ECLI:NL:RBDHA:2022:506

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
20/6858
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake afwijzing aanvraag Ziektewetuitkering zonder verzekeringsarts onderzoek

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 5 januari 2022, wordt de zaak behandeld van een eiser die een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) heeft aangevraagd. De aanvraag is door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen, omdat eiser volgens het Uwv geschikt zou zijn voor bepaalde werkzaamheden. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) onzorgvuldig heeft gehandeld door hem niet fysiek te onderzoeken en geen informatie van de behandelend sector te verzamelen. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek niet voldoende zorgvuldig is geweest, omdat eiser in zowel de primaire als de bezwaarfase niet fysiek door een verzekeringsarts is gezien. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin is gesteld dat in dergelijke gevallen een fysiek onderzoek door de verzekeringsarts b&b noodzakelijk is. De rechtbank geeft het Uwv de gelegenheid om de geconstateerde gebreken te herstellen door eiser alsnog fysiek te onderzoeken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak, waarbij ook de proceskosten en het griffierecht nog niet zijn vastgesteld. Eiser kan binnen vier weken na het herstel van het gebrek zijn zienswijze naar voren brengen. Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open, maar dit kan wel tegelijk met de einduitspraak worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6858

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.A.M. van der Geld),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Procesverloop

In het besluit van 19 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 6 april 2020 afgewezen.
In het besluit van 9 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft aanvullende stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2021 door middel van Skype op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was laatstelijk werkzaam als bezorger voor ongeveer 40 uur per week. Per 20 augustus 2018 heeft eiser zich ziekgemeld. Na de beëindiging van het dienstverband is aan eiser per 5 september 2018 een ZW-uitkering toegekend.
1.1.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft verweerder een verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek verricht. De arbeidsdeskundige heeft voor eiser de functies van productiemedewerker textiel, textielproductenmaker en monteur printplaten geduid. Verweerder heeft bij besluit van 16 december 2019 vastgesteld dat eiser per 17 januari 2020 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Aansluitend is aan hem een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
1.2.
Eiser heeft zich op 6 april 2020 vanuit de WW opnieuw ziekgemeld. Dit heeft geleid tot het primaire besluit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Dit berust op het standpunt dat eiser geschikt is voor de werkzaamheden behorende bij ten minste één van de functies die voor hem in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling passend zijn bevonden, te weten de functie van monteur printplaten.
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert – samengevat weergegeven – aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) onzorgvuldig onderzoek heeft verricht. De verzekeringsarts b&b heeft eiser niet op een fysiek spreekuur onderzocht. Ook heeft hij geen informatie van de behandelend sector ingewonnen. Verder verzoekt eiser om een onafhankelijke deskundige te benoemen zodat de ‘equality of arms’ gewaarborgd blijft en verwijst hierbij naar het Korosec-arrest. De uitleg van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) hieromtrent is incorrect. Ter onderbouwing van het beroep heeft eiser medische informatie overgelegd.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Het is aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.2.
De primaire verzekeringsarts heeft op 17 augustus 2020 telefonisch contact gehad met eiser en dossieronderzoek verricht. De bevindingen zijn neergelegd in het rapport van 19 augustus 2020. De primaire verzekeringsarts is van oordeel dat er geen reden is om aanvullende beperkingen aan te nemen ten opzichte van de vorige beoordeling. Eiser is per datum ziekmelding doorlopend voldoende belastbaar om het werk van de eerder geduide functie van monteur printplaten te verrichten.
4.3.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b dossieronderzoek verricht en het verslag van de hoorzitting bestudeerd. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport van 6 oktober 2020 overwogen dat hij geen aanleiding ziet om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Eiser voldoet niet aan de criteria ‘geen benutbare mogelijkheden’. Eiser stelt dat zijn klachten zijn verergerd sinds de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling, maar dit kan niet worden onderbouwd met medische gegevens. Het valt op dat er geen nieuwe onderzoeken of behandelingen zijn, voor de fysieke noch de psychische gesteldheid. Eiser was zowel op de datum van ziekmelding als op de datum van het telefonisch contact met de primaire verzekeringsarts geschikt voor de maatgevende arbeid.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek niet voldoende zorgvuldig is geweest. Uit de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491) volgt, dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich meebrengt dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts.
5.2.
Eiser is zowel in de primaire fase als in de bezwaarfase niet fysiek gezien door een verzekeringsarts. Dat er in de primaire fase een telefonisch spreekuur heeft plaatsgevonden met de primaire verzekeringsarts, is naar het oordeel van de rechtbank – met inachtneming van de bovengenoemde uitspraak – onvoldoende. Beide verzekeringsartsen hebben bovendien in hun rapport niet gemotiveerd waarom zij hebben afgezien van het houden van een fysiek spreekuur. Verweerder heeft weliswaar ter zitting toegelicht dat de primaire verzekeringsarts ervoor heeft gekozen geen fysiek spreekuur te houden omdat eiser een verergering van dezelfde klachten aanvoert en dat de verzekeringsarts b&b ervoor heeft gekozen om geen spreekuur te houden wegens het ontbreken van nieuwe medische informatie, maar deze (of enige andere) motivering ontbreekt in de rapporten van de verzekeringsartsen. Voor zover verweerder ter zitting heeft gesteld dat het aan eiser was om zijn ziekmelding met stukken te onderbouwen, volgt de rechtbank deze stelling niet. Het is immers de verantwoordelijkheid van verweerder om de ziekmelding van eiser zorgvuldig te onderzoeken.
5.3.
Gelet op het vorenstaande bevat het bestreden besluit een zorgvuldigheids- en een motiveringsgebrek.
5.4.
De rechtbank ziet evenwel aanleiding verweerder in de gelegenheid te stellen de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen door toepassing te geven aan artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:80a Awb doet de rechtbank daarom een tussenuitspraak. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder eiser alsnog fysiek op spreekuur laten onderzoeken door de verzekeringsarts b&b.
5.5.
Verweerder dient, gelet op het bepaalde in artikel 8:51b, eerste lid, Awb, zo spoedig mogelijk – en wel binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak – kenbaar te maken of van de gelegenheid tot herstel gebruik zal worden gemaakt.
5.6.
In het geval verweerder gebruik wenst te maken van de gelegenheid het gebrek te herstellen, wordt hem hiervoor met toepassing van artikel 8:51a, tweede lid, Awb een termijn gegeven van twee maanden.
5.7.
Op grond van artikel 8:51b, derde lid, Awb kan eiser binnen vier weken nadat verweerder heeft bericht op welke wijze het gebrek is hersteld, schriftelijk zijn zienswijze naar voren brengen over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
5.8.
Indien verweerder is overgegaan tot herstel van het gebrek, zal de rechtbank einduitspraak doen binnen zes weken na het verstrijken van de termijn van vier weken voor de zienswijze van eiser.
5.9.
Tenzij er aanleiding bestaat anders te beslissen, zal met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, Awb een (nader) onderzoek ter zitting achterwege blijven.
5.10.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
5.11.
De rechtbank wijst partijen erop dat tegen deze tussenuitspraak hoger beroep open staat, maar pas tegelijk met de nog te wijzen einduitspraak. Tot die tijd staat tegen deze tussenuitspraak geen rechtsmiddel open.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het geconstateerde gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen twee maanden na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.