ECLI:NL:RBDHA:2022:5211
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij bijstandsaanvraag op grond van de Participatiewet
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2022 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die een bijstandsuitkering had aangevraagd op grond van de Participatiewet (Pw). Het verzoeker was afgewezen door het dagelijks bestuur van de ISD Bollenstreek, omdat zijn vermogen de geldende vermogensgrens overschreed. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij in een financiële noodsituatie verkeerde.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, aangezien verzoeker zonder bijstandsuitkering in een kwetsbare positie verkeert. Echter, de rechter oordeelde dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag door verweerder terecht was. Verweerder had de waarde van verzoekers auto vastgesteld op € 9.759,-, terwijl verzoeker een lagere waarde van € 6.400,- had aangevoerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de door verzoeker overgelegde waardebepaling niet als onafhankelijk kon worden beschouwd en dat de door hem opgevoerde schulden niet voldoende waren onderbouwd.
Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat verweerder bij de afwijzing van de aanvraag is uitgegaan van een juiste vermogensvaststelling en dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen mogelijkheid voor een rechtsmiddel tegen deze beslissing.