ECLI:NL:RBDHA:2022:5680
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor medische behandeling en beoordeling van afhankelijkheidsrelatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser van Surinaamse nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel medische behandeling, welke door verweerder op 25 november 2020 werd afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 1 juli 2021 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde bij de rechtbank.
De rechtbank heeft op 2 mei 2022 de zaak behandeld. Eiser stelde dat hij recht had op verblijf in Nederland vanwege zijn psychische problematiek en dat er sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met zijn zuster. Verweerder betwistte dit en stelde dat eiser niet voldeed aan de vereisten voor een verblijfsvergunning, waaronder de noodzaak van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).
De rechtbank oordeelde dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank vond dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zijn situatie uitzonderlijk was en dat de benodigde ondersteuning niet door een derde kon worden verleend. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.