ECLI:NL:RBDHA:2022:5319

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
09/842062-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een poging tot uitvoer van MDMA en het voorhanden hebben daarvan

Op 30 mei 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot uitvoer van bijna 270 kg MDMA en het voorhanden hebben van deze drugs. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer en de verdachte was aanwezig op de zittingen van 11 juni 2019, 12 augustus 2019 en 16 mei 2022. De officier van justitie, mr. B.A.C. Looijestijn, eiste een gevangenisstraf van vier jaar, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, pleitte voor integrale vrijspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat op 1 maart 2019 in een loods in Gouda een kist met xtc-pillen werd aangetroffen. De verdachte was op dat moment in de nabijheid, maar bleef in zijn voertuig. De rechtbank overwoog dat de enkele aanwezigheid van de verdachte op de momenten dat de kist werd geleverd en de drugs werden ontdekt, onvoldoende bewijs opleverde voor wetenschap van de aanwezigheid van de drugs. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de xtc-pillen in de kist, en sprak hem vrij van de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de feiten had begaan, en hefte het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op. Dit vonnis werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 mei 2022.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/842062-19
Datum uitspraak: 30 mei 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 11 juni 2019, 12 augustus 2019 (beide pro forma) en 16 mei 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.A.C. Looijestijn en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 16 mei 2022 - ten laste gelegd dat:
1. (Poging) uitvoer van bijna 270 kg MDMA:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 januari 2019 tot en met 28 maart 2019 te Gouda, althans in Nederland, (ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om) tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet (te brengen) heeft gebracht, ongeveer 269.040 gram (605.040 pillen), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel, als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1 (welke pillen in een (speciaal daarvoor geprepareerde) kist waren verstopt en welke kist getransporteerd moest worden met als eindbestemming Penang (Maleisië), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid)
2.
hij in of omstreeks de periode van l februari 2019 tot en met l maart 2019 te Gouda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 269.040 gram (605.040 pillen), in elk geval een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Op specifieke standpunten wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte integrale vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Op specifieke standpunten wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
3.3.
Vrijspraak
Relevante feiten en omstandigheden uit het dossier
De rechtbank kan op basis van het dossier het volgende vaststellen ten aanzien van de verdachte. Op 1 maart 2019 werd in een loods aan [adres 2] te Gouda, door de nieuwe eigenaren van de loods, een kist aangetroffen. Zij hebben de kist geopend en troffen daarin een grote hoeveelheid – naar later bleek – xtc-pillen aan. Daarop hebben zij de politie gebeld, maar voordat deze arriveerde verscheen de verdachte bij de loods in een Volkswagen Golf, samen met medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en de - inmiddels overleden - verdachte [medeverdachte 3] . De verdachte bleef in het voertuig zitten en de andere verdachten zijn naar de loods gelopen, waar zij hebben gevraagd naar de kist. Kort daarna arriveerde de politie, zijn alle aanwezigen aangehouden en is het politieonderzoek gestart. De verdachte zat nog altijd in het voertuig toen de politie arriveerde.
De bovengenoemde kist is op 1 februari 2019 tussen 13:05 en 13:10 uur door [bedrijf] in lege staat geleverd bij [adres 2] . De telefoon van de verdachte straalt later die dag aan op zendmasten in Gouda en Moordrecht. De loods ligt in het zuid westen van Gouda, op ongeveer een kilometer van Moordrecht.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij op 1 maart 2019 onderweg was naar een crematie met zijn [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] vroeg hem of zij onderweg eerst nog langs een vriend van hem konden gaan. De verdachte reed. De verdachte en [medeverdachte 3] zijn toen eerst bij de MacDonalds geweest waar zij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben ontmoet en zijn daarna gezamenlijk naar de loods gereden. Ten aanzien van zijn mogelijke aanwezigheid bij de loods op 1 februari 2019 heeft de verdachte geen verklaring afgelegd.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanwezigheid van de verdachte bij de loods op zowel 1 februari 2019, toen de kist geleverd werd, als op 1 maart 2019, het moment dat de drugs in de kist werden ontdekt, voldoende is om te kunnen vaststellen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs, dat hij daar de beschikkingsmacht over had en dat zijn opzet gericht was op de export van de partij drugs naar het buitenland. De raadsman heeft aangevoerd dat er geen bewijsmiddelen in het dossier zitten die aantonen dat de verdachte enige wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van drugs, laat staan dat hij daar de beschikkingsmacht over had en er opzet geweest is op de export van drugs naar het buitenland.
Wetenschap en beschikkingsmacht
De rechtbank overweegt dat voor het begrip ‘opzettelijk aanwezig hebben’ in de zin van de Opiumwet niet noodzakelijk is dat de verdovende middelen aan de verdachte toebehoorden. Voldoende is dat de onder de Opiumwet vallende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden en dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van die verdovende middelen.
Bij de beoordeling van de tenlastelegging ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de verdachte met betrekking tot zowel feit 1 (poging tot uitvoer van bijna 270 kilogram MDMA) als feit 2 (het aanwezig hebben van bijna 270 kilogram MDMA) wetenschap had van de aanwezigheid van en beschikkingsmacht had over de ten laste gelegde partij drugs.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat de verdachte op twee momenten in het dossier naar voren komt, te weten op 1 februari 2019 en op 1 maart 2019. Anders dan het standpunt van de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat voor zover vastgesteld dat de verdachte ook op 1 februari 2019 in of bij de loods is geweest, de enkele aanwezigheid van de verdachte op deze twee momenten onvoldoende is om vast te kunnen stellen dat hij enige wetenschap heeft gehad van de xtc-pillen in de kist. Dat de telefoon van de verdachte en die van de medeverdachten aanstralen op zendmasten in de buurt van de loods op de dag dat de kist geleverd werd en dat de verdachte aanwezig is bij de loods op de dag dat de drugs werden aangetroffen is weliswaar opmerkelijk, maar het dossier bevat verder geen enkel aanknopingspunt ten aanzien van de verdachte waaruit de rechtbank kan afleiden dat hij wist dat er xtc-pillen in de kist zaten. Hierbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat de kist op 1 februari 2019 leeg werd geleverd. Al zou de verdachte op dat moment bij de kist zijn geweest, dan zegt dat dus op zichzelf nog niets over zijn wetenschap van de inhoud van de kist op 1 maart 2019. Daarbij komt dat de verdachte op de dag dat de xtc-pillen zijn ontdekt, in de auto is blijven zitten en zich afzijdig heeft gehouden. Deze omstandigheid sluit bovendien zijn verklaring geenszins uit, namelijk dat hij slechts zijn oom heeft vervoerd naar diens afspraak en heeft gewacht totdat zij naar de crematie gingen die middag.
Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat de verdachte wetenschap heeft gehad van het bestaan van de xtc-pillen, komt zij niet toe aan de vraag of de verdachte gepoogd heeft die pillen te exporteren naar het buitenland. Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend zijn bewezen en zal de verdachte hiervan vrijspreken.

4.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.C. Bannink, voorzitter,
mr. P.G. Salvadori, rechter,
mr. N.F.R. de Rooij, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verhagen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 mei 2022.