ECLI:NL:RBDHA:2022:5590

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2022
Publicatiedatum
10 juni 2022
Zaaknummer
NL20.16928
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning van een Syrische vreemdeling op basis van onjuiste gegevens en motiveringsgebreken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2022 uitspraak gedaan over de intrekking van de verblijfsvergunning asiel van een Syrische vreemdeling. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot 13 september 2014, omdat de vreemdeling onjuiste informatie had verstrekt over zijn nationaliteit. De vreemdeling had verklaard enkel de Syrische nationaliteit te bezitten, terwijl uit een individueel ambtsbericht bleek dat hij ook over een Armeens paspoort beschikte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de verblijfsvergunning in strijd was met het gelijkheidsbeginsel en dat er motiveringsgebreken waren in de besluitvorming van de Staatssecretaris. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de onjuiste gegevens tot afwijzing van de asielaanvraag zouden hebben geleid en waarom Armenië als veilig land van herkomst werd beschouwd. Daarnaast werd niet voldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling, zoals zijn gezinsleven en de Nederlandse nationaliteit van zijn echtgenote en kind. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.16928

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [nummer ],
(gemachtigde: mr. A.W. Eikelboom),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Met het besluit van 18 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 13 september 2014. Verder heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in de zin van artikel 33 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen. Aan eiser wordt verder geen reguliere verblijfsvergunning verleend. Aan eiser is ook geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw. Tevens dient eiser Nederland onmiddellijk te verlaten en wordt hem een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook is de echtgenote van eiser verschenen, [naam 1]. Als tolk is verschenen [naam 2].
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen om op het ter zitting naar voren gebrachte standpunt van verweerder te kunnen reageren.
Eiser heeft dat bij brief van 26 februari 2021 gedaan.
Op 3 maart 2021 heeft verweerder daar weer op gereageerd en in afwachting van nader onderzoek verzocht om uitstel. Dat uitstel is verleend.
Op 18 juni 2021 heeft verweerder een nadere reactie ingediend.
Op 29 juli 2021 heeft eiser daar op gereageerd.
Op 12 augustus 2021 heeft verweerder daar weer op gereageerd.
Op 1 december 2021 heeft eiser aanvullende gronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 3 december 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook is de echtgenote van eiser verschenen, [naam 1]. Als tolk is verschenen
[naam 3].
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bij brief van 8 december 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en aan de minister van Buitenlandse Zaken (de minister) verzocht de stukken die ten grondslag liggen aan het individuele ambtsbericht van 26 augustus 2016 (referentie TBL150924.0044) over te leggen. De minister heeft deze stukken bij brief van 6 januari 2022 overgelegd.
Daarbij heeft hij de rechtbank meegedeeld dat uitsluitend zij op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van die stukken kennis mag nemen. Op 13 januari 2022 heeft eiser de rechtbank toestemming gegeven om mede op basis van de geheime stukken uitspraak te doen. De rechtbank heeft op 13 januari 2022 uitspraak gedaan en daarin geoordeeld dat de beperkte kennisneming (van passages) van de onderliggende stukken gerechtvaardigd is.
Bij brief van 8 maart 2022 zijn partijen in de gelegenheid gesteld om aan te geven of zij behoefte hebben aan een nadere zitting. Partijen hebben hier niet op gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum eiser]. Eiser is op 7 februari 2017 getrouwd met [naam 1]. Uit dit huwelijk is op
[geboortedatum] [naam kind] geboren.
Eiser heeft op 13 september 2014 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfs-vergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 20 januari 2015 is aan de minister verzocht om onderzoek te verrichten naar de vraag of eiser de Armeense nationaliteit bezit. Met het besluit van 15 december 2015 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel met een geldigheidsduur van 13 september 2014 tot 13 september 2019.
Op 26 augustus 2016 heeft verweerder het individuele ambtsbericht van 26 augustus 2016 ontvangen. Gelet op dit ambtsbericht is op 3 november 2016 een voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel aan eiser kenbaar gemaakt. Ook is een voornemen tot het onthouden van een vertrektermijn en het opleggen van een inreisverbod kenbaar gemaakt. Hierop heeft eiser op 2 februari 2017 een zienswijze ingediend. Eiser is op 18 april 2018 gehoord. Op 21 mei 2018 en 22 mei 2018 heeft eiser een aanvullende zienswijze ingediend.
Eiser heeft op 16 augustus 2019 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Op 10 maart 2020 is een voornemen tot afwijzing van de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd kenbaar gemaakt. Op 25 maart 2020 heeft eiser een voorlopige zienswijze ingediend en om uitstel gevraagd. Eiser heeft hierna geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het indienen van een aanvullende zienswijze.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Eiser heeft bij zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning onjuiste informatie verstrekt door te verklaren dat hij enkel de Syrische nationaliteit heeft. Uit het individueel ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 26 augustus 2016 blijkt dat eiser over een Armeens paspoort (paspoortnummer nummer [paspoortnummer]) beschikt. Dit paspoort is op 10 juni 2014 afgegeven door het Paspoort en Visa departement van de Republiek Armenië in Jerevan, Armenië. Indien de Armeense nationaliteit van eiser ten tijde van zijn asielaanvraag bekend zou zijn geweest, had verweerder de asielaanvraag afgewezen omdat Armenië een veilig land van herkomst was. Verder is er volgens verweerder geen sprake van strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Ook is volgens verweerder terecht een vertrektermijn onthouden en is het inreisverbod terecht aan eiser opgelegd.
Tot slot heeft verweerder de aanvraag van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd afgewezen op grond van artikel 34, eerste lid, van de Vw gelezen in samenhang met artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
Het geschil
3. De rechtbank stelt vast dat er geen (afzonderlijke) beroepsgronden zijn ingediend tegen de afwijzing van de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Om die reden zal de rechtbank alleen de intrekking van de verblijfsvergunning bespreken.
In geschil is of verweerder de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd terecht heeft ingetrokken. Meer in het bijzonder is in geschil of de intrekking in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, het verbod van willekeur en artikel 8 van het EVRM.
Intrekking van de verblijfsvergunning, veilig land van herkomst
4. Eiser voert in beroep aan dat hij niet in het bezit is van de Armeense nationaliteit en dat er dus (ook) geen sprake is van het verstrekken van onjuiste gegevens of het achterhouden van gegevens. De asielvergunning is daarom ten onrechte ingetrokken.
Hij voert aan dat niet hij, maar een reisagent het paspoort heeft opgehaald.
Ter onderbouwing wijst eiser op een verklaring van de Armeense ambassade in Den Haag van 14 december 2016. Daarnaast voert eiser aan dat Armenië voor hem geen veilig land van herkomst of veilig derde land is.
4.1.
Uit artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, respectievelijk artikel 35, eerste lid aanhef en onder a, van de Vw, volgt dat die vergunningen kunnen worden ingetrokken indien:
a. de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 19 september 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3482) volgt dat, indien verweerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt, omdat zich de grond bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw voordoet, het op zijn weg ligt aannemelijk te maken dat daarvan sprake is. Als verweerder aan deze bewijslast heeft voldaan, is het vervolgens aan de vreemdeling om het door de verweerder geleverde bewijs te weerleggen.
4.2.
Verweerder heeft op grond van het individueel ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 26 augustus 2016 en de onderliggende stukken terecht geconcludeerd dat eiser bij zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning onjuiste informatie heeft verstrekt door te verklaren dat hij enkel de Syrische nationaliteit bezit. In de door eiser overgelegde verklaring van de Armeense ambassade heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien voor een ander oordeel. Uit de verklaring volgt niet dat eiser de Armeense nationaliteit niet meer bezit (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2693). Bovendien is niet duidelijk op grond van welke documenten deze verklaring is opgesteld. Hierbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser tijdens het intrekkingsgehoor van 18 april 2018 geen duidelijkheid heeft kunnen geven over de wijze waarop deze verklaring is opgesteld. Verder heeft verweerder terecht verwezen naar het Algemeen Ambtsbericht van april 2016 waaruit volgt dat sinds 1 januari 2014 aan burgers van zestien jaar of ouder alleen nog biometrische paspoorten worden verstrekt. Zo’n paspoort moet de aanvrager zelf ophalen. Nu het paspoort volgens het individueel ambtsbericht van 16 augustus 2016 op 10 juni 2014 in Jerevan is afgegeven, heeft verweerder er vanuit kunnen gaan dat eiser het paspoort zelf heeft aangevraagd en afgehaald. De enkele stelling van eiser dat het paspoort door een reisagent is afgegeven, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten voor een ander oordeel.
4.3.
Verweerder heeft weliswaar terecht geconcludeerd dat eiser bij zijn aanvraag onjuiste informatie heeft verstrekt, maar gezien de bovenstaande wettelijke bepaling (onder 4.1.) en de zeer ingrijpende gevolgen voor eiser van de onderhavige intrekking, lag het op de weg van verweerder om draagkrachtig te motiveren of en waarom het verstrekken van de onjuiste gegevens destijds tot de afwijzing van de asielaanvraag zou hebben geleid. Op pagina 2 van het voornemen van 3 november 2016 staat niet waarom dat niet tot vergunningverlening zou hebben geleid. Op pagina 3 van datzelfde voornemen heeft verweerder het vervolgens enkel over de actuele schending en niet over de schending destijds in 2014, zo ook in de beschikking (pagina 7 en 8). Verweerder heeft niet gemotiveerd dat – en waarom – Armenië ten tijde van de aanvraag voor eiser een veilig land van herkomst is als bedoeld in artikel 3.106b, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Met de overgelegde stukken en de toelichting ter zitting heeft verweerder dit motiveringsgebrek volgens de rechtbank niet hersteld. Verweerder had hierbij de destijds geldende wetgeving en de landeninformatie van dat moment moeten betrekken. Daarom is er sprake van een motiveringsgebrek en is het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Het beroep is om die reden al gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt.
5. De rechtbank zal volledigheidshalve nu onder 6 het beroep op het gelijkheids-beginsel bespreken en vervolgens onder 7 het beroep op artikel 8 van het EVRM.
Gelijkheidsbeginsel
6. Eiser doet verder een beroep op het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur, nu verweerder in vergelijkbare zaken heeft besloten af te zien van intrekking van de verblijfsvergunning. Daartoe heeft de gemachtigde van eiser een geanonimiseerd overzicht overgelegd. Ook in de zaak van eisers echtgenote is van intrekking afgezien (zaak L). Verder verwijst eiser (onder meer) naar de uitspraak van 15 februari 2021 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem (NL20.6147 en NL20.6149) waarin het beroep door de rechtbank gegrond is verklaard. Verweerder heeft hiertegen geen hoger beroep ingesteld.
6.1.
De rechtbank begrijpt dat verweerder in bepaalde gevallen vanwege bijzondere omstandigheden de verblijfsvergunningen van die vreemdelingen niet heeft ingetrokken, daarbij acht slaand op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (evenredigheids-beginsel). Eiser bestrijdt dat bijzondere omstandigheden daarbij een rol kunnen spelen. Kennelijk bedoelt hij dat intrekking een imperatieve bevoegdheid is. Of dat zo is, zal de rechtbank in het midden laten omdat zij, als zij verweerder volgt in zijn standpunt, van oordeel is dat eiser voldoende gemotiveerd onderbouwt dat in gelijke gevallen anders is beslist dan in zijn gevallen en dat verweerder onvoldoende gemotiveerd betwist dat dit gelijke gevallen zijn. Daarover wordt het volgende overwogen.
6.1.
Vooropgesteld wordt dat de situatie van eiser inmiddels deze is: hij is getrouwd met [naam 1] en heeft met haar een kind. Echtgenote en kind hebben sinds begin 2021 de Nederlandse nationaliteit, zo werd ter zitting duidelijk. De echtgenote betreft zaak L, waarover verweerder in zijn brief van 18 juni 2021 het volgende stelt:
“Dit betreft een gezin. Van een deel van het gezin is wel een Visiontreffer en van een ander deel niet. Er is geen visumdossier. Gelet hierop was geen sluitende persoonsmatch tussen betrokkenen en de Visiontreffer mogelijk. Op grond van dit samenstel van omstandigheden is afgezien van intrekking van de asielvergunning. Van dit samenstel van omstandigheden is bij eiser geen sprake. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.”
Dit gaat dus over het gezin van de ouders van eisers echtgenote waartoe zij destijds behoorde. Van haar en haar toenmalige gezinsleden was dus blijkbaar geen sluitende persoonsmatch mogelijk. Inmiddels vormt zij met eiser en kind een eigen gezin. Binnen eisers gezin is er dus in ieder geval één persoon van wie geen sluitende persoonsmatch kon worden vastgesteld (namelijk de echtgenote). Dan doet zich in wezen dezelfde situatie voor als destijds toen eisers echtgenote nog onderdeel uitmaakte van haar ouderlijk gezin. In dat geval zijn de verblijfsvergunningen niet ingetrokken, in eisers geval wel.
Zo’n zelfde soort situatie – gezin, van wie van alle of van aantal gezinsleden geen sluitende persoonsmatch mogelijk is – doet zich in ieder geval voor in de gevallen
A, B, C, D, E, H, Ien
J.Daarbij was in vier gevallen, net als bij eiser, sprake van een gezin met een of meer (jonge) kinderen (zaken B, E, H en J), en van die gevallen was er één zaak (zaak H) met een echtgenoot en kind met beiden de Nederlandse nationaliteit, net als inmiddels bij eiser dus. Bij andere gevallen was sprake van andere bijzondere (humanitaire) omstandigheden die maakten dat verweerder de verblijfsvergunningen niet heeft ingetrokken: zaken B en F
(gezinslid in Nederland overleden) en zaak G (ouder echtpaar met familie in Nederland met Nederlandse nationaliteit met wie ze sterke banden hebben).
Verweerder maakt niet duidelijk waarom er in eisers geval, waarin zich ook (dezelfde) bijzondere omstandigheden voordoen, wèl is overgegaan tot intrekking van zijn verblijfs-vergunning. Bovendien was in één andere zaak van één volwassen persoon (zaak K, waarin geen sluitende persoonsmatch tussen betrokkene en Visiontreffer mogelijk was) sprake van een lang tijdsverloop sinds het voornemen tot intrekking. Hoe lang, vermeldt verweerder niet. In eisers geval kan worden vastgesteld dat het voornemen op 3 november 2016 is uitgebracht, terwijl de beschikking van 18 augustus 2020 is. Of en hoe die duur is betrokken bij het bestreden besluit maakt verweerder niet duidelijk.
6.3.
De enkele stelling dat er eventueel andere mogelijkheden zouden kunnen zijn waarom sommige verblijfsvergunningen toch niet zijn ingetrokken, vindt de rechtbank onvoldoende om er anders te oordelen. Welke mogelijkheden dat dan zijn, wordt niet duidelijk. Het standpunt dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen omdat enkel in de zaak van eiser een individueel ambtsbericht is opgemaakt en in de andere zaken niet, vindt de rechtbank niet steekhoudend. Niet duidelijk is geworden waarom in het geval van eiser (zonder Visiontreffer) wel een individueel ambtsbericht is ingewonnen en in andere zaken niet.
6.4.
Ook op dit punt is er sprake van een motiveringsgebrek. Deze beroepsgrond slaagt dus ook.
Artikel 8 van het EVRM
7. Eiser voert in beroep verder aan dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Er is sprake van familie- en gezinsleven met zijn echtgenote en zoon. Ook is er sprake van privéleven. Zo is eiser sinds 10 april 2017 werkzaam bij [naam bedrijf] en volgt hij taallessen. Ter zitting heeft hij nog naar voren gebracht dat zijn echtgenote en zijn zoon sinds begin 2021 de Nederlandse nationaliteit hebben en dat verweerder dat niet heeft betrokken.
7.1.
Dat eisers echtgenote en zoon sinds 2021 de Nederlandse identiteit hebben staat als onbetwist vast. Het bestreden besluit is van vóór 2021. Verweerder heeft dus geen rekening gehouden met het feit dat eisers echtgenote en zoon inmiddels de Nederlandse nationaliteit hebben. Ook ter zitting is verweerder daar niet op ingegaan. Verweerder zal dit bij het opnieuw nemen van een besluit moeten betrekken bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM en zal daarbij in het bijzonder acht moeten slaan op het belang van eisers (Nederlandse) zoon en de gevolgen voor hem als hij – met eiser en zijn echtgenote – Nederland en de Europese Unie zal moeten verlaten.
7.2.
Hier is dus ook een motiveringsgebrek. Deze beroepsgrond slaagt daarom ook.
Vertrektermijn en inreisverbod
8. Omdat de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom hij eisers verblijfsvergunning heeft ingetrokken, heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, onder b, van de Vw eisers vertrektermijn niet kunnen verkorten dan wel kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Ook heeft verweerder onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd. Hoe dan heeft verweerder eisers bijzondere persoonlijke omstandigheden, zoals die uit de voorgaande overwegingen volgen, niet kenbaar betrokken.
Conclusie
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder een nieuwe beoordeling dient te maken. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.656,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 × 0,5 punt voor het indienen van stukken na de (nadere) zitting en 1 + 0,5 punt voor het verschijnen ter (nadere) zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak te nemen op de met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.656,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.W.F. van Deyzen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.