ECLI:NL:RBDHA:2022:5161

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2707
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na medische beoordeling en bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de beëindiging van een Ziektewet-uitkering. Eiser, die zich op 17 juni 2019 ziek meldde met rug- en knieklachten, ontving een uitkering die per 3 oktober 2020 door het Uwv werd stopgezet. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser voerde aan dat hij nog steeds met beperkingen kampt en dat de medische beoordeling onvoldoende rekening hield met zijn situatie, waaronder een mogelijke operatie aan zijn hernia.

De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de uitkering terecht was. De rechtbank stelde vast dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld en dat er geen tegenstrijdigheden waren. Eiser had geen medische onderbouwing voor zijn claims over psychische klachten en de rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan de belastbaarheid van eiser op de datum in geding te twijfelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2707

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. el Hachmioui),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers).

Procesverloop

In het besluit van 2 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder meegedeeld dat de uitkering die eiser ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 3 oktober 2020
wordt beëindigd.
In het besluit van 19 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiser heeft ook een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank in de uitspraak van 6 mei 2021 (SGR 21/2706) afgewezen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook is de tolk M.L. Makaddam verschenen.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan deze procedure
1.1
Eiser was werkzaam als medewerker bloemen voor gemiddeld 40 uur per week bij [B.V.] B.V. Op 17 juni 2019 heeft hij zich ziek gemeld met rug- en rechterknieklachten. Op 1 augustus 2019 is het dienstverband beëindigd, waarna aan eiser een ZW-uitkering is toegekend.
1.2
In het kader van de zogeheten eerstejaars Ziektewet-beoordeling heeft een medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in het rapport van de verzekeringsarts van 14 augustus 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige van 31 augustus 2020. De beperkingen van eiser zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 14 augustus 2020. Op basis van deze FML heeft de arbeidsdeskundige een aantal functies voor eiser geselecteerd. Op basis van die functies kan eiser meer dan 65% van zijn laatste loon verdienen. Verweerder heeft vervolgens de ZW-uitkering van eiser met ingang van 3 oktober 2020 stopgezet.
1.3
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder opnieuw een medisch onderzoek laten uitvoeren. De bevindingen van dat onderzoek staan vermeld in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 18 februari 2021. De verzekeringsarts b&b vindt dat er geen reden is om af te wijken van het medisch oordeel van de eerste verzekeringsarts. De mogelijkheden om te werken zijn juist vastgesteld voor eiser.
1.4
Verweerder heeft deze bevindingen in het bestreden besluit overgenomen en het bezwaar ongegrond verklaard.
Standpunt van eiser
2. Eiser is het hiermee niet eens. Hij kampt nog steeds met beperkingen die verband houden met de hernia en de knieklachten. Eiser wil wel graag werken maar hij is daartoe niet in staat. De geduide functies kan hij niet verrichten. Hij wijst erop dat hij mogelijk nog wordt geopereerd aan de hernia. Ter zitting heeft eiser hierover opgemerkt dat er in februari 2022 een MRI is verricht. De specialist heeft aangegeven dat er in juni 2022 een behandeling zal volgen door middel van een microscoop. Mocht dit onvoldoende resultaat opleveren dan volgt hierna een echte operatie. Eiser wijst erop dat de onzekerheid over de operatie op psychisch gebied belastend is voor hem. Hiermee heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden. Hij heeft in dit verband verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 juli 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:4364.
Eiser wijst er tevens dat het gemeentelijk re-integratietraject bij Patijnenburg is beëindigd in verband met zijn medische beperkingen. Dit kan worden afgeleid uit de brief van
24 maart 2021 die eiser in beroep heeft overgelegd. Het advies is dat eiser zich eerst moet richten op zijn medische behandeling en bijbehorende revalidatie.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank vindt dat verweerder terecht en op goede gronden de ZW-uitkering die eiser ontving per 3 oktober 2020 heeft beëindigd. De rechtbank zal dat uitleggen.
Medische beoordeling
4.1
De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat het beoordelingsmoment van de medische toestand van eiser 3 oktober 2020 is. Dit is de datum in geding. Voor de beoordeling zijn verder alleen de beperkingen van eiser die het gevolg zijn van medisch objectiveerbare ziektes of gebreken van belang.
4.2
Verweerder heeft zijn besluiten gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en een arbeidsdeskundige. Hij mag die rapporten volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten dan:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
- voldoende begrijpelijk zijn.
Als eiser van mening is dat een rapport niet aan deze voorwaarden voldoet, dan moet hij uitleggen waarom hij dat vindt. Als eiser het niet eens is met de beoordeling van de verzekeringsartsen, dan moet hij informatie van een andere arts inbrengen waaruit blijkt dat de beoordeling onjuist is. Het is niet genoeg als eiser alleen zijn gezondheidsklachten noemt.
5.1
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de uitslag van het medisch onderzoek van de eerste verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b onzorgvuldig dan wel onjuist is. Er zijn geen aanwijzingen dat deze artsen de klachten van eiser niet serieus genoeg hebben onderzocht. Uit de betreffende rapporten blijkt dat zij ruimschoots aandacht hebben besteed aan de lichamelijke klachten van eiser. De eerste verzekeringsarts heeft telefonisch contact met eiser gehad op 14 augustus 2020. Uit haar rapport blijkt dat eiser hierbij uitgebreid zijn klachten naar voren heeft gebracht. De eerste verzekeringsarts concludeert dat eiser is aangewezen op rugsparend werk en op een beperkte belasting van de rechterknie. Daarbij dienen zitten, staan en lopen liefst afwisselend plaats te vinden en langdurig gedwongen houdingen of standen dienen vermeden te worden. Hoogfrequente en extreme rompbewegingen zijn niet toegestaan. Alle krachtfuncties zijn beperkt, met name qua zware belastingen en piekbelastingen. Traplopen en klimmen dienen beperkt plaats te vinden. Kruipen en hurken zijn beperkt qua duur en frequentie. Sterke schokken en trillingen aan de rug en rechterknie dienen vermeden te worden. Al deze beperkingen zijn vastgelegd in de rubrieken fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen in de FML.
5.2
De rechtbank vindt het verder zorgvuldig dat de verzekeringsarts b&b eiser heeft gezien op de hoorzitting van 27 januari 2021 waarbij hij eiser psychisch heeft geobserveerd en hierna lichamelijk onderzoek heeft verricht. Ook heeft de verzekeringsarts b&b medische informatie opgevraagd en verkregen van de huisarts van eiser van 11 februari 2021. Hierbij gevoegd zitten diverse specialistenberichten. Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b kennis genomen van de door eiser overgelegde medische informatie. De verzekeringsarts b&b heeft uit deze informatie afgeleid dat er bij eiser sprake is van een kniekuilcyste en een hernia. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts b&b voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd dat er geen reden is voor het aannemen van meer of andere beperkingen. Bij het opstellen van de FML is namelijk erkend dat eiser alleen rug- en kniesparend werk kan doen.
5.3
De brief die eiser heeft ingestuurd van Patijnenburg leidt niet tot een andere conclusie omdat deze geen betrekking heeft op de datum in geding in deze zaak
(3 oktober 2020). Daarbij komt dat de brief gaat over het re-integratietraject bij Patijnenburg. Dit is een ander doel dan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de ZW.
5.4
De beroepsgrond dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de psychische impact die een mogelijke hernia-operatie op eiser zal hebben, treft geen doel omdat een medische onderbouwing van dit standpunt ontbreekt. Er is dus geen medische informatie van behandelaars voorhanden waarin psychische klachten naar voren komen. Dergelijke klachten heeft eiser ook niet naar voren gebracht op het spreekuur van de eerste verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b. Er zijn geen aanwijzingen dat eiser ook op psychische beperkingen beperkt is te achten.
6. Gelet op het voorgaande bestond er naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel over de belastbaarheid van eiser op de datum in geding (3 oktober 2020).
Arbeidskundige beoordeling
7. Eiser heeft geen specifieke beroepsgronden ingediend tegen het duiden van potentieel geschikte functies. Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor de geduide functies.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.