ECLI:NL:RBDHA:2022:5377

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
NL22.9154
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en rechtsgeldigheid van de staandehouding in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft de zaak op 25 mei 2022 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft overwogen dat de staandehouding van de eiser op juiste gronden heeft plaatsgevonden, ondanks het ontbreken van een machtiging tot binnentreden in het dossier. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verbalisanten de eiser op basis van een foto hebben herkend, maar dat dit niet voldeed aan de eisen van een identiteitsdocument. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de belangenafweging in het voordeel van de staatssecretaris uitviel, gezien het risico dat de eiser niet zou meewerken aan zijn vertrek naar Spanje. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.9154

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [v]
(gemachtigde: mr. D. Schaap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 19 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Kabli. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1991 en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten.
Grondslag staandehouding
2. Eiser stelt dat hij ten onrechte staande is gehouden op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw. De verbalisanten die zijn woning zijn binnengetreden beschikten over een foto van eiser. Aan de hand van deze foto hebben de verbalisanten eiser ook herkend. Zijn identiteit stond daarmee vast. Eiser meent dat hij daarom op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw staande gehouden had dienen te worden.
3. De staandehouding heeft op juiste grondslag plaatsgevonden. Een mogelijke foto van eiser kan niet worden beschouwd als identiteitsdocument. Dat de verbalisanten beschikten over een foto waar zij eiser aan hebben herkend, maakt nog niet dat daarmee vaststond dat eiser daadwerkelijk de persoon is die hij stelde te zijn. Daarbij is van belang dat uit Eurodac blijkt dat eiser onder meerdere aliassen bekend staat. De identiteit van eiser kon niet enkel aan de hand van een foto worden geverifieerd.
Machtiging tot binnentreden
4. Eiser voert aan dat de machtiging tot binnentreden ten onrechte niet is toegevoegd aan het digitale dossier. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling [2] van 10 maart 2022. [3]
5. Uit het proces-verbaal staandehouding/overbrenging/overdracht (model 105) blijkt dat surveillant G.J.de Graaf in het bezit was van een machtiging tot binnentreden. [4] Dat een dergelijke machtiging voorhanden is geweest, is ook niet betwist. Enkel wordt door eiser overigens terecht gesteld dat de machtiging in het dossier had moeten zitten. Dit levert een gebrek in het voortraject op. Dergelijke gebreken die kleven aan de inbewaringstelling maken de daarop aansluitende bewaring slechts onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De te maken belangenafweging valt in het voordeel van verweerder uit. Zo is voldoende gebleken dat eiser niet wil meewerken aan zijn vertrek naar Spanje door meermaals een COVID-test te weigeren. Verder heeft eiser de aanwezigheid van de gronden voor bewaring zoals vermeld in de maatregel verder niet betwist, waarmee een significant risico op onttrekking aan het toezicht is gegeven. Het belang van verweerder weegt in dit geval zwaarder dan het belang van eiser om zijn overdracht in vrijheid af te wachten.
Verlenging overdrachtstermijn
6. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring sinds 23 mei 2022 onrechtmatig is. Het claimakkoord met de Spaanse autoriteiten is op 23 november 2021 tot stand gekomen, waardoor eiser uiterlijk op 23 mei 2022 overgedragen had moeten worden aan Spanje. Op 17 februari 2022 heeft verweerder een bericht aan de Spaanse autoriteiten gestuurd waarin de termijn onterecht werd verlengd tot 18 maanden, omdat eiser MOB gegaan zou zijn. Eiser zat destijds echter in strafrechtelijke detentie. De MOB-melding is verder ten onrechte niet in het dossier opgenomen. Op 24 mei 2022 heeft verweerder opnieuw een bericht aan de Spaanse autoriteiten gestuurd, waarin de overdrachtstermijn werd verlengd tot 12 maanden, omdat eiser in detentie bleek te zitten en dus niet MOB was gegaan. Eiser stelt dat de verlenging van een overdrachtstermijn op grond van het Jawo-arrest [5] op de juiste grondslag moet plaatsvinden vóór het einde van de termijn. De verlenging is één dag te laat gedaan. De overdrachtstermijn was reeds verlopen.
7. Het Hof [6] heeft in het Jawo-arrest het begrip ‘onderduiken’ als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening nader uitgewerkt. Daarvan is volgens het Hof in beginsel sprake als de asielzoeker de hem toegewezen woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde autoriteiten op de hoogte te stellen van zijn afwezigheid. Verder volgt uit jurisprudentie dat een asielzoeker niet is ontheven van zijn meldplicht als hij wegens detentie niet in de aangewezen opvanglocatie kan verblijven. [7] Het was aan eiser om bij het COa [8] te melden dat hij gedetineerd zat en dat hij zich om die reden niet aan zijn meldplicht bij het COa kon houden. De verantwoordelijkheid rust derhalve op eiser om te laten weten waar hij verblijft, ook als hij strafrechtelijk gedetineerd is. Eiser diende zich immers beschikbaar te houden voor de uitvoering van zijn overdracht aan Spanje. Niet is gesteld of gebleken dat eiser aan het COa heeft laten weten waar hij was. Naar het oordeel van de rechtbank moet er dan ook vanuit worden gegaan dat eiser met onbekende bestemming uit het asielzoekerscentrum was vertrokken. Hoewel verweerder de desbetreffende MOB-melding niet aan het dossier heeft toegevoegd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid daarvan. Dit betekent dat verweerder op 17 februari 2022 de overdrachtstermijn niet op onjuiste grondslag heeft verlengd tot 18 maanden. Dat verweerder op 24 mei 2022 deze verlenging heeft gecorrigeerd naar 12 maanden, maakt niet dat de eerdere verlenging niet rechtsgeldig was. Er is daarom gedurende de gehele maatregel van bewaring zicht op overdracht naar Spanje geweest.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zie pagina 2 van het van het proces-verbaal staandehouding/overbrenging/overdracht van de Dienst Vervoer en Ondersteuning, unit Nieuwegein van 19 mei 2022.
5.Het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, C-163/17.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie.
7.ECLI:NL:RVS:2007:BA4511 rechtsoverweging 2.1.5.
8.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.