ECLI:NL:RBDHA:2022:5086

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2022
Publicatiedatum
27 mei 2022
Zaaknummer
AWB 21/5894
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding voor buitengewone kosten in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die de Myanmarese nationaliteit bezit en asiel heeft aangevraagd in Nederland, en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De eiser had een verzoek ingediend om vergoeding van kosten voor een contra-expertise documentonderzoek, dat gedeeltelijk was toegewezen door het COA tot een bedrag van € 600. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, omdat hij van mening was dat de vergoeding niet voldoende was en dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het COA op basis van de door eiser overgelegde informatie van de beoogde contra-expert NFO, niet duidelijk had kunnen maken hoeveel tijd er gemoeid was met het onderzoek. De rechtbank oordeelde dat het COA beoordelingsruimte toekomt bij de toepassing van de relevante wetgeving en dat het aan hen is om te bepalen of de kosten noodzakelijk zijn. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, dat het COA onvoldoende had gemotiveerd waarom slechts € 600 was toegewezen, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeerde dat de normtijd van twee uur per document redelijk was en dat de kosten voor het feitelijke onderzoek als noodzakelijke kosten konden worden aangemerkt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/5894

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. K. Logtenberg),
en

het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder

(gemachtigde: mr. S.F. Leeuwin).

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om vergoeding van kosten voor het laten verrichten van een contra-expertise gedeeltelijk toegewezen.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met instemming van partijen doet de rechtbank uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Myanmarese nationaliteit te bezitten. Op 8 juli 2019 heeft hij asiel aangevraagd in Nederland.
2. Uit de verklaring van onderzoek van 6 mei 2020 van het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst blijkt dat de door eiser overgelegde identiteitskaart met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet in de gewijzigde staat door een daartoe bevoegde instantie is opgemaakt en afgegeven. Op 27 juli 2021 heeft eiser verzocht om toestemming voor het maken van kosten voor een contra-expertise documentonderzoek.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit verzoek gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 600 (exclusief BTW). Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de door eiser overgelegde informatie van de beoogde contra-expert NFO niet duidelijk blijkt hoeveel tijd er gemoeid is met het te verrichten onderzoek. Volgens verweerder hanteert NFO een uurtarief van € 200 en is twee uur een redelijke inschatting van de benodigde tijd, zodat het redelijk is om het verzoek tot een bedrag van € 600 toe te wijzen waarin een marge voor het onderzoeksbureau is opgenomen.
4. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Tegen het bestreden besluit staat rechtstreeks beroep open. Dit volgt uit artikel 5, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers, gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder g, van de Awb. De rechtbank acht zich dan ook bevoegd om van het beroep kennis te nemen.
6. Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) omvat de opvang in een opvangvoorziening betaling van buitengewone kosten. Op grond van artikel 17, eerste lid, kan een asielzoeker een vergoeding ontvangen voor buitengewone kosten, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel g, van de Rva, die hij heeft gemaakt. Op grond van het tweede lid zijn buitengewone kosten noodzakelijke kosten die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald.
7. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 28 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2169, komt verweerder bij de toepassing van artikel 17, eerste lid en tweede lid, van de Rva beoordelingsruimte toe, waarvan de invulling tot zijn verantwoordelijkheid behoort. Het is aan verweerder om te beoordelen of de kosten waarvoor vergoeding wordt gevraagd noodzakelijk zijn en naar aard en omvang in redelijkheid niet kunnen worden geacht door de asielzoeker zelf te worden betaald. Het staat verweerder vrij, gezien zijn beperkte financiële middelen, om rekening te houden met de aard en omvang van de kosten. Dit brengt met zich dat de rechtbank het bestreden besluit terughoudend moet toetsen.
8. Eiser voert aan dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid, niet getuigt van een deugdelijke belangenafweging en niet deugdelijk is gemotiveerd. Daartoe stelt hij dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd op grond waarvan slechts toestemming is verleend voor het verrichten van onderzoek tot een bedrag van € 600, nu slechts wordt verwezen naar normtijden en niet inzichtelijk is welke werkzaamheden onder de genoemde tijd van twee uur vallen. Volgens eiser kan NFO nog geen gedetailleerde inschatting maken van het aantal uren werk nu NFO onder andere het document nog niet onder zich heeft. Reeds op basis hiervan is het te verwachten dat NFO meer tijd nodig heeft dan de gestelde twee uur. Door een meer gedetailleerde begroting te eisen, legt verweerder de lat te hoog.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder, gelet op het beleid vastgelegd in de handleiding vergoeding buitengewone kosten, om een kostenspecificatie heeft verzocht. Eiser heeft voorts ter onderbouwing van zijn aanvraag een kostenbegroting van 11 augustus 2021 en een nadere toelichting daarop van 13 september 2021 overgelegd. Uit deze stukken blijkt dat NFO geen concreet antwoord kan geven op de vraag hoeveel tijd er gemoeid zal zijn met het onderzoek. Verweerder heeft daarom aansluiting gezocht bij de normtijden die Bureau Documenten hanteert voor het onderzoek van documenten, te weten twee uur per document. De rechtbank acht dit redelijk. De kosten van de tweede fase worden geen noodzakelijke kosten geacht in de zin van artikel 17 van de Rva. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet heeft kunnen uitgaan van een normtijd van twee uur per document. De enkele omstandigheid dat NFO naast het onderzoeken van het document nog andere handelingen moet verrichten, zoals een dactyloscopisch onderzoek, is daartoe onvoldoende. Eiser heeft namelijk niet onderbouwd dat het onderzoek hierdoor meer dan twee uur zal duren. Daarnaast is niet betwist dat alleen de kosten voor het feitelijke onderzoek zijn aan te merken als noodzakelijke kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat een onderzoek van twee uur volgens het door NFO opgegeven normbedrag van € 215 per uur € 430 zou kosten, zodat verweerder een ruime marge heeft gehanteerd.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Verschueren, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, op 23 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
De rechter is verhinderd om deze
uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.