ECLI:NL:RBDHA:2022:5162

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
Awb 20 _ 7654
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2022, betreft het een beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser, die als schoonmaker werkzaam was, had zich ziek gemeld na een scooterongeval en ontving een ZW-uitkering. Het primaire besluit van 25 september 2019, waarin de uitkering per 26 oktober 2019 werd beëindigd, werd door eiser bestreden. De rechtbank behandelt de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. Eiser stelt dat zijn beperkingen niet correct zijn vastgesteld en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische klachten, waaronder pijnklachten en een diagnose van complex regionaal pijnsyndroom. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gehandeld en dat de medische beoordeling voldoende onderbouwd is. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om aan de medische beoordeling te twijfelen en verklaart het beroep ongegrond. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en moet het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7654

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. U. Arslan),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: J.S. de Vreeze).

Procesverloop

In het besluit van 25 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder meegedeeld dat de uitkering die eiser ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 26 oktober 2019 wordt beëindigd.
In het besluit van 4 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn later met een aparte brief ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 22 december 2021 ter zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en eiser in de gelegenheid gesteld om ontbrekende medische informatie toe te zenden. Bij brieven van 24 december 2021 en
27 december 2021 heeft eiser hieraan gevolg gegeven.
Bij brief van 22 februari 2022 heeft verweerder op deze informatie gereageerd.
Op verzoek van eiser is het beroep op 21 april 2022 nogmaals ter zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser was werkzaam als schoonmaker bij [B.V.] B.V. Hij werkte 5 dagen en gemiddeld 28,97 uur per week. Op 31 augustus 2018 meldde hij zich ziek na een scooterongeval. Verweerder heeft aan eiser een ZW-uitkering toegekend. Nadat eiser een jaar ziek was, heeft verweerder beoordeeld of hij nog recht had op een ZW-uitkering. Dit wordt de eerstejaars ZW-beoordeling genoemd. Eiser is hiervoor op het spreekuur van de verzekeringsarts geweest. Deze arts heeft onderzocht wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn. Deze beperkingen heeft zij opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 23 augustus 2019. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld welk werk eiser zou kunnen doen met die beperkingen. Volgens de arbeidsdeskundige zijn er minimaal drie functies die eiser nog zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser 79,94% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziek meldde. Omdat dit meer is dan 65% heeft verweerder in het primaire besluit bepaald dat eiser per 26 oktober 2019 geen ZW-uitkering meer krijgt.
1.2
Nadat eiser hiertegen bezwaar had gemaakt is het primaire besluit heroverwogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) is het eens met de beoordeling van de eerste arts en vindt niet dat er meer beperkingen moeten worden opgenomen in de FML. De arbeidsdeskundige b&b is het eens met de eerste arbeidsdeskundige. Hij vindt dat eiser de drie functies die zijn geselecteerd, kan doen. Verweerder heeft daarom in het bestreden besluit aan eiser laten weten dat hij bij zijn standpunt blijft dat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziek meldde. Daarom is het bezwaar ongegrond verklaard.
2.1
Eiser voert aan dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Hij heeft nog steeds pijnklachten aan rug, armen en nek als gevolg van het verkeersongeval. Ook heeft hij last van migraine en misselijkheid. Volgens eiser is de werkwijze van verweerder onzorgvuldig geweest. De verzekeringsarts b&b heeft eiser in de bezwaarprocedure niet gehoord en er is geen medische informatie opgevraagd. Het primaire medische oordeel is onvoldoende heroverwogen, ondanks het feit dat eiser medische stukken in het geding heeft gebracht. Als dat wel was gebeurd zou de conclusie zijn geweest dat eiser de geduide functies niet kan verrichten.
2.2
Eiser is in beroep in de gelegenheid gesteld om ontbrekende medische informatie toe te zenden, hetgeen hij heeft gedaan. Bij de behandeling van het beroep op de tweede zitting heeft eiser naar voren gebracht dat in de beschikbare informatie door de specialist de diagnose ‘complex regionaal pijn syndroom’ is gesteld. Hiermee is door verweerder onvoldoende rekening gehouden. Deze diagnose is weliswaar zeven maanden voor de datum in geding (26 oktober 2019) gesteld maar was ook van toepassing rond die datum. In de periode van maart tot juni 2019 vonden intakegesprekken bij Basalt plaats. Vanwege de lange wachtlijst en de coronacrisis kon eiser pas in juni 2020 met het uiteindelijke revalidatietraject starten. Het ging om een intensief traject waarbij eiser wekelijks meerdere behandelafspraken had.
3. Verweerder stelt dat voldoende rekening is gehouden met eisers klachten. De primaire verzekeringsarts heeft verschillende lichamelijke en psychische beperkingen aangenomen. Wat eiser in beroep aanvoert, aangevuld met de medische informatie die is overgelegd, geeft geen aanleiding om te concluderen dat eisers belastbaarheid is overschat. Verweerder heeft in beroep twee aanvullende rapporten van de verzekeringsarts b&b overgelegd, zijnde het rapport van 16 februari 2021 en het rapport van 31 januari 2022.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
In artikel 19, eerste lid, van de ZW is bepaald dat iemand recht heeft op ziekengeld als hij als gevolg van ziekte of gebreken niet geschikt is voor het verrichten van het eigen werk. De ongeschiktheid om te werken moet rechtstreeks het gevolg zijn van ziekte of gebreken en dat moet objectief medisch vastgesteld kunnen worden.
4.2
Op grond van artikel 19aa ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte recht heeft op loon, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
4.3
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat het beoordelingsmoment van de medische toestand van eiser 26 oktober 2019 is. Voor de beoordeling zijn verder alleen de beperkingen van eiser die het gevolg zijn van medisch objectiveerbare ziektes of gebreken van belang.
5.1
Verweerder heeft zijn besluiten gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en een arbeidsdeskundige. Hij mag die rapporten volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten dan:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
- voldoende begrijpelijk zijn.
5.2
Als eiser van mening is dat een rapport niet aan deze voorwaarden voldoet, dan moet hij uitleggen waarom dat volgens hem zo is. Als eiser het niet eens is met de beoordeling van de verzekeringsartsen, dan moet hij informatie van een andere arts inbrengen waaruit blijkt dat de beoordeling onjuist is. Het is niet genoeg als eiser alleen zijn gezondheidsklachten noemt, want de verzekeringsartsen hebben die klachten erkend.
De zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
6.1
De rechtbank stelt vast dat de eerste verzekeringsarts eiser op het spreekuur heeft gezien en onderzocht en de lichamelijke en psychische klachten van eiser in kaart gebracht. Uit het in bezwaar opgestelde rapport van verzekeringsarts b&b van 2 april 2020 blijkt dat hij het dossier heeft doorgenomen. Hij heeft hierbij kennis genomen van de onderzoeksresultaten van het lichamelijk en psychisch onderzoek zoals dat is verricht door de eerste verzekeringsarts. Uit vaste rechtspraak [1] volgt dat het enkele feit dat een verzekeringsarts b&b heeft volstaan met dossieronderzoek, niet betekent dat reeds daarom sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming in bezwaar. Verder blijkt uit vaste rechtspraak [2] ook dat een verzekeringsarts b&b in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. De rechtbank ziet in zoverre geen aanknopingspunten dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen van verweerder onvoldoende zorgvuldig is geweest.
6.2
Verder blijkt uit het dossier dat verweerder reeds op 14 april 2020 een besluit op het bezwaarschrift had genomen. Na de afgifte hiervan heeft er op 11 juni 2020 (alsnog) een telefonische hoorzitting plaatsgevonden. Ook is eiser in de gelegenheid gesteld om medische informatie in te dienen, hetgeen hij bij brief van 11 juni 2020 heeft gedaan. Vervolgens is het besluit van 14 april 2020 ingetrokken en vervangen door het bestreden besluit in deze zaak. Verweerder heeft echter geen aanleiding meer gezien om de door eiser overgelegde medische informatie in de bezwaarfase ter beoordeling voor te leggen aan de verzekeringsarts b&b. De rechtbank vindt dat verweerder dit uit oogpunt van zorgvuldigheid wel had moeten doen. Door dit na te laten heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen. Omdat de verzekeringsarts b&b in beroep alsnog inhoudelijk op de bedoelde medische informatie heeft gereageerd, ziet de rechtbank aanleiding om het gebrek in het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. De rechtbank vindt dat eiser hierdoor niet in zijn belangen wordt geschaad.
Medisch inhoudelijk
6.3
Wat in beroep naar voren is gebracht geeft de rechtbank geen reden het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Hierbij is van belang dat het niet gaat om de door eiser ervaren medische klachten als zodanig, maar om als gevolg van ziekte of gebrek objectief vastgestelde beperkingen bij het verrichten van arbeid. Wat eiser in beroep heeft aangevoerd, legt tegenover het gemotiveerde medische oordeel van de verzekeringsarts b&b onvoldoende gewicht in de schaal om op grond daarvan verdergaande beperkingen aan te nemen dan al zijn neergelegd in de FML van
23 augustus 2019. Er zijn in die FML in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en ook bij dynamische handelingen, diverse beperkingen vastgelegd. Hierbij is rekening gehouden met de psychische en lichamelijke klachten die verband houden met het scooterongeval. De verzekeringsarts b&b heeft in de rapporten van 16 februari 2021 en
31 januari 2022 voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat en waarom de overgelegde medische informatie geen aanleiding geeft om het ingenomen medisch standpunt te herzien. De verzekeringsarts b&b stelt zich daarbij terecht op het standpunt dat in die medische informatie weliswaar melding wordt gemaakt van lichamelijke en psychische klachten waarvoor eiser een revalidatietraject heeft gevolgd, maar dat dit geen ander licht werpt op de vraag welke beperkingen voor eiser van toepassing zijn als gevolg van objectiveerbare afwijkingen. De verzekeringsarts b&b wijst er terecht op dat bij het vaststellen van de beperkingen die voor eiser gelden, voldoende rekening is gehouden met de pijnklachten, die door de revalidatiearts worden geduid als chronisch pijnsyndroom, en de daaruit voortvloeiende verminderde mogelijkheden tot functioneren. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsarts b&b te twijfelen.
7. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding om aan de medische beoordeling van de beperkingen van eiser op de datum in geding te twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank is de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende onderbouwd.
Arbeidskundige beoordeling
8.1
Op basis van de voor eiser vastgestelde FML heeft de primaire arbeidsdeskundige, met gebruik van het zogeheten Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) beoordeeld welke (voorbeeld)functies eiser nog zou kunnen verrichten, nu hij ongeschikt is bevonden voor de maatgevende arbeid. De volgende functies zijn geselecteerd en aan eiser voorgehouden: wikkelaar, productiemedewerker industrie, medewerker tuinbouw en productiemedewerker papier, karton, drukkerij. De arbeidsdeskundige heeft in de rapportage van 25 september 2019 gemotiveerd waarom de voorgehouden functies passend zijn voor eiser. Met het vervullen van deze functies kon eiser op de in geding zijnde datum meer dan 65% van het maatmaninkomen verdienen.
8.2
Blijkens zijn rapportage van 9 april 2020 heeft de arbeidsdeskundige b&b
geen aanleiding gezien om af te wijken van de conclusies van de primaire arbeidsdeskundige. De eerder geduide functies houden voldoende rekening met de beperkingen van eiser.
8.3
Eiser heeft geen specifieke gronden aangevoerd tegen de arbeidsdeskundige beoordeling. Daarom gaat de rechtbank er met verweerder van uit dat eiser in staat moet worden geacht om werkzaamheden te verrichten in de door beide arbeidsdeskundigen bij wijze van voorbeeld aangegeven functies.
9. Verweerder heeft op juiste gronden beslist dat eiser niet langer recht heeft op een ZW-uitkering. Het beroep is daarom ongegrond.
10. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser in beroep. Die kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1.)
11. De rechtbank ziet ook aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRVB) van 24 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4078.
2.Zij bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 mei 2008, ECLI:NL:CRVB:2009:BI4863.