ECLI:NL:RBDHA:2022:5317

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
C/09/611959 / HA ZA 21/463
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de hoogte van een lening voor de aankoop van een boot

Op 3 februari 2022 heeft de Rechtbank Den Haag een mondelinge uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen [eiseres] en [gedaagde] over de hoogte van een lening voor de aankoop van een boot. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Willemsen, stelde dat zij een bedrag van € 195.000 had geleend aan de gedaagde, terwijl de gedaagde, bijgestaan door advocaat mr. J.H. Kolenbrander, betwistte dat er een lening van dat bedrag was. De gedaagde stelde dat er was afgesproken dat de eiseres de BTW zou verrekenen en dat het geleende bedrag € 163.865,55 was. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat er een lening van € 195.000 was. De rechtbank wees de vorderingen van de eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde tot op heden waren begroot op € 2.394. De uitspraak werd gedaan op basis van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en de rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en er werd een proces-verbaal opgemaakt van het verhandelde ter zitting.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Zaak/rolnummer C/09/611959 / HA ZA 21/463
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 3 februari 2022
in de zaak van
[eiseres]te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. R. Willemsen te Den Haag,
tegen
[gedaagde]te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.H. Kolenbrander te Leiden.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 mei 2021, met producties 1 tot en met 6;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 15;
  • het tussenvonnis van 26 januari 2022, waarbij is bepaald dat de mondelinge behandeling vandaag plaatsvindt;
  • de mondelinge behandeling op 3 februari 2022, waarbij zijn verschenen:
· namens [eiseres] : de heer [eiseres] , bijgestaan door de advocaat voornoemd;
· [gedaagde] met zijn echtgenote, bijgestaan door de advocaat voornoemd.
1.2.
De rechtbank heeft na een schorsing van de zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan op de voet van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Op verzoek van partijen wordt een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt van het verhandelde ter zitting.

2.De beslissing in conventie en in reconventie

De rechtbank:
2.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
2.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.394 en op € 163 te vermeerderen met € 85 in geval van betekening aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over die bedragen te rekenen vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening van de proceskosten;
2.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

3.De beoordeling in conventie en in reconventie

3.1.
De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
3.2.
[eiseres] heeft in 2007 aan een scheepswerf een bedrag van € 195.000 betaald voor een boot die vervolgens aan [gedaagde] is geleverd. [eiseres] heeft een bedrag van € 163.865,55 terugbetaald aan [eiseres] . De vraag die voor ligt is of [eiseres] een bedrag van € 195.000 of een bedrag van € 163.865,55 aan [gedaagde] heeft geleend. Het verschil zit hem in de BTW. [eiseres] stelt dat hij met [gedaagde] mondeling heeft afgesproken een bedrag van € 195.000 aan hem te lenen en dat hij daarom nog € 31.134,45 van [gedaagde] te vorderen heeft. [gedaagde] betwist dit en stelt dat afgesproken is dat [eiseres] de BTW die over de boot was verschuldigd zou verrekenen en dat hij een bedrag van € 163.865,55 zou lenen van [eiseres] .
3.3.
Nu [gedaagde] gemotiveerd heeft weersproken dat er sprake was van een hogere lening is het aan [eiseres] , op wie op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de bewijslast rust, haar stelling dat sprake is van een lening van € 195.000 te bewijzen. Zij heeft ter onderbouwing van die afspraak geen stukken kunnen overleggen waaruit dit blijkt. Zo is de overeenkomst niet op schrift gesteld en ook zijn er geen boekhoudgegevens overgelegd waaruit valt op te maken voor welk bedrag de boot dan wel de lening op de balans staat dan wel heeft gestaan. Nu [eiseres] verder in het geheel geen ander concreet bewijs aanbiedt van haar stelling zal haar vordering worden afgewezen.
3.4.
[eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
  • griffierecht € 952
  • salaris advocaat
totaal € 2.394
3.5.
Voor afzonderlijke veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237). De rechtbank zal, zoals gevorderd, de nakosten begroten conform het daarop toepasselijke liquidatietarief.
3.6.
De over de proceskosten en nakosten gevorderde rente zal worden toegewezen op de wijze zoals hiervoor in het dictum vermeld.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. J. Brandt en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 14 februari 2022.
WAARVAN PROCES-VERBAAL
De griffier is buiten staat dit
proces-verbaal te ondertekenen.