ECLI:NL:RBDHA:2022:5206

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
SGR 21/2456
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van paspoortaanvraag na signalering betalingsachterstand studieschuld

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2022, in de zaak SGR 21/2456, beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Nederlander woonachtig in Bulgarije, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een nieuw paspoort. De aanvraag was afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken op basis van een signalering in het Register Paspoortsignaleringen, dat was aangevraagd door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) vanwege een betalingsachterstand op een studieschuld. Eiser, die sinds 2014 in Bulgarije woont en in het bezit is van een Bulgaarse verblijfsvergunning, betoogde dat de afwijzing onterecht was, omdat hij geen betalingsverplichting meer had en dat de afwijzing hem onevenredig belemmerde in zijn reisbewegingen.

De rechtbank oordeelde dat de minister aan zijn vergewisplicht had voldaan door informatie bij DUO in te winnen over de actuele status van de studieschuld. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij geen studieschuld had en dat de vermelding in het register niet evident onjuist was. De rechtbank vond dat de minister in redelijkheid de afwijzing van de paspoortaanvraag had kunnen handhaven, gezien het belang van het niet onttrekken aan verplichtingen door schuldenaren. Eiser had de mogelijkheid om met DUO een regeling te treffen of een paspoort met beperktere geldigheidsduur aan te vragen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om te kunnen optreden tegen personen die hun financiële verplichtingen niet nakomen, en de rechten van burgers om te reizen binnen de grenzen van de wet.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2456

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats] (Bulgarije), eiser

(gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen),
en

de minister van Buitenlandse Zaken (verweerder)

(gemachtigde: mr. I.M. Wissenburgh).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om een nieuw paspoort.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 20 oktober 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 8 maart 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft de Nederlandse nationaliteit en woont sinds 2014 in Bulgarije. Eiser is in het bezit van een Bulgaarse verblijfsvergunning, geldig tot 27 februari 2030. Eiser wil zijn Nederlandse paspoort vernieuwen. Verweerder weigert dit omdat eiser staat vermeld in het Register Paspoortsignaleringen van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (hierna: het register). De vermelding is gedaan op verzoek van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) in verband met het bestaan van een betalingsachterstand van een hoge studieschuld. De vraag ligt voor of verweerder de aanvraag van eiser om een paspoort mocht afwijzen vanwege de vermelding in het register.
Wat zijn de regels?
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Wat vinden eiser en verweerder in beroep?

3. Eiser vindt dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Verweerder heeft dat besluit niet objectief genomen. Sinds 1 januari 2021 rust op eiser geen enkele betalingsverplichting meer. Eiser wordt door de weigering van het paspoort onevenredig belemmerd in zijn mogelijkheden om te reizen. Daarnaast is in het bestreden besluit ten onrechte niet op de ingebrekestelling van eiser beslist.
4. Verweerder vindt dat hij van de vermelding in het register mocht uitgaan en dat eiser door de afwijzing van de aanvraag niet onevenredig is benadeeld.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan zijn vergewisplicht heeft voldaan door informatie bij DUO in te winnen over de actualiteit van de redenen voor de vermelding van eisers gegevens in het register. [1] Uit deze informatie is gebleken dat eiser nog steeds een achterstallige schuld heeft waarover hij geen overeenstemming met DUO heeft bereikt. Verweerder hoefde in redelijkheid geen aanleiding te zien om aan de juistheid van deze informatie te twijfelen. Anders dan eiser betoogt, is het niet aan verweerder om te beoordelen of eiser een achterstallige studieschuld heeft.
5.1.1.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij geen studieschuld heeft. De restschuld van de lening vervalt niet automatisch na het verstrijken van de termijn van 15 jaar. [2] Eiser heeft aan DUO voor de periode vanaf januari 2014 tot september 2019 geen verzoek tot verlaging van de termijnbetalingen via draagkrachtvaststelling gedaan. Hierdoor zijn er termijnbetalingen opeisbaar geworden. De vermelding in het register was dus niet evident onjuist en verweerder mocht van deze vermelding uitgaan.
5.2.
Verweerder heeft de door eiser naar voren gebrachte feiten en omstandigheden betrokken in de besluitvorming en deugdelijk geformuleerd dat eiser niet onevenredig wordt benadeeld door de weigering van het paspoort. Eiser kan met een Nederlandse identiteitskaart binnen de Europese Unie en een aantal andere landen reizen. Ook kan eiser in een afzonderlijke procedure verzoeken de vermelding in het register te verwijderen. Verweerder heeft een zwaarder gewicht mogen toekennen aan het belang dat met de weigering van het paspoort is gemoeid, namelijk dat de schuldenaar zich niet aan zijn verplichtingen onttrekt, dan aan het belang van eiser om naar meer landen te kunnen reizen. Dit wordt niet anders omdat eiser stelt dat hij het paspoort voor zakenreizen (naar landen buiten de Europese Unie) nodig heeft. Het is aan eiser om een regeling met DUO te treffen of in overleg met verweerder te treden voor de afgifte van een paspoort met beperktere geldigheidsduur en/of beperktere territoriale geldigheid.
6. De omstandigheid dat in het bestreden besluit niet is gereageerd op de ingebrekestelling, leidt niet tot gegrondverklaring van het beroep. In het verweerschrift is uitgelegd waarom er geen dwangsom is verbeurd. Verweerder heeft de beslistermijn rechtsgeldig verlengd met zes weken bij e-mail van 27 oktober 2020, waardoor de beslistermijn tot en met 24 februari 2021 liep. [3] De ingebrekestelling van 22 februari 2021 is dus prematuur. Voor zover eiser op 2 maart 2021 verweerder opnieuw in gebreke heeft gesteld, is er ook geen dwangsom voor niet tijdig beslissen verbeurd, omdat het besluit op bezwaar binnen twee weken na deze datum genomen is.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2022.
Verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Paspoortwet
Artikel 22
1. Weigering of vervallenverklaring kan geschieden op verzoek van Onze Minister die het aangaat, onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders, gedeputeerde staten, het bestuurscollege dan wel een ander tot invordering bevoegd orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, dat het aangaat, indien het gegronde vermoeden bestaat dat een persoon,
a. […]
b. die nalatig is in het nakomen van zijn verplichting tot terugbetaling van door de overheid aan hem verstrekte geldleningen, subsidies of renteloze voorschotten, zich door verblijf buiten de grenzen van een der landen van het Koninkrijk aan de wettelijke mogelijkheden tot invordering van de verschuldigde gelden zal onttrekken.
c. […].
Artikel 44
1. […]
2. Zodra een tot weigering of vervallenverklaring bevoegde autoriteit een aanvraag in behandeling neemt betreffende een persoon ten aanzien van wie een mededeling als bedoeld in artikel 25, vierde lid, is gedaan, dan wel een ingevolge artikel 52 of 53 ingehouden reisdocument heeft ontvangen, overtuigt hij zich ervan of de gronden tot weigering of vervallenverklaring ten aanzien van betrokkene nog bestaan.
3. […]
4. Indien de gronden tot weigering of vervallenverklaring nog blijken te bestaan, deelt de tot weigering of vervallenverklaring bevoegde autoriteit de aanvrager respectievelijk de houder terstond doch in ieder geval binnen vier weken na de aanvraag onderscheidenlijk de inhouding mede dat hij voornemens is de verstrekking van het aangevraagde reisdocument te weigeren dan wel het ingehouden reisdocument vervallen te verklaren, tenzij de aanvrager respectievelijk de houder hem binnen twee weken verzoekt de beslissing gedurende acht weken aan te houden, ten einde met de autoriteit bij wie de gronden bestaan een zodanige overeenstemming te bereiken dat tot verstrekking van het aangevraagde reisdocument of teruggave van het ingehouden reisdocument dan wel verstrekking van een reisdocument, waarvan de geldigheidsduur onderscheidenlijk de territoriale geldigheid beperkter is dan de bij of krachtens de wet vastgestelde, kan worden overgegaan.
Artikel 45
1. Indien binnen de periode van acht weken, bedoeld in artikel 44, vierde lid, door de autoriteit bij wie de gronden tot weigering of vervallenverklaring bestaan aan de tot weigering of vervallenverklaring bevoegde autoriteit wordt medegedeeld, dat overeenstemming is bereikt met de aanvrager respectievelijk de houder, dan wel indien de gronden bij de tot weigering of vervallenverklaring bevoegde autoriteit zelf bestaan, door deze een dergelijke overeenstemming is bereikt, wordt zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vier weken overeenkomstig de bereikte overeenstemming het aangevraagde reisdocument verstrekt of het ingehouden reisdocument teruggegeven dan wel het reisdocument, waarvan de geldigheidsduur onderscheidenlijk de territoriale geldigheid beperkter is dan de bij of krachtens de wet vastgestelde, verstrekt.
2. Indien binnen de periode van acht weken, bedoeld in artikel 44, vierde lid, geen mededeling wordt gedaan als bedoeld in het eerste lid, dan wel de aanvrager respectievelijk de houder geen verzoek doet als bedoeld in artikel 44, vierde lid, gaat de tot weigering of vervallenverklaring bedoelde autoriteit tot weigering of vervallenverklaring over, tenzij hij van oordeel is dat de aanvrager respectievelijk de houder door deze beslissing onevenredig zou worden benadeeld. In dat geval verstrekt de tot weigering of vervallenverklaring bevoegde autoriteit na overleg met de autoriteit bij wie de gronden tot weigering of vervallenverklaring bestaan het aangevraagde reisdocument of geeft hij het ingehouden reisdocument terug dan wel verstrekt hij een reisdocument, waarvan de geldigheidsduur onderscheidenlijk de territoriale geldigheid beperkter is dan de bij of krachtens de wet vastgestelde.
3. […].
VWEU
Artikel 21 VWEU
1. Iedere burger van de Unie heeft het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij de Verdragen en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.
2. […].

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:897).
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 februari 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:388).
3.Zie artikel 7:10, eerste lid en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.