ECLI:NL:RBDHA:2022:5499

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
NL22.8725
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Algerijnse nationaliteit heeft, werd op 11 mei 2022 staande gehouden in het asielzoekerscentrum te Maastricht en vervolgens in bewaring gesteld. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring op 19 mei 2022 opgeheven. Eiser heeft ingestemd met schriftelijke afdoening van het beroep en heeft op 20 mei 2022 de gronden van het beroep ingediend. De staatssecretaris heeft op 23 mei 2022 een verweerschrift ingediend, waarna de rechtbank het onderzoek op 30 mei 2022 heeft gesloten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiser geen proces-verbaal van binnentreding in zijn woonruimte in het AZC heeft ontvangen van de verbalisant die de binnentreding heeft verricht. De rechtbank oordeelt dat er geen rechtsregel is die vereist dat de verbalisant een separaat verslag moet doen, aangezien eiser toestemming heeft gegeven voor de binnentreding. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat de functienamen van de betrokken ambtenaren in het proces-verbaal van staandehouding niet correct zijn vermeld. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een gebrek, aangezien eiser door een bevoegde ambtenaar is staandegehouden.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.8725

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Jhingoer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 19 mei 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 20 mei 2022 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Op 23 mei 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Op 30 mei 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Bij besluit van 16 maart 2022 is eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen omdat Spanje daarvoor verantwoordelijk is. Het daartegen door eiser ingestelde beroep is ongegrond verklaard bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 1 april 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:2453).
3. Op 11 mei 2022 is eiser staandegehouden in het asielzoekerscentrum (AZC) te Maastricht. Vervolgens is hij op die dag opgehouden en in bewaring gesteld.
4. Eiser voert aan dat er ten onrechte geen proces-verbaal van binnentreding in zijn woonruimte in het AZC aanwezig is van de verbalisant die de binnentreding heeft verricht. Het dossier bevat immers slechts het proces-verbaal van staandehouding van de ambtenaren van de Dienst Vervoer & Ondersteuning die daarbij aanwezig zijn geweest en waarin ook verslag wordt gedaan van de binnentreding. Niet in geschil is dat eiser toestemming heeft gegeven voor de binnentreding. Er bestaat in een dergelijke situatie geen rechtsregel die ertoe verplicht dat de verbalisant die de binnentreding heeft verricht daarvan separaat verslag doet in een eigen proces-verbaal. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
5. Daarnaast voert eiser aan dat in het proces-verbaal van staandehouding niet de juiste functienamen van de betrokken ambtenaren zijn opgenomen. Dit levert een gebrek op in het voortraject, aldus eiser. Volgens het desbetreffende proces-verbaal (Model M105) is eiser onder meer staandegehouden door een medior complexbeveiliger. Op grond van de artikelen 1 en 2, aanhef en onder b, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Dienst Vervoer & Ondersteuning 2019 is de ‘(inrichtings) Beveiliger’ aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar. Op grond van artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onder d, van het Voorschrift Vreemdelingen is deze functionaris belast met het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften met betrekking tot vreemdelingen. Dit betekent dat eiser door in ieder geval één bevoegde ambtenaar is staandegehouden. Daarmee doet zich niet de situatie voor die speelde in de door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1195. Van een gebrek is daarom geen sprake. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Om die reden wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.