6.4.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van het primaire verweer dat de officier van justitie de vorderingen van de benadeelde partijen alsnog in zijn vordering heeft betrokken. Ten aanzien van het beroep van de verdediging op eigen schuld is de rechtbank van oordeel dat het slachtoffer, wat er ook zij van zijn gedrag, er niet op bedacht hoefde te zijn dat hij om het leven zou worden gebracht. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, is de verdachte verantwoordelijk voor het overlijden van het slachtoffer. De rechtbank volgt het beroep op eigen schuld dan ook niet en ziet hierin geen aanleiding om de vorderingen om die reden te matigen. Evenmin is er aanleiding om hiernaar nader onderzoek te gelasten, zodat geen sprake kan zijn van niet-ontvankelijkheid vanwege een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank zal in het navolgende per benadeelde partij ingaan op de vorderingen.
Vordering van [moeder van slachtoffer] (moeder van het slachtoffer)
Materiële schade
[moeder van slachtoffer] heeft in totaal een bedrag van € 11.120,78 aan materiële schade gevorderd. Het gaat om € 2.381,23 voor de kosten lijkbezorging, € 8.516,56 voor een grafmonument en € 222,99 aan reiskosten. De reiskosten bedragen € 42,66 voor de reis naar het mortuarium en de begrafenis. De overige reiskosten zijn gemaakt ten behoeve van reizen naar de officier van justitie, de advocaat en de rechtbank.
De kosten ter zake van lijkbezorging en het grafmonument zijn voldoende onderbouwd en houden rechtstreeks verband met het overlijden van het slachtoffer. De rechtbank zal de vordering in zoverre toewijzen. Hetzelfde geldt voor de reiskosten naar het mortuarium en de begrafenis.
Voor de overige reiskosten geldt dat moet worden bezien of deze als proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen. De artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geven, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin een in het ongelijk gestelde partij kan worden veroordeeld (vgl. HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600). Uit artikel 238 Rv volgt dat (alleen) een in persoon procederende partij reis- en aanverwante kosten als proceskosten vergoed kan krijgen. In deze procedure heeft de benadeelde partij geprocedeerd met bijstand van een advocaat en dus niet in persoon. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval een uitzondering zou moeten worden gemaakt, zijn gesteld noch gebleken. De vordering tot vergoeding van deze reiskosten wordt daarom afgewezen. De slotsom is dat wat de vordering tot vergoeding van materiële schade betreft een bedrag van € 10.940,45 wordt toegewezen en dat de vordering voor het overige wordt afgewezen.
Immateriële schade
[moeder van slachtoffer] gevorderd een bedrag van € 20.000,00 aan affectieschade en een bedrag van € 25.000,00 aan shockschade.
Wat betreft de affectieschade geldt het volgende. Ingevolge artikel 6:108, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen naasten als bedoeld in het vierde lid van dat artikel aanspraak maken op forfaitaire bedragen zoals die zijn vastgesteld bij het Besluit vergoeding affectieschade. In artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder c, BW zijn ouders van de overledene aangemerkt als naaste. Voor ouders van meerderjarige thuiswonende kinderen die zijn overleden als gevolg van een misdrijf is in artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade een schadebedrag van € 20.000,00 vastgesteld. Gelet op het voorgaande wordt de vordering tot vergoeding van affectieschade geheel toegewezen.
Toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade vindt volgens vaste jurisprudentie plaats als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe gevolgen ervan. Uit de emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dit geestelijk letsel moet in rechte kunnen worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Het staat niet ter discussie dat het voor [moeder] als moeder van het slachtoffer zeer ingrijpend moet zijn geweest om zijn lichaam in het mortuarium te zien. De rechtbank kan op basis van de onderbouwing zoals die door de benadeelde partij is ingediend echter niet vaststellen of ook sprake is van geestelijk letsel. Uit de doorverwijzing van de huisarts naar een psycholoog kan niet worden opgemaakt dat er bij [moeder] sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Een deskundige ter zake zal hier meer duidelijkheid over moeten geven. Dit levert echter een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom zal de rechtbank de vordering tot vergoeding van shockschade niet-ontvankelijk verklaren. Deze vordering kan nog bij de civiele rechter worden aangebracht.
Vordering van [vader van slachtoffer]
heeft een bedrag van € 17.500,00 aan affectieschade gevorderd. Ingevolge artikel 6:108, vierde lid, BW en het Besluit vergoeding affectieschade komt deze schade voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank verwijst kortheidshalve naar de overwegingen ten aanzien van de door [moeder] gevorderde affectieschade, met dien verstande dat het in het geval van [vader van slachtoffer] gaat om een niet-thuiswonend meerderjarig kind waarvoor op grond van het Besluit affectieschade een forfaitair bedrag van € 17.500,00 geldt. De gehele vordering wordt dus toegewezen.
Vorderingen van [zussen van het slachtoffer]
Materiële schade
[zus] heeft een bedrag van € 525,88 gevorderd voor kosten lijkbezorging. Het gaat om kleding die is bedrukt met een foto van het slachtoffer die door familieleden is gedragen bij de afscheidsceremonie voor het slachtoffer. Deze schade is met het verstrekken van betalingsbewijzen voldoende onderbouwd. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank sprake van afdoende causaal verband. De vordering wordt daarom toegewezen.
[zus] heeft tevens een bedrag van € 18.150,00 gevorderd in verband met opgelopen studievertraging. Van de zijde van [zus] is toegelicht dat zij haar schoolopleiding een jaar heeft moeten onderbreken. De rechtbank overweegt dat schade alleen voor vergoeding in aanmerking komt wanneer kan worden vastgesteld dat deze is veroorzaakt door het misdrijf. Er moet sprake zijn van een causaal verband. Uit de onderbouwing van deze vordering kan dat causale verband niet zonder meer worden afgeleid. Weliswaar is gebleken dat [zus] stond ingeschreven bij een opleiding en dat zij het studiejaar over moet doen, maar uit de onderbouwing blijkt niet dat dit (volledig) valt toe te schrijven aan het bewezen verklaarde feit. Het leveren van een nadere onderbouwing levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de vordering voor deze schade daarom niet-ontvankelijk verklaren. [zus] kan de vordering nog bij de civiele rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Aan immateriële schade hebben [zussen van het slachtoffer] beiden een bedrag van € 15.000,00 shockschade gevorderd. Deze schade is onderbouwd met doorverwijzingen van de huisarts naar een psycholoog. Zoals al is overwogen ten aanzien van de vordering tot vergoeding van shockschade van [moeder] , kan uit deze doorverwijzingen niet worden afgeleid dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De rechtbank zal de vorderingen van [zussen van het slachtoffer] tot vergoeding van shockschade, onder verwijzing naar de voorgaande overwegingen ten aanzien van shockschade, niet-ontvankelijk verklaren.
Conclusie
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de verdachte moet betalen:
- aan [moeder van slachtoffer] : € 30.940,45;
- aan [vader van slachtoffer] : € 17.500,00;
- aan [zus] : € 525,88.
Wettelijke rente en proceskosten
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden bedrag telkens wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2021 tot aan de dag van algehele voldoening.
De verdachte zal tevens worden veroordeeld in de proceskosten die door de benadeelde partijen zijn gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Omdat vaststaat dat de verdachte tot de hiervoor genoemde toegewezen bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente, aansprakelijk is voor de schade voor het bewezenverklaarde strafbare feit, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen deze bedragen aan de Staat te betalen ten behoeve van de desbetreffende benadeelde partijen.
Als door de verdachte niet wordt betaald, zal deze betalingsverplichting worden aangevuld met na te noemen dagen gijzeling per toegewezen vordering.