ECLI:NL:RBDHA:2022:5273

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
SGR 20/3815
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing UWV over WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen een besluit van het UWV met betrekking tot haar WIA-uitkering. Eiseres, die voorheen als begeleider A werkte, had zich op 25 augustus 2016 ziek gemeld na de ontdekking van een tumor nabij haar oog. Na een eerdere WIA-toekenning in 2018, heeft een herbeoordeling geleid tot een vaststelling van 58,44% arbeidsongeschiktheid door het UWV. Eiseres was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft het procesverloop en de medische rapporten van de verzekeringsartsen beoordeeld. De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling van het UWV juist is. Eiseres heeft onvoldoende bewijs geleverd dat haar beperkingen niet adequaat zijn meegenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De rechtbank oordeelt dat de geduide functies door de arbeidsdeskundige passend zijn voor eiseres, en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3815

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Bathoorn),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Procesverloop

Bij besluit van 3 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat de uitkering die eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ontvangt, niet wijzigt.
Bij besluit van 7 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard, in die zin dat eiseres per 27 januari 2020 voor 60,40% arbeidsongeschikt wordt geacht. De hoogte van de WIA-uitkering wijzigt niet.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en schriftelijk op de nadere stukken gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juli 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld van de heer [A] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op 12 augustus 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) verzocht te reageren op de namens eiseres ter zitting voorgedragen pleitnotities.
Op 27 september 2021 heeft de rechtbank een nader rapport van de verzekeringsarts b&b ontvangen. Dit rapport is in afschrift naar eiseres toegezonden. De reactie van eiseres is op 21 oktober 2021 ontvangen.
Nadat geen van partijen te kennen heeft gegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was voorheen werkzaam als begeleider A bij een zorginstelling voor gemiddeld 29,23 uur per week. Eiseres heeft zich op 25 augustus 2016 ziek gemeld. Bij haar is een tumor gevonden nabij haar oog, waaraan zij verschillende malen is geopereerd. Per 23 augustus 2018 is aan eiseres een WIA-uitkering toegekend. Verweerder heeft hierbij de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op arbeidskundige gronden vastgesteld op 80 tot 100%. Op 21 oktober 2019 heeft de voormalige werkgever van eiseres een herbeoordeling aangevraagd, in verband met de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen. Dit heeft geleid tot het primaire besluit. Verweerder heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres hierbij vastgesteld op 58,44%.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en bepaald dat eiseres per 27 januari 2020 voor 60,40% arbeidsongeschikt wordt geacht. De hoogte van de WIA-uitkering wijzigt niet. Hieraan heeft verweerder de rapporten van de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag gelegd.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij stelt zich op het standpunt dat er sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Zij voert hiertoe samengevat het volgende aan. Uit de informatie van de behandelend sector blijkt dat bij haar sprake is van een verlaagd energieniveau. Dat wordt negatief wordt beïnvloed door prikkels. Overprikkeling zorgt ook voor problemen met concentratie en evenwicht. Daarom is sprake van sterk wisselende mogelijkheden als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder d, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Dit is volgens eiseres door verweerder miskend. Gelet op de informatie uit de behandelend sector zijn haar beperkingen voorts onderschat, meer specifiek met betrekking tot het kunnen vasthouden en verdelen van aandacht, met betrekking tot het kunnen reizen en met betrekking tot haar oog- en duizeligheidsklachten, die verergeren door overprikkeling. Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts b&b niet, althans onvoldoende gereageerd op het afwijkend standpunt van de behandelend sector en heeft hij niet deugdelijk gemotiveerd waarom desondanks geen extra beperkingen in de FML zijn opgenomen. Eiseres is van mening dat verweerder contact had kunnen opnemen met de behandelend sector om een betere inschatting te kunnen geven omtrent haar belastbaarheid. Eiseres stelt zich in het verlengde van het voorgaande op het standpunt dat de geselecteerde functies niet passend zijn. In de geduide functies moet zij veel handelingen verrichten en achter elkaar. Door de hersenbeschadiging en de met de werkzaamheden gepaard gaande prikkels kan eiseres dit niet. Ook is er in de geduide functies geen rekening gehouden met de beschadiging aan haar linkeroog.
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.1
De primaire verzekeringsarts heeft eiseres op 14 januari 2020 onderzocht en hiervan rapport opgesteld. Hij heeft daarbij acht geslagen op het dossier met de eerdere WIA-beoordeling en de voor de herbeoordeling ingebrachte brief van de bedrijfsarts met een rapport van psychiater De Graaff van 29 september 2019. In het rapport van 15 januari 2020 heeft de primaire verzekeringsarts vermeld dat eiseres in grote lijnen dezelfde beperkingen ervaart als bij de eerdere WIA-beoordeling en dat het beeld bij psychisch onderzoek ook vergelijkbaar is met 2018. De arts heeft eiseres geschikt geacht voor passende arbeid. Zij voldoet niet aan de criteria voor geen benutbare mogelijkheden. Er is sprake van restcapaciteit, maar met de nodige beperkingen. Er is geen reden om andere, meer of minder beperkingen aan te nemen dan werd gedaan ten tijde van de beoordeling in 2018. Wat betreft de prognose geeft de primaire verzekeringsarts aan dat verbetering van de belastbaarheid in het komende jaar of daaropvolgende jaar niet of nauwelijks te verwachten is. Er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder verdere behandelmogelijkheden. De arbeidsbeperkingen zijn dan ook duurzaam. De primaire verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiseres vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).
4.2
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 21 april 2020 rapport uitgebracht, gebaseerd op dossieronderzoek, een brief van re-integratiespecialist H. Kerkdijk van 8 april 2020 (met niet-medische bezwaren) en informatie van verzekeringsarts/arts-gemachtigde I. Özkan van 9 april 2020 (Özkan). Deze laatste heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de door de primaire verzekeringsarts aangenomen beperkingen, inclusief urenbeperking, maar meent dat daarnaast drie extra beperkingen opgenomen moeten worden. In zijn rapport heeft de verzekeringsarts b&b vermeld dat hij de door Özkan genoemde extra beperking voor conflicthantering onderschrijft, omdat daarbij een duidelijke relatie is met de mentale kwetsbaarheid van eiseres. Hij heeft de FML met deze beperking aangevuld. Anders dan Özkan ziet hij geen aanleiding voor het aannemen van extra beperkingen op het gebied van het hanteren van emoties van anderen en klantcontacten. Hij heeft daartoe overwogen dat uit de verrichte expertise van psychiater De Graaff, waarnaar Özkan heeft gewezen, niet blijkt van een psychiatrische of ontwikkelingsstoornis of van andere aanwijzingen dat eiseres beperkt zou zijn in het hanteren van de emoties van anderen. Evenmin blijkt uit de expertise of op andere wijze dat sprake is van belemmeringen in de communicatie met anderen of dat de communicatie op dit punt inadequaat zou zijn.
4.3
In beroep heeft eiseres medische informatie ingebracht van arts in opleiding tot specialist (AIOS) oogheelkunde A.M.W. ten Voorde van 23 juli 2020 en van AIOS neurologie A. van der Meij en neuroloog R. Fronczek van 2 december 2020. De verzekeringsarts b&b heeft op deze stukken gereageerd in het rapport van 26 februari 2021. In dit rapport is vermeld dat bij de controle door de oogarts een goed zicht en nagenoeg stabiele verdunning van de zenuwvezellaag werd gevonden. Uit de medische informatie van de AIOS neurologie en neuroloog blijkt dat de combinatie van licht gevoel in het hoofd en draaiduizeligheid meest passend is bij Benigne paroxismale positieduizeligheid. De verzekeringsarts b&b merkt hierover op dat eiseres (eerder) niet bekend was met deze aandoening, en ook als dat anders zou zijn, dit niet zou leiden tot een aanpassing van de FML. De beperkingen die daarvoor zouden worden aangenomen, namelijk niet beroepsmatig autorijden en niet op hoogtes werken, zijn om andere redenen al in de FML opgenomen. De ingebrachte informatie geeft daarom geen aanleiding om de eerdere beoordeling te herzien.
4.4
Naar aanleiding van hetgeen eiseres ter zitting heeft aangevoerd, heeft de verzekeringsarts b&b op 21 september 2021 een nader rapport opgesteld. Daarin heeft hij uiteengezet dat bij eiseres - anders dan geclaimd - geen sprake is van sterk wisselende belastbaarheid, omdat voorwaarde daarvoor is dat er periodiek langere tijd sprake is van een situatie waarin eiseres niet of nauwelijks zelfredzaam is. Bij eiseres is dat niet het geval. Eiseres voldoet ook niet aan de andere voorwaarden om te kunnen spreken van geen benutmare mogelijkheden. Zo is eiseres niet opgenomen, is er geen sprake van bedlegerigheid, van ADL-afhankelijkheid of van een ernstig persoonlijk en sociaal disfunctioneren. Volgens de verzekeringsarts b&b is er ook geen aanleiding voor het aannemen van meer beperkingen. Om in de FML een beperking aan te nemen voor het verdelen en vasthouden van de aandacht geldt als vuistregel onder andere dat als de zelfverzorging normaal is, de deelname aan het beoordelingsgesprek adequaat is en er geen sprake is van een ernstige denkstoornis, er geen reden is voor het aannemen van een beperking in het vasthouden of verdelen van de aandacht. In het geval van eiseres zijn daarvoor om die reden geen beperkingen opgenomen. Met de prikkelovergevoeligheid van eiseres is rekening gehouden in de FML. Eiseres is aangewezen op een voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, zij is beperkt in het samenwerken en er dient rekening te worden gehouden met gehoorbescherming. Wat betreft de gestelde oogproblematiek (omhoog en omlaag kijken) heeft de verzekeringsarts b&b toegelicht dat geen aanleiding bestaat daarvoor aanvullende beperkingen in de FML aan te nemen. Hij wijst er daarbij op dat de oogarts in de brief van 23 juli 2020 meldt dat er sprake is van goede visus. Een eventueel aanwezige afname van de mogelijkheid tot het maken van oogbewegingen wordt niet vermeld en zou die wel aanwezig zijn, dan wordt niet duidelijk waarom dat niet gecompenseerd kan worden met nekbewegingen. Nergens uit blijkt dat sprake is van een verminderde beweeglijkheid van de nek. Ten slotte heeft hij erop gewezen dat de beschikbare informatie van derden is meegenomen in de primaire beoordeling en in bezwaar. De verzekeringsarts b&b concludeert dat de ingebrachte informatie geen aanleiding geeft het standpunt te wijzigen
.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden of onvolledig is geweest. De primaire verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en eiseres medisch onderzocht. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht en de in bezwaar ingebrachte medische informatie bij de oordeelsvorming betrokken. Uit zijn medisch rapport blijkt dat alle klachten van eiseres en alle beschikbare informatie zijn meegenomen in de beoordeling. Wat betreft de stelling van eiseres dat verweerder contact had kunnen opnemen met de behandelend sector, overweegt de rechtbank dat dit ter vrije beoordeling van de verzekeringsarts staat. Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat de verzekeringsarts in beginsel mag varen op het eigen oordeel. [1] Het opvragen van informatie bij derden is met name aangewezen als de verzekeringsarts geen duidelijk beeld kan vormen van de medische toestand van betrokkene. De (in bezwaar en beroep) overgelegde extra medische informatie is door de verzekeringsarts b&b benoemd en beoordeeld in de medische rapporten van 21 april 2020, 26 februari 2021 en 21 september 2021. In (de inhoud van) die informatie heeft de verzekeringsarts b&b geen reden gezien tot het opvragen van (meer) informatie van de behandelend sector. Dat acht de rechtbank aanvaardbaar nu geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de informatie in het dossier onvoldoende is om tot een gedegen oordeel te kunnen komen.
6.1
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. De verzekeringsarts b&b heeft voldoende gemotiveerd waarom bij eiseres geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. De rechtbank begrijpt dat eiseres periodes van overprikkeling kent waardoor haar dagverhaal varieert en haar leven is ingericht op het vermijden van prikkels. Hieruit volgt echter niet dat bij eiseres sprake is van sterk wisselende belastbaarheid, zoals zij in beroep betoogt. Zoals de verzekeringsarts b&b aangeeft moet daarbij sprake zijn van een periodiek langere tijd van een situatie waarin eiseres niet of nauwelijks zelfredzaam is. Dat dit zo is bij eiseres, is niet gebleken. Daarnaast is ook niet gebleken dat zij bedlegerig is, ADL-afhankelijk is of dat er bij haar sprake is van ernstig persoonlijk of sociaal disfunctioneren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b dan ook op goede gronden aangenomen dat bij eiseres sprake is van benutbare mogelijkheden.
6.2
Wat betreft het betoog van eiseres dat zij meer beperkt is dan in de FML is aangenomen, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals de verzekeringsarts b&b uiteen heeft gezet, is met de prikkelgevoeligheid van eiseres rekening gehouden in de FML door daarvoor diverse beperkingen op te nemen (zie 4.4). In zijn rapport in bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b voorts gemotiveerd uiteengezet dat - met inachtneming van die beperkingen - ook rekening is gehouden met het verlaagde energieniveau van eiseres door het opnemen van een urenbeperking. Naar aanleiding van wat eiseres in beroep heeft aangevoerd heeft de verzekeringsarts in zijn onder 4.3 en 4.4 genoemde rapportages voorts navolgbaar gemotiveerd waarom wat betreft het vasthouden en verdelen van aandacht, en de oog- en duizeligheidsklachten geen extra of zwaardere beperkingen aan de orde zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b daarmee ook voldoende duidelijk gemaakt waarom de medische stukken waarnaar eiseres heeft verwezen, niet tot een andere beoordeling leiden. In zijn rapport in bezwaar (zie 4.2) heeft de verzekeringsarts verder gemotiveerd toegelicht waarom hij twee van de door Özkan gesuggereerde beperkingen (emotieshantering en klantcontact) niet volgt. Wat betreft de door eiseres gestelde problemen met vervoer (door overprikkeling) overweegt de rechtbank dat hiermee in de FML rekening is gehouden door beroepsmatig autorijden uit te sluiten. De verzekeringsarts b&b heeft er voorts op gewezen dat eiseres voor eventueel vervoer naar een werkplek een vervoersvoorziening (bij het UWV) kan aanvragen. Voor zover eiseres stelt dat het zich kunnen vervoeren naar werk op voorhand geheel uitgesloten is, bestaat daarvoor naar het oordeel van de rechtbank geen medische onderbouwing. Uit de verklaring van de huisarts volgt dit niet. Wat betreft het door eiseres op de zitting naar voren gebrachte probleem dat haar drain kan vastzitten en daardoor heftige pijn veroorzaakt, overweegt de rechtbank dat eiseres deze klacht niet met medische stukken heeft onderbouwd. Gelet op dit alles volgt de rechtbank eiseres niet in haar standpunt dat de verzekeringsarts b&b zich te weinig rekenschap heeft gegeven van de beschikbare medische informatie en niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom die informatie geen aanleiding geeft voor het opnemen van meer beperkingen in de FML. In wat eiseres heeft aangevoerd is daarom geen grond gelegen voor het oordeel dat verweerder de arbeidsbeperkingen van eiseres niet in voldoende mate in kaart heeft gebracht. De rechtbank tekent daarbij aan dat verzekeringsartsen bij uitstek deskundig zijn te achten om aan de hand van de door een betrokkene aangegeven klachten en de beschikbare medische informatie de belastbaarheid van de betrokkene vast te stellen. Anders dan van de behandelaar is het de taak, bevoegdheid en specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om de (arbeids)beperkingen vast te stellen. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiseres ervaren impact van haar klachten op het dagelijks leven, bestaat onvoldoende medisch objectieve onderbouwing voor het aannemen van meer beperkingen dan de verzekeringsarts b&b in de FML heeft gedaan.
7. Het vorenstaande betekent dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust. De hiertegen gerichte beroepsgronden treffen geen doel.
8. De arbeidsdeskundige b&b heeft in zijn rapport van 30 april 2020 de geduide functies productiemedewerker industrie, papierenwarenmaker/ dozenmaker/ kartonnagemedewerker en samensteller kunststof en rubberproducten geschikt geacht voor eiseres. Ondanks dat eiseres zich op het standpunt stelt dat de geduide functies niet passend zijn, ziet de rechtbank geen aanleiding voor dit oordeel. De rechtbank overweegt hiertoe dat de arbeidsdeskundige b&b voldoende heeft gemotiveerd waarom de functies, die zijn geduid aan de hand van de beperkingen van eiseres in de FML, geschikt zijn voor eiseres. Zo heeft de arbeidsdeskundige b&b aangegeven dat voor de geduide functies geldt dat sprake is van een voorspelbare werksituatie omdat er niet hoeft te worden ingespeeld op sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden/taakinhouden. Er is sprake van routinematige werkzaamheden die eenvoudig van aard zijn en worden gerealiseerd binnen een werkproces dat weinig tussentijdse verstoringen en onderbrekingen geeft. Er is geen sprake van externe omstandigheden die tijdens het regulier uitvoeren van de werkzaamheden het normale verloop van het werkproces verstoren. Hierdoor is er volgens de arbeidsdeskundige b&b geen sprake van een ontoelaatbare overschrijding. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiseres.
9. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit stand kan houden.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 20 mei 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI4863.