ECLI:NL:RBDHA:2022:5420
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bijstandsaanvraag op grond van de Participatiewet
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers, die een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet hadden aangevraagd. De aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden afgewezen, omdat verzoekers onvoldoende informatie hadden verstrekt over hun financiële situatie. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 4 mei 2022, waarbij verzoekers werden bijgestaan door hun gemachtigde, werd duidelijk dat verzoekers sinds de beëindiging van hun Werkloosheidswetuitkering in maart 2021 geen inkomsten meer hadden en aanzienlijke schulden hadden opgebouwd. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, maar dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht was. Verweerder had verzoekers gevraagd om verduidelijking over hun financiële situatie, maar verzoekers hadden hierop niet adequaat gereageerd.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de bankafschriften van verzoekers onvoldoende duidelijkheid gaven over hun financiële situatie en dat verzoekers niet hadden aangetoond hoe zij in hun levensonderhoud hadden voorzien in de maanden voorafgaand aan de aanvraag. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat het bestreden besluit naar verwachting stand zou houden in de bezwaarprocedure. De uitspraak werd gedaan door mr. C.T. Aalbers, in aanwezigheid van griffier W.M. Colpa, en is openbaar uitgesproken op 17 mei 2022.