ECLI:NL:RBDHA:2022:510

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
20/3860
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, Stichting ASVZ, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser ontving een Ziektewet (ZW) uitkering die door verweerder per 12 november 2019 is beëindigd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit is ongegrond verklaard door verweerder. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 8 juni 2021 is eiser niet verschenen, maar verweerder was vertegenwoordigd. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om een derde-partij, die betrokken was bij de procedure, de gelegenheid te geven zijn zienswijze toe te voegen. Eiser heeft geen toestemming gegeven voor het toezenden van medische stukken aan deze derde-partij, waardoor de rechtbank deze stukken niet inhoudelijk kon weergeven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich op 7 september 2018 ziek heeft gemeld en dat hij een ZW-uitkering heeft ontvangen. De primaire verzekeringsarts heeft in een rapport van 5 september 2019 vastgesteld dat eiser nog niet in staat was om zijn eigen functie te hervatten, maar dat er sprake was van geleidelijk herstel. De rechtbank heeft de medische beoordeling van de verzekeringsarts onderschreven en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor de geduide functies. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en de beëindiging van de ZW-uitkering door verweerder bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3860

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: M. van der Veen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande),
en

Stichting ASVZ, derde-partij

(gemachtigde: mr. S.J.M. Stoop).

Procesverloop

In het besluit van 11 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser ontving op grond van de Ziektewet (hierna: ZW) beëindigd met ingang van 12 november 2019.
In het besluit van 29 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde de derde-partij te laten deelnemen aan de procedure en diens zienswijze aan het dossier toe te voegen.
Partijen zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om kenbaar te maken of zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Nadat geen van partijen had aangegeven van de geboden mogelijkheid gebruik te willen maken, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft geen toestemming verleend voor het toezenden van stukken aan de derde-partij die medische gegevens bevatten. Om die reden kan de rechtbank in deze uitspraak die medische stukken niet inhoudelijk weergeven. De rechtbank zal in deze uitspraak de medische klachten van eiser daarom slechts in algemene zin benoemen.
2.1.
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.2.
Eiser was laatstelijk werkzaam als assistent begeleider intensieve zorg voor ongeveer 24 uur per week. Hij heeft zich op 7 september 2018 ziek gemeld. Aan eiser is een ZW-uitkering toegekend.
2.3.
In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling zijn de beperkingen van eiser door de primaire verzekeringsarts vastgelegd in een kritische Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 4 september 2019. Aan de hand van de kritische FML zijn door de primaire arbeidsdeskundige diverse functies voor eiser geduid. Vervolgens heeft verweerder bij het primaire besluit vastgesteld dat eiser vanaf 12 november 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat hij meer dan 65% van het loon kan verdienen dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust eveneens op het standpunt dat eiser per 12 november 2019 in staat is meer dan 65% te verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Aan het besluit heeft verweerder de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag gelegd.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met de klachten van eiser en de beperkingen die hij daarvan ondervindt. Er is sprake van een aanzienlijk aantal klachten. Gelet op de beperkingen stelt eiser dat hij geen mensen of machines in de nabijheid kan hebben en dat hij niet in staat is om de geduide functies uit te oefenen.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.2.
De primaire verzekeringsarts heeft eiser op het spreekuur gezien. Zij heeft dossierstudie verricht en eiser medisch onderzocht. De primaire verzekeringsarts heeft de bevindingen neergelegd in een rapport van 5 september 2019. Volgens de primaire verzekeringsarts is er sprake van geleidelijk herstel. De primaire verzekeringsarts komt tot de conclusie dat eiser nog niet in staat is om in zijn eigen functie te hervatten. Om terugval te voorkomen, zijn er enkele beperkingen opgenomen. Eiser is onder andere beperkt geacht ten aanzien van leidinggevende functies, onder tijdsdruk werken, conflict hanteren en wisselende diensten. De benutbare mogelijkheden van eiser zijn weergegeven in de kritische FML van 4 september 2019.
5.3.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 4 maart 2020 een rapport uitgebracht. De verzekeringsarts b&b heeft hiervoor de dossiergegevens bestudeerd. Ook was hij aanwezig bij de hoorzitting van 4 maart 2020 waarbij aansluitend een medisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Volgens de verzekeringsarts b&b is er, in tegenstelling tot een jaar voor de datum in geding, geen sprake meer van geen benutbare mogelijkheden. Er is geen medische indicatie voor een urenbeperking. De verzekeringsarts b&b heeft aanvullende beperkingen in de FML opgenomen ten aanzien van werken met een toetsenbord, schroefbewegingen, duwen/trekken, tillen/dragen, frequent zware lasten hanteren, hoofd in één stand houden en grove trillingen. De werkdag en de werkweek worden gemaximeerd. De vastgestelde beperkingen voorkomen de kans op terugval.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts b&b heeft zowel dossieronderzoek als medisch onderzoek verricht. Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b blijkt dat alle klachten van eiser in de beoordeling zijn betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien.
6.2.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Eiser heeft geen medische stukken overgelegd die aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat hij op de datum in geding op medisch objectieve gronden meer beperkt is dan in de FML is vastgelegd. De enkele stelling van eiser dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsarts aangenomen, kan niet leiden tot een ander oordeel, nu deze stelling niet nader wordt onderbouwd. De rechtbank onderschrijft om deze reden de medische grondslag van het bestreden besluit.
7.1.
De arbeidsdeskundige b&b heeft aan de hand van de aangepaste FML de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies heroverwogen. De arbeidsdeskundige b&b is tot de conclusie gekomen dat de primair geduide functies van productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053) en monteur printplaten (SBC-code 267051) nog steeds geschikt zijn voor eiser. Het arbeidsongeschiktheidspercentage wijzigt niet.
7.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor de geduide functies.
8. Uit het voorgaande volgt dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht de ZW-uitkering van eiser met ingang van 12 november 2019 heeft beëindigd.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2022.
griffier
rechter
De rechter is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.