In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de beëindiging van een Ziektewet-uitkering. Eiser, die zich op 17 juni 2019 ziek meldde met rug- en knieklachten, ontving een uitkering die per 3 oktober 2020 door het Uwv werd stopgezet. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser voerde aan dat hij nog steeds met beperkingen kampt en dat de medische beoordeling onvoldoende rekening hield met zijn situatie, waaronder een mogelijke operatie aan zijn hernia.
De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de uitkering terecht was. De rechtbank stelde vast dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld en dat er geen tegenstrijdigheden waren. Eiser had geen medische onderbouwing voor zijn claims over psychische klachten en de rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan de belastbaarheid van eiser op de datum in geding te twijfelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af.