Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2022 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats], eiser
het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
het beheergebouw en de vogelobservatiepostvoert eiser aan dat binnen de bestemming ‘Natuur’ vogelobservatieposten, toiletgebouwen en een beheergebouw onder voorwaarden zijn toegestaan. De maatvoeringen van de vogelobservatiepost en het beheergebouw voldoen aan de bouwregels in het bestemmingsplan. Het gebruik van het beheergebouw is primair voor de berging van materiaal en werktuigen ten behoeve van het beheer van de legakkers en de oevers van de Binnenpolder. Daarnaast krijgt het beheergebouw een functie als schuilmogelijkheid en informatiepunt voor sportvissers en wandelaars en wordt aan het beheergebouw een vogelobservatiepost gebouwd. Verweerder leest ten onrechte een overheersend recreatief karakter in de ontwikkeling. Het beheergebouw is noodzakelijk om achterstallig onderhoud te plegen aan het veenmosrietland.
de paden en bruggenvoert eiser aan dat de aan te leggen wandelroute past binnen de bestemmingsplannen, doordat wegen en paden op de voor ‘Natuur’ bestemde gronden zijn toegestaan. Daaraan worden geen nadere voorwaarden gesteld en dit betekent dat verweerder ook geen nadere eisen kan stellen met betrekking tot de doorvaarhoogte van bruggen. Het is ook niet de bedoeling om onder de bruggen door te varen en eiser beschikt voor deze bruggen over een watervergunning.
de oppervlakteverhardingstelt eiser dat deze wordt aangebracht op het deel van de gronden waar geen veenmosrietland aanwezig is en waar geen Noordse woelmuizen voorkomen. De oppervlakteverharding wordt aangebracht ten behoeve van het normaal onderhoud en beheer van de legakker. Van strijd met het bestemmingsplan is dan ook geen sprake.
.
het beheergebouwmet daarin ondergebracht een schaft- en schuilgelegenheid en een informatiepunt, niet past binnen de bestemming ‘Natuur’. In artikel 10.2 van de planregels is bepaald welke bouwregels gelden voor het bouwen ten behoeve van de in artikel 10.1 genoemde bestemmingsomschrijvingen. Artikel 10.2.1 van de planregels bepaalt vervolgens welke gebouwen op de voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn toegestaan. Dit zijn toiletgebouwen, vogelobservatieposten en andere nutsvoorzieningen zoals omschreven in artikel 1.57 van de planregels. Het beheergebouw voldoet hier niet aan en is dan ook in strijd met het bestemmingsplan.
de vogelobservatiepostvolgt de rechtbank niet de motivering in het bestreden besluit dat het voorgenomen gebruik verder gaat dan wat op grond van de planregels in beginsel is toegestaan. Uit artikel 10.1 van de planregels volgt dat voor het extensieve recreatieve medegebruik van voor ‘Natuur’ bestemde gronden vogelobservatieposten en uitkijktorens zijn toegestaan, mits het extensieve recreatieve medegebruik ondergeschikt blijft aan de bestemming ‘Natuur’. Hoewel het beoogde gebruik van de vogelobservatiepost/uitkijktoren voor sportvissers, wandelaars en natuurliefhebbers verder gaat dan slechts het observeren van vogels, zoals verweerder in het bestreden besluit opmerkt, ziet de rechtbank niet in waarom dit verdere gebruik niet past binnen de op grond van de planregels toegestane uitkijktoren. Nu niet in geschil is dat de beoogde vogelobservatiepost/uitkijktoren voldoet aan de bouwregels van artikel 10.2.1, onder c, van de planregels, is de rechtbank van oordeel dat het beoogde gebruik van de vogelobservatiepost/uitkijktoren in zoverre niet in strijd is met het bestemmingsplan. Dit laat echter onverlet dat de vogelobservatiepost/uitkijktoren alsnog in strijd met het bestemmingsplan kan worden geacht als de realisatie daarvan strijd oplevert met de waarden van artikel 10.1, onder b, en artikel 31.5.1, onder d, van de planregels. De rechtbank gaat hier onder 4.9 en 4.10 op in.
de bruggen, met uitzondering van brug 03, volgt uit artikel 10.1, onder d, van de planregels dat deze in beginsel binnen de bestemming ‘Natuur’ passen. Uit de algemene bouwregels van artikel 29.5.1 volgt echter dat de doorvaarhoogte van een brug ten minste 1,30 meter moet bedragen. Omdat de aan te leggen bruggen met een doorvaarhoogte tussen de 0,50 en 1,0 meter niet aan dit vereiste voldoen, zijn deze in strijd met het bestemmingsplan. Dat binnen de bestemming ‘Natuur’ geen nadere regels zijn gesteld voor paden, betekent in tegenstelling tot wat eiser betoogt niet dat de algemene bouwregels uit artikel 29.5.1 van de planregels niet van toepassing zijn op de binnen die bestemming toegestane bruggen. Dat eiser voor de aanleg van de bruggen beschikt over een watervergunning, doet niet af aan het voorgaande. Daarnaast heeft verweerder de aan te leggen bruggen ook in strijd met het bestemmingsplan geacht omdat hiermee de op grond van artikel 10.1, onder b, en artikel 31.5.1, onder d, van de planregels te beschermen landschaps- en cultuurhistorische waarden negatief worden beïnvloed. De rechtbank gaat hier onder 4.9 en 4.10 op in.
de padenpassen deze op grond van artikel 10.1, onder c, van de planregels in beginsel binnen de bestemming ‘Natuur’. Omdat met deze paden wordt beoogd een wandelroute aan te leggen, betreft dit een voorziening ten behoeve van het extensieve recreatieve medegebruik. Op grond van artikel 10.1 van de planregels passen de paden daarom alleen binnen de bestemming indien het extensieve recreatieve medegebruik van de gronden ondergeschikt blijft aan de bestemming ‘Natuur’. Daarnaast wordt met de paden een oppervlakteverharding gerealiseerd waarvoor in het bestemmingsplan nadere regels zijn opgenomen. De rechtbank gaat hier onder 4.8 op in.
de oppervlakteverhardingvolgt uit artikel 10.6.2, onder a, van de planregels dat hiervoor geen vergunning is vereist indien dit tot het normale onderhoud en beheer dient te worden gerekend. Het realiseren van een oppervlakteverharding rondom het voorgenomen beheergebouw en de verharde paden zijn niet als normaal onderhoud aan te merken. Het aanleggen van dergelijke oppervlakteverhardingen zijn immers geen werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van het natuurgebied. Dat de verhardingen ten behoeve van het onderhoud worden aangebracht, zoals eiser stelt en wat er daar verder ook van zij, betekent niet dat het aanleggen daarvan ook als normaal onderhoud moet worden aangemerkt. Dit betekent dat voor het aanbrengen van de oppervlakteverharding een omgevingsvergunning is vereist. Uit artikel 10.6.3 volgt dat deze omgevingsvergunning alleen kan worden verleend indien de in artikel 10.1 genoemde waarden alsmede de in artikel 31.5 genoemde landschapswaarden of ecologische verbindingsfunctie niet onevenredig worden aangetast. De rechtbank gaat hier onder 4.9 en 4.10 op in.