep?
4. Eisers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten en betogen dat het onmogelijk was om de ontbrekende stukken te overleggen. Er is geen internetverkeer in de woonplaats van eisers en het is onmogelijk om met het openbaar vervoer te reizen. Bovendien wonen eisers dichtbij de Ethiopische regio Tigray, waar op dit moment een oorlog woedt. Gelet op deze omstandigheden had verweerder de zaak langer moeten aanhouden om eisers meer tijd te geven om de ontbrekende stukken te overleggen. Ook is de familierechtelijke relatie aannemelijk gemaakt tussen eiser 1 en 2 en referent door de overgelegde doopakte. Verder geven de overgelegde stukken aanleiding om nader onderzoek aan te bieden in de vorm van een identificerend gehoor of een DNA-onderzoek. Nu verweerder dit heeft nagelaten is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Tot slot is de hoorplicht geschonden.
5. Verweerder heeft zich in het verweerschrift primair op het standpunt gesteld dat eisers in hun beroep niet-ontvankelijk zijn, wegens het ontbreken van procesbelang. Eisers kunnen niet uitreizen om de mvv op te halen, zodat ze door een gegrondverklaring van het beroep niet in een gunstigere positie kunnen raken. Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de bestreden besluiten rechtens juist zijn.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Ten aanzien van eiser 1 en 2 (AWB 21/2085)
Procesbelang
6. De rechtbank gaat eerst in op de vraag of het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, wegens het ontbreken van het procesbelang. Anders dan verweerder, is de rechtbank van oordeel dat eisers procesbelang hebben bij de behandeling van het beroep. Niet gebleken is dat het binnen de geldigheidsduur van een eventuele mvv voor eisers onmogelijk zal zijn om uit te reizen uit Eritrea en om de mvv op te halen bij de ambassade in Ethiopië.
Ontbrekende gegevens
7.1.
In geschil tussen partijen is verder onder meer, of verweerder de aanvraag van eiser 1 en 2 heeft mogen afwijzen, omdat er geen ondertekende antecedentenverklaringen, pasfoto’s en TBC-intentieverklaringen van eiser 1 en 2 zijn overgelegd.
7.2.
Blijkens paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 verleent verweerder de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 [4] , als de ouders feitelijk behoren tot het gezin van referent. Daarnaast moet de vreemdeling voor de beoordeling van de aanvraag een recente, goed lijkende pasfoto of andere recente (kleuren)foto van het gezicht overleggen. Daarnaast moet iedere nareiziger vanaf 12 jaar en ouder een ingevulde en ondertekende antecedentenverklaring overleggen. [5] Door middel van de antecedentenverklaring kan verweerder zich ervan vergewissen of de vreemdeling een bedreiging vormt voor de openbare orde.
7.3.
De rechtbank stelt vast dat eiser 1 en 2 tot op heden geen antecedentenverklaring en recente pasfoto’s hebben overgelegd. Op grond van paragraaf C2/4.1. zijn deze bewijsstukken vereist bij een mvv-aanvraag. [6] De stelling van eisers dat zij hun gemachtigde hebben gevolmachtigd om in bezwaar en in beroep te verklaren dat er geen antecedenten zijn, doet hier niet aan af. Verweerder heeft in dit verband terecht opgemerkt dat het niet duidelijk is op grond waarvan gemachtigde daartoe is gevolmachtigd en op basis van welke informatie deze verklaring kan worden gedaan.
7.4.
Anders dan eiser 1 en 2 betogen, was verweerder niet gehouden om langer uitstel te verlenen aan eisers voor het overleggen van de vereiste stukken. Verweerder heeft eisers ruimschoots de tijd gegeven om de ontbrekende stukken te overleggen. Verweerder heeft zowel voorafgaand aan het primaire besluit (bij brief van 13 juli 2020 en van 20 juli 2020), als in het primaire besluit en nadien, aangegeven dat de aanvraag incompleet is. Verder is aan eisers nogmaals uitstel verleend bij brief van 15 januari 2021 tot 12 februari 2021 om de ontbrekende stukken te overleggen. Het feit dat eisers wonen in een regio waar geen internetverkeer mogelijk is, dat er een oorlog woedt in Ethiopië, dat het openbaar vervoer platligt en dat het niet mogelijk is om naar de stad te reizen in verband met de corona-maatregelen, leidt niet tot een ander oordeel. De aanvraag is immers gedaan voordat Eritrea in april 2020 in lockdown ging. Van onzorgvuldigheid van de kant van verweerder is geen sprake.
7.5.
Aangezien het ontbreken van de antecedentenverklaring een zelfstandige afwijzingsgrond is, heeft verweerder reeds gelet op het voorgaande de aanvraag mogen afwijzen. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking.
Hoorplicht
8. Tot slot overweegt de rechtbank dat de hoorplicht niet is geschonden. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat een bestuursorgaan krachtens artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb [7] slechts van het horen in bezwaar mag afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend oordeel. [8] Gelet op de motivering van het primaire besluit en hetgeen eisers daartegen in bezwaar hebben aangevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank aan deze maatstaf voldaan.
Wat is de conclusie?
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ten aanzien van eiser 3 tot en met 7 (AWB 21/2088)
11.1.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat eiser 3 tot en met 7 procesbelang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
11.2.
Uit het voorgaande (zie rechtsoverwegingen inzake AWB 21/2085) volgt dat verweerder de aanvraag van eiser 1 en 2 heeft mogen afwijzen omdat de vereiste antecedentenverklaringen ontbreken. Dit betekent dat verweerder de aanvraag van eiser 3 en 4 om dezelfde reden mocht afwijzen. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser 5, 6 en 7 niet in aanmerking komen voor een mvv op grond van artikel 8 van het EVRM. Aangezien de aanvraag van de ouders is afgewezen worden de kinderen niet van hen gescheiden. De overige beroepsgronden in het kader van de identiteit en nader onderzoek behoeven daarom geen bespreking.
11.3.
Gelet op de motivering van het primaire besluit en op hetgeen eiser 3 tot en met 7 daartegen in bezwaar hebben aangevoerd, mocht verweerder afzien van het horen in bezwaar.
Wat is de conclusie?
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
- het beroep van eiser 1 en 2 ongegrond (AWB 21/2085)
- het beroep van eiser 3 tot en met 7 ongegrond (AWB 21/2088).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.W. Craanen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
2.Zie artikel 28 van de Vw.
3.Zie paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
4.Vreemdelingenwet 2000.
5.Zie paragraaf C2/4.1 van de Vc en artikel 3.77, elfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
6.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht van 7 januari 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:9, r.o. 8.
7.Algemene wet bestuursrecht.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2803, r.o. 3.1.