Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[eiser 1] te [plaats] ,
[eiser 2]te [plaats] ,
1.De procedure
- de dagvaarding van 8 april 2021, met producties 1 tot en met 13;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 13 april 2022 waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
- een brief met producties 14 tot en met 19 van [eisers] ;
- de door de griffier tijdens de mondelinge behandeling van 19 mei 2022 gemaakte aantekeningen.
2.De feiten
3.De beoordeling
Waar gaat deze procedure om?
als erfpachtersthans geen toestemming meer geven voor het gebruik van het pad over het perceel [gedaagde en persoon1] niet regardeert. Weliswaar hebben [eisers] hun vordering in deze procedure in wezen herhaald, maar zij hebben deze gebaseerd op een andere feitelijke grondslag, namelijk dat zij thans eigenaar zijn van perceel [P1] . Het eindvonnis van 9 mei 2018 bevat geen beslissing over de beëindiging van het gebruik van het pad op deze grondslag. Daarom heeft het eindvonnis van 9 mei 2018, dat wel kracht van gewijsde heeft, géén gezag van gewijsde van het vonnis ten aanzien van dit geschilpunt.
4.4. Primair stellen [gedaagde en persoon1] zich op het standpunt dat het pad en de brug op grond van artikel 4 Wegenwet moet worden aangemerkt als een openbare weg. Dit verweer hebben zij, anders dan door te stellen dat het pad in het verre verleden is ontstaan als kerkepad en/of een pad dat door fietsers werd gebruikt. Dit is onvoldoende om het pad aan te merken als een openbare weg. Bij gebrek aan een voldoende concrete onderbouwing gaat de rechtbank voorbij aan dit verweer.
×€ 563,00 volgens tarief II)). De over de proceskosten gevorderde rente zal worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum vermeld.