ECLI:NL:RBDHA:2022:5034
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door Covid-19 en volksgezondheidsrisico's
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Indiase nationaliteit houdende vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had samen met haar zoon een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland, met als doel familiebezoek. De aanvraag werd op 6 december 2019 afgewezen, omdat de familierelatie onvoldoende was aangetoond. Na een bezwaarprocedure, waarin eiseres aanvullende documenten aanleverde, verklaarde de minister het bezwaar ongegrond. Eiseres ging hiertegen in beroep.
De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, omdat eiseres en haar zoon op het moment van de beslissing een gevaar voor de volksgezondheid vormden door de Covid-19-pandemie. De rechtbank stelde vast dat er een inreisverbod gold voor niet-essentiële reizen vanuit India en dat eiseres niet voldeed aan de uitzonderingscriteria voor een visum. Eiseres betoogde dat de minister een onjuiste werkwijze hanteerde door de aanvragen af te wijzen op basis van volksgezondheidsrisico's, terwijl er ook voorwaardelijke visa verstrekt konden worden. De rechtbank verwierp dit argument en oordeelde dat de minister terecht geen voorwaardelijke visa had verstrekt, gezien de onzekere situatie rondom reisbeperkingen.
De rechtbank concludeerde dat de minister de aanvragen van eiseres terecht had afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres had geen recht op proceskostenvergoeding, aangezien de minister geen onrechtmatige beslissing had genomen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.